ECLI:NL:OGEAM:2021:113

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
SXM202100833
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van recht van erfpacht op perceel met daarop appartement en geschil over bezit

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil over de eigendom en het gebruik van een appartement. Eiseres [A], de biologische dochter van de overledene, vordert ontruiming van het appartement dat door gedaagden [B] en [zoon van B] wordt bewoond. De zaak is ontstaan na de dood van de erflater in 2006, waarbij [A] als enige erfgenaam wordt beschouwd. Gedaagden stellen dat zij door verjaring recht hebben verkregen op het appartement. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [A] de enige erfgenaam is en dat [B] en [zoon van B] geen recht van gebruik of eigendom hebben. De vorderingen van [A] tot ontruiming en gebruiksvergoeding zijn toegewezen, terwijl de vorderingen van [B] en [zoon van B] zijn afgewezen. Het Gerecht heeft hen bevolen het appartement binnen twee maanden te ontruimen, met een dwangsom bij niet-naleving. De uitspraak is gedaan op 23 november 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100833
Vonnis d.d. 23 november 2021
inzake
[A],
wonende in Saint Martin,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna: [A],
gemachtigde: mr. R.E. DUNCAN,
tegen

1.[B],

wonende in Sint Maarten,
2. [zoon van B],
wonende in Sint Maarten,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna: [B] en [zoon van B],
gemachtigde: mr. R.A. GROENEVELDT.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 23 juni 2021 ontvangen,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 14 september 2021 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de notities voor comparitie tevens conclusie van antwoord in reconventie,
  • de brief van mr. Duncan met aanvullende producties,
  • de akte uitlating producties van [B] en [zoon van B].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2021 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 12 november 2020 wordt een Certificate of Inheritance opgesteld door de notaris op Sint Maarten. Daarin verklaart de notaris dat:
de overledene is [de erflater] (hierna: de erflater), overleden op 3 mei 2006 in Sint Maarten,
zij kennis heeft genomen van een rechterlijke beschikking van 25 november 2013 (EJ198/2013) [1] ,
3. zij het Testamentenregister heeft geraadpleegd en er geen testament is zodat erfrecht bij versterf toepasselijk is,
4. in voormelde rechterlijke beschikking wordt vastgesteld dat [A] de biologische dochter is van de erflater [2] ,
5. de notaris geen informatie over andere erfgenamen heeft ontvangen zodat zij ervan uit gaat dat [A] de enige erfgenaam is,
“until it is proven by Court verdict that the Decendent has conceived other children”,
6. [A] de nalatenschap heeft aanvaard zonder het voorrecht van boedelbeschrijving.
2.2.
Op 11 december 2020 stelt de notaris een akte op waarin wordt vermeld dat blijkens de kadastrale registers de erflater twee onroerende zaken (erfpachtrechten [3] ) op naam heeft staan. De akte besluit als volgt:
“In view of the foregoing, I, civil law notary, herewith request the Registrar of the Land Register on Sint Maarten to register full title to the Property [4] in the name of [A], (…).”
2.3.
Blijkens een kadastraal uittreksel staan beide onroerende zaken in de kadastrale registers op naam van [A] op grond van de notariële akte van 11 december 2020. Op deze percelen staan meerdere gebouwen.
2.4.
Bij brief van 4 februari 2021 van de gemachtigde van [A] aan [B] en [zoon van B] wordt te kennen gegeven dat zij zonder recht of titel het appartement aan de L.B. Scott Road … bewonen. Dit appartement is een van de onroerende zaken als bedoeld in de notariële akte van 11 december 2020. [B] (geboren op …. 1964) en [zoon van B] (geboren op ….. 1992) worden gesommeerd het appartement te verlaten.
2.5. [
zoon van B] is de meerderjarige zoon van [B]. Hij woont sinds zijn geboorte in het appartement. [B] woonde vanaf toen zij drie maanden oud was in een huis op hetzelfde perceel als het appartement. Sinds haar 18e woont zij in het appartement zonder dat zij ooit enige vergoeding daarvoor heeft betaald. Blijkens het bevolkingsregister staat [B] sinds 30 december 1982 op het adres van het appartement ingeschreven.
2.6. [
B] maakte deel uit van het gezin van [echtgenote] en [D]. [D] was tot 26 januari 1975 eigenaar van de onroerende zaak met het appartement erop. Toen heeft [D] het verkocht aan zijn zoon; de erflater. [echtgenote] en [D] alsmede [de erflater] hebben [B] toegestaan om vanaf haar 18e verjaardag het appartement gratis te gebruiken.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1. [
A] vordert dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
voor recht te verklaren dat [B] noch [zoon van B] enig recht van occupatie of gebruik heeft van bedoelde eigendom(men), dan wel appartement,
[B] en [zoon van B], gezamenlijk en afzonderlijk, te bevelen het door hen geoccupeerde appartement c.q. (deel van de) onroerende zaak – binnen 2 weken na het vonnis – te ontruimen en te verlaten, met machtiging aan [A] om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm, dan wel op verbeurte van een dwangsom,
[B] en [zoon van B], gezamenlijk en afzonderlijk, om – als gebruiksvergoeding – aan [A] te betalen USD 500,00 per maand vanaf 4 februari 2021 tot aan de dag van algehele betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2021,
[B] en [zoon van B], gezamenlijk en afzonderlijk, te veroordelen om aan [A] te betalen NAf. 5.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een bedrag dat het Gerecht in goede justitie zal bepalen.
3.2. [
B] en [zoon van B] vorderen dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
  • i) voor recht te verklaren dat [B] door middel van verjaring op grond van artikelen 3:105 en 5:85 BW het recht van erfpacht van de ondergrond van het appartement aan de L.B. Scott Road …. heeft verkregen,
  • ii) voor recht te verklaren dat [B] door middel van verjaring op grond van artikel 5:106 BW door middel van verjaring het recht van appartement ten aanzien van voormeld appartement heeft verkregen,
Subsidiair:
  • iii) voor recht te verklaren dat [B] en [zoon van B] op grond van artikel 3:201 BW door middel van verjaring het recht van vruchtgebruik en bewoning hebben verkregen van voormeld appartement,
  • iv) [A] te veroordelen haar volle medewerking te verlenen en de noodzakelijke rechtshandelingen bij de door het Gerecht te benoemen notaris te verrichten ter afsplitsing van het recht van appartement van het voormelde appartement, dat onderdeel uitmaakt van meetbrief SXMCDS …/1961,
  • v) te bepalen dat als [A] 30 dagen na betekening van het vonnis nog in gebreke blijkt aan voormelde veroordelingen te voldoen, de door de rechter aan te wijzen neutrale persoon zal worden gemachtigd om de noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten ter uitvoering van de in het vonnis genomen beslissingen,
  • vi) kosten rechtens.
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht om de vorderingen van de ander af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de ander in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Inleiding
4.1.
Allereerst gaat het Gerecht in op enkele formele punten. Daarna zal het Gerecht de inhoudelijke argumenten in conventie beoordelen. Vervolgens wordt ingegaan op de argumenten die in reconventie naar voren zijn gebracht.
De erfrechtelijke positie van [A]
4.2.
Door [B] en [zoon van B] wordt aangevoerd dat [A] geen erfgenaam van de erflater is. De DNA test was niet 100% betrouwbaar en er is geen testament.
4.3.
Het Gerecht verwijst naar zijn beschikking van 25 november 2013 waarin is vastgesteld dat de erflater
“de (biologische) vader”is. Gesteld noch gebleken is dat tegen die uitspraak een rechtsmiddel is ingesteld. Daarom moet het Gerecht ervan uitgaan dat sprake is van gezag van gewijsde. Als biologisch kind van de erflater is [A] erfgenaam. Daaraan doet niet af dat er geen testament is waarin zij als zodanig is aangewezen. Evenmin is van belang dat [A] door de erflater niet erkend is omdat, als sprake is van bloedverwantschap, voor het zijn van erfgenaam niet van belang is of de erflater het kind heeft erkend of niet.
4.4.
Door [B] en [zoon van B] wordt verder aangevoerd dat er mogelijk andere erfgenamen zijn maar dat zij daarvoor nog geen tastbaar bewijs hebben kunnen vinden. Het Gerecht gaat er daarom vanuit, wat strookt met de bevindingen van de notaris, dat [A] de enige erfgenaam is.
De erfrechtelijke positie van [B]
4.5. [
B] stelt dat zij is geadopteerd door [de echtgenote] en [D] en dus hun erfgenaam is, zo begrijpt het Gerecht. Daarvan is echter geen enkel bewijs getoond terwijl voor adoptie een rechterlijke uitspraak nodig is. Dit betekent dat het Gerecht ervan uitgaat dat [B] niet in een familierechtelijke relatie stond tot [de echtgenote] en [D]. Er is geen bloedverwantschap en evenmin is sprake van erkenning. Dat zij door hen is opgevoed en er
“family life”bestond doet hier niet aan af. [B] is dus geen erfgenaam van [de echtgenote] en [D]. Dezelfde conclusie kan dus ook worden getrokken voor haar zoon [zoon van B].
De inhoudelijke verweren van [B] en [zoon van B]
4.6. [
B] en [zoon van B] voeren in conventie, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren. [D] heeft [B] het appartement op haar 18e verjaardag geschonken. Zij heeft zich daarna altijd als eigenaar gedragen (geen huur betaald, herstellingen verricht, permanent bewoond, haar zoon [zoon van B] grootgebracht enz.). Er is dus geen sprake van onrechtmatige bezitsuitoefening. Een en ander wordt door [A] weersproken.
De beoordeling van het Gerecht
In conventie:
4.7.
Deze argumentatie van [B] en [zoon van B] gaat niet op. Om reden dat op 26 januari 1975 [D] niet langer eigenaar was van de onroerende zaak. Volgens de eigen stellingen van [B] namelijk heeft zij de onroerende zaak geschonken gekregen op haar 18e verjaardag, dus in 1982. Haar pleegvader kon het dus niet aan haar hebben geschonken omdat toen de erflater al eigenaar was. Schenking had sowieso niet gekund omdat daarvoor een notariële akte is vereist (zie het huidige artikel 7:175a BW; die regel was destijds ook van toepassing). [B] is in 1982 dus niet eigenaar geworden van het door haar bewoonde appartement.
4.8.
Door [B] en [zoon van B] wordt aangevoerd dat het destijds wel degelijk de bedoeling was dat [B] de eigendom van het appartement zou krijgen maar dat [D] en [de erflater] destijds zijn vergeten de formaliteiten hiervoor te regelen. Gelet op het tijdsverloop en de goede trouw van [B] en [zoon van B] is er geen sprake van onrechtmatig handelen en dienen de vorderingen van [A] te worden afgewezen. Het Gerecht ziet aanleiding om eerst in te gaan op de reconventionele vorderingen en daarna op dit verweer van [B] en [zoon van B].
In reconventie:
4.9.
In een primair / subsidiair verband beroepen [B] en [zoon van B] zich op eigendomsverwerving door verjaring en wel, verkort weergegeven, als volgt:
a. artikel 3:105 BW (bevrijdende verjaring) in verband met artikel 5:85 BW (definitie van erfpacht),
artikel 5:106 BW (bevoegdheid tot opsplitsing in appartementsrechten),
artikel 3:201 BW (vruchtgebruik).
4.10.
Het Gerecht overweegt het volgende. Voor bevrijdende verjaring is goede trouw niet vereist. Volgens artikel 3:106 BW geldt een verjaringstermijn van 20 jaar in dit geval. Duidelijk is dat aan de termijn van 20 jaar ruimschoots is voldaan; deze termijn gaat lopen op 8 januari 1982 (de 18e verjaardag) en voor het eerst op 4 februari 2021 (de sommatiebrief) wordt een beter recht gepretendeerd.
4.11.
Door [A] wordt een beroep gedaan op artikel 3:108 BW:
“Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.”Een en ander in verband met de Curaçaose Rancho-jurisprudentie [5] .
4.12.
Voor zowel bevrijdende als verkrijgende verjaring is bezit vereist. Duidelijk is dat [B] (geruime tijd samen met [zoon van B]) zeer lang het exclusieve gebruik heeft gehad van het appartement. De inschrijving in het bevolkingsregister, de fotoreportage van het opgroeien van [zoon van B] in het appartement en het verrichte onderhoud en renovatie door een door [B] ingeschakelde aannemer (zie ook diens onderhandse verklaring) spreken boekdelen.
4.13.
Het Gerecht overweegt dat het Rancho-arrest niet één op één van toepassing kan worden geacht op deze zaak. Immers, in het Rancho-arrest ging het om een langdurig onverdeelde boedel en dat is hier niet zo: [A] is de enige erfgenaam. Verder blijkt uit het Rancho-arrest, tegen de achtergrond van de Curaçaose verkeersopvattingen, dat het bouwen op het (onverdeelde) perceel en het enkel opmaken van een meetbrief niet te snel mogen worden aangemerkt als bezitsacties. In deze kwestie echter stond het appartement er al, heeft [A] er gewoond en heeft zij het appartement altijd onderhouden. En dat alles met (stilzwijgende) toestemming van de erflater, en daarvoor diens ouders, die het GEBE-formulier heeft ondertekend en zelf nooit aanleiding zag om [A] te noodzaken het appartement te ontruimen. Het Rancho-arrest maakt wel duidelijk dat jarenlange bewoning van een appartement niet zonder meer betekent dat de verkeersopvattingen met zich brengen dat de bewoner de woning voor zichzelf houdt.
4.14.
Het Gerecht overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat op Sint Maarten er een aantal onverdeelde percelen is waarop familieleden in bestaande of zelf gebouwde huizen of appartementen wonen. Dat gebeurt dan met, al dan niet stilzwijgende, toestemming van de andere familieleden. Als een bewoner tussentijds vertrekt of overlijdt dan wordt die woning in gebruik gegeven aan een ander familielid; vaak een kind dat er blijft wonen. En zo blijven dergelijke percelen generaties lang in gebruik bij leden van dezelfde familie.
4.15.
Niet hetzelfde maar iets dergelijks is ook aan de hand in deze zaak. [B] werd gezien als deel van de familie en [D] en [de erflater] vonden het goed dat zij het appartement ging gebruiken. Dat leidt er echter niet toe dat deze vorm van bewoning naar verkeersopvatting geldt als houden voor zichzelf in de zin van artikel 3:108 BW. Immers, de Sint Maartense praktijk, in combinatie met de Rancho-jurisprudentie, leidt veeleer tot de gevolgtrekking dat [B] het appartement houdt met (stilzwijgende) toestemming van en voor de eigenaar. Daarbij neemt het Gerecht ook nog in aanmerking dat sprake is van erfpacht en gesteld noch gebleken is dat [B] ooit enige bijdrage aan de canon heeft voldaan. Die is dus altijd volledig voor rekening van de erfpachter gekomen. Dat duidt erop dat [D] en [de erflater] om affectieve redenen [B] het voordeel van gratis wonen gunden.
4.16.
De toestemming van de eigenaar kan echter worden ingetrokken zoals [A] heeft gedaan nadat duidelijk werd dat zij de enige erfgenaam is. Voor haar waren deze affectieve redenen kennelijk niet relevant; zij heeft andere plannen met het appartement. Dit betekent dan ook dat de primaire stellingen van [B] en [zoon van B] niet opgaan; er is geen sprake van houden voor zichzelf en dus niet van bezitsuitoefening. [B] houdt voor de eigenaar van het erfpachtrecht. Daarom heeft zij niet door verjaring de eigendom van het erfpachtrecht, voor zover dat ziet op het grondperceel waarop het appartement staat, verkregen.
4.17.
Evenmin kan er sprake zijn van splitsing in appartementen of vruchtgebruik van het appartement op grond van verjaring. [B] en [zoon van B] baseren zich bij deze alternatieve rechtsgronden immers eveneens op verjaring en daarvoor is ook bezitsuitoefening vereist in de zin van houden voor zichzelf.
4.18.
Dit betekent dat de reconventionele vorderingen van [B] en [zoon van B] worden afgewezen.
Verder in conventie en in reconventie:
4.19.
Zoals gezegd komt het Gerecht nu terug op het verweer van [B] en [zoon van B] in conventie als vermeld in r.o. 4.8. Geoordeeld wordt, tegen de achtergrond van wat hiervoor in reconventie is overwogen, dat tot de sommatiebrief van 4 februari 2021 geen sprake is van onrechtmatige occupatie van het appartement door [B] en [zoon van B]. Zij gebruikten het appartement immers op grond van toestemming van de pleegouders van [B] waartegen de erflater nooit heeft geprotesteerd. Echter, toen [A] als rechthebbende zich meldde veranderde de situatie. Vanaf die datum gold dat het gratis gebruik van het appartement tot een einde was gekomen. Dat betekent dat vanaf 28 februari 2021 [6] sprake is van onrechtmatig gebruik van het appartement.
4.20.
Dat betekent dat het Gerecht de vordering tot ontruiming zal toewijzen, waarbij [A] een termijn van 2 maanden in acht zal moeten nemen zodat [B] en [zoon van B] de gelegenheid hebben om te zoeken en te verhuizen naar een andere woning. De gebruiksvergoeding kan, bij wijze van schadevergoeding, worden toegewezen vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag van ontruiming. Het bedrag van USD 500,00, dat overigens niet wordt betwist, komt het Gerecht niet onredelijk voor zodat dit dat zal worden toegewezen.
4.21.
De vordering van [A] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen nu de enige kenbare buitengerechtelijke activiteit de voormelde sommatiebrief van één kantje is. De dubbele redelijkheidstoets [7] verzet zich tegen toewijzing.
4.22.
Tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad is geen verweer gevoerd door [B] en [zoon van B]. Het is het Gerecht niet gebleken dat uit de wet of de aard van de zaak iets anders voortvloeit (zie artikel 55 Rv) zodat de veroordelingen inderdaad uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.23.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden [B] en [zoon van B] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

Het Gerecht:
rechtdoende in conventie en in reconventie:
verklaart voor recht dat [B] noch [zoon van B] eigenaar is geweest of geworden van het appartement,
beveelt [B] en [zoon van B] om het appartement binnen 2 maanden na heden te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging aan [A] om de ontruiming zelf te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
bepaalt dat [B] en [zoon van B], indien zij met de ontruiming in gebreke blijven, een dwangsom verschuldigd worden van NAf. 500,00 per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van NAf. 10.000,00,
veroordeelt [B] en [zoon van B], zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan [A], ingaande 28 februari 2021, te betalen USD 500,00 per maand aan gebruiksvergoeding tot aan de dag dat het appartement volledig is ontruimd,
veroordeelt [B] en [zoon van B], zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [A] begroot op NAf. 699,50 aan verschotten en op NAf. 2.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 23 november 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.Gesteld noch gebleken is dat [A] ooit erkend is door erflater.
3.Gevestigd in 1961 ten behoeve van [D].
4.Het Gerecht begrijpt: “Properties”.
5.HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:257
6.De uiterste ontruimingsdatum volgens de sommatiebrief.
7.Het moet redelijk zijn om buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn.