ECLI:NL:OGEAM:2021:114

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
SXM202001229
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na orkaan Irma onder verzekeringsovereenkomst

In deze zaak vorderden de eisers, erfgenamen van een overleden vader, schadevergoeding van de naamloze vennootschap Ennia Caribe Schade N.V. onder een verzekeringsovereenkomst die was afgesloten voor hun woning in Sint Maarten. De eisers stelden dat hun woning schade had opgelopen door orkaan Irma op 6 september 2017 en dat zij recht hadden op een uitkering van USD 214.335,51 op basis van een rapport van hun expert, Insight Caribbean Incorporated (ICI). Ennia betwistte de hoogte van de schade en stelde dat de woning al in slechte staat verkeerde vóór de orkaan, waardoor de schade niet volledig vergoed kon worden. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat de verzekeringsovereenkomst geldig was en dat er dekking was op het moment van de schade. De rechtbank concludeerde dat de schade door Ennia was begroot op USD 33.501,65, en na aftrek van het eigen risico van 2% moest Ennia USD 28.770,59 uitkeren aan de RBC Royal Bank, de begunstigde van de verzekering. Daarnaast werden Ennia ook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001229
Vonnis d.d. 23 november 2021
inzake

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

4. [eiser 4],

5. [eiser 5],

6. [eiser 6],

7. [eiser 7],

allen wonende in Sint Maarten,
eisers,
hierna gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud: [eiser],
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon,
tegen
de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: Ennia,
gemachtigden: mr. M.D. van den Brink.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, op 11 december 2020 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties van 6 april 2021;
  • de conclusie van repliek van 1 juni 2021;
  • de conclusie van dupliek met producties van 31 augustus 2021;
  • de akte uitlating producties van 28 september 2021.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eisers hebben een woning aan de [adres] in Sint Maarten verzekerd bij Ennia tegen onder meer orkaanschade. De verzekering werd door wijlen hun vader [erflater] afgesloten via verzekeringsmakelaar Boogaard Insurances B.V. (hierna: Boogaard) en is vervolgens ten name van “the heirs of [erflater]” voortgezet.
2.2.
Uit het polisblad dat gold van 30 mei 2017 tot 30 mei 2018 volgt een verzekerde som van USD 236.553,00, met een eigen risico van 2%. RBC Royal Bank wordt vermeld als begunstigde, waarvoor is bepaald dat “
All indemnification for damage to the insured property(ies) will take place against receipt of the beneficiary”.
2.3.
Op 6 september 2017 raasde orkaan Irma over Sint Maarten en heeft schade toegebracht aan de woning.
2.4.
Cunningham Lindsey Dutch Caribbean N.V. (hierna: Cunningham Lindsey) heeft in opdracht van Boogaard en Ennia de schade aan de woning geïnspecteerd. Bij e-mail van 24 maart 2018 berichtte de expert van Cunningham Lindsey aan [eiser 7] dat de schade zal worden begroot op USD 33.510,65 bruto, waarbij rekening is gehouden met “
the pre-existing damages to the property”.De expert sluit af dat hij uitkijkt naar “
agreement to our assessment after which we will request approval from the Insurers and submit our report”. Op 10 en 30 april 2018 stuurde de expert reminders met de mededeling dat het rapport na 9 mei 2018 definitief zal worden gemaakt.
2.5.
In het dossier bevindt zich een brief d.d. 4 mei 2018 waarin de gemachtigde van [eiser] aan Boogaard schrijft dat [eiser 4] niet is gemachtigd om namens de erfgenamen van [erflater] te onderhandelen en dat de beoordeling door Cunningham Lindsey “
is strongly disputed and in no way accepted”.
2.6.
Cunningham Lindsey heeft op 14 mei 2018 haar rapport vastgesteld. Hierin staat beschreven dat de expert op 23 maart 2018 de woning heeft bezocht en aldaar heeft gesproken met [eiser 4] en [eiser 7]. Het rapport vermeldt onder meer:

The building is erected out of concrete blocks and has a corrugated metal roof covering. The building has two floors, the ground floor and a basement.
We were informed that the dwelling was in a poor state before the passing of the hurricane, see the e-mail hereunder.
From: [naam]@hotmail.com
To: Commissioners, Island Councilmen, Senators
Subject: The [eiser] Home in Saunders
Date: Mon, 26 Oct 2009 13:09:45 -0400
The [eiser] family has been calling the Government Admin and the Parliament building quite a lot with regards to a request for the refurbishing of their mother’s home at [adres] Saunders from the Dutch Funds. They claim that the request was approved by SXM Housing Foundation, plans were submitted, and a technician and [naam] and [naam] had visited the home.
Because of the constant calls I visited the home on Friday. The home is an accident waiting to happen. It is very unsafe for the children and the two elderly leaving there. Have look at the photos I took inside the house. The walls are crumbling all over. This will be tragedy if these walls were to collapse on the children or the old folks. (see photos attached.
Please give them a call: [eiser 3](…)
According to [eiser 4], the insured property was not repaired and/or renovated after the above e-mail correspondence.
(…)
Extent of property damage
At the time of our investigation we found the insured property to be completely damaged. The complete roof covering was blown away by the wind. All outer and inner walls showed severe cracks and also part of the tiled floor showed cracks. Some windows were blown in. We consider the dwelling uninhabitable and a total loss.
(…)
Assessment of the loss
Property damage
Based on our observations and taking into account the poor state of the property before the hurricane we calculated the damages as follows:
Clearance
Removal of building debris (…) $ 2,475.00
Roof
Remove & replace corrugated metal sheets (…) $17,250.00
Remove damaged areas of T1-11 decking (…) $ 194.00
Supply & Install new T1-11 decking (…) $ 1,800.00
Miscellaneous
Repair crack to walls, taking into account pre-hurricane damages (…) $ 5,100.00
Chain link fencing repair (…) $ 3,000.00
Sub Total $29,819,00
Projectmanagement/engineering costs 7% $ 2,087.33
Sub Total $31,906.33
TOT Taks 5% $ 1,595.32
Gross Loss $33,501,65”
2.7.
Insight Caribbean Incorporated (hierna: ICI) heeft in opdracht van [eiser 7] het document “
Report on investigation of Hurriane Irma/Maria Claim made against Insurance Policy No 1000077652 held with Boogaard/Ennia Insurances
d.d. 28 juli 2020 opgesteld. Hierin wordt in 6 pagina’s de correspondentie beschreven van ICI met Boogaard en Ennia in de loop 2019. ICI vat vervolgens samen dat Boogaard en Ennia de schadeclaim afwezen vanwege te late premiebetaling, en dat [eiser] het daarvóór ontvangen aanbod tot vergoeding volgens begroting op USD 33.510,65 had afgewezen. ICI sluit af met het volgende:

In our opinion, the Insureds may proceed to the Courts to have their rights restored along with damages.
  • Insureds may claim for the full amount of USD$214,335.51 as per Taliesen Construction N.V. Damage Report/Estimate of Repairs.
  • Insureds may claim damages for mental anguish and emotional distress
  • Insureds may claim compensatory/actual damages
  • Insureds may claim punitive damages for breach of fiduciary duty and for Ennia’s unjust denial of liability. This will assist in minimizing a future recurrence of these egregious actions by Ennia et al against fellow Insureds.”
2.8.
Bij dit rapport van ICI is als bijlage gevoegd een door bouwbedrijf Taliesin Construction N.V. (hierna: Taliesin) opgesteld document van 3 november 2017, getiteld “
damage report & quotation for hurricane Irma claim”. Hierin staat onder meer:

This report is based on a visual inspection done on Wednesday October 31st2017 performed while the islands utilities were not functioning as a result of hurricane Irma’s destructive passing. The functioning of electrical, water, Furniture,security and other utilities or equipment has not been tested!
(…)
To achieve this restoration to return to pre Irma buildings the following should happen:
  • Cleanup loose debris within and around the building/ property.
  • Demolish and/or dismantle damaged elements that are to be replaced.
  • Remove and/or store interior elements that can be reused.
  • Power wash the building
  • Replace the damaged/ missingroof structure/ roof sheetswhere applicable.
  • Replace damaged/ missing roof gutters & downspouts
  • Repair the damaged ring beam of the building.
  • Replace the electrical installation where applicable.
  • Replace/ repair damaged gates, railing/ fencing.
  • Replace damaged floor& wall tiles.
  • Replace damaged doors, windows, screens & shutters.
  • Repairing cracks and damaged edges in plasterwork due to impact of flying debris.
  • Overall painting of the buildings where applicable.
These estimated amounts are based on our observation on site combined with our experience and expertise in this field. Please note that the figures presented here are not based on quantity calculations and are related to stand industrial quality materials.
The above resulted in the following costs estimate:
Total cost for the aforementioned damaged items: US $ 214,335.51”

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. “
voor recht te verklaren dat de Eisers middels de betalingen aan/via Boogaard Insurances BV ten behoeve van de polis bij Gedaagde, de polis rechtsgeldig verlengd hadden en dus dekking hadden in september 2017;
Primair:
Gedaagde te veroordelen op basis van de verzekeringsovereenkomst de schade beraamt op USD 214,335.51 te vergoeden cq te betalen aan Eisers;
Subsidiair:
Gedaagde te bevelen met Eisers binnen 30 dagen van de dag der uitspraak in deze de arbitrage procedure aan te vangen opdat het bedrag aan te vergoeden schade onder de verzekeringspolis kan worden bepaald met voltooiing van dat proces binnen maximaal 60 dagen; e.e.a. op verbeurte van een dwangsom ad ANG 1000,00 gerekend vanaf het verlopen van de termijn voor iedere dag of dagdeel waarop Gedaagde nalaat aan dit bevel gevolg te geven;
Voorzover Gedaagde weigert arbitrage te ondernemen als bevolen door U E.A., te bepalen dat uw beslissing in de plaats wordt gesteld van een arbitrage beslissing waarbij Gedaagde veroordeeld wordt om aan Eisers te betalen het bedrag van USD 214,335.51, uit hoofde van de dekking geboden door de verzekeringsovereenkomst tussen partijen voor de schade aan het verzekerde object;
Zowel in de primaire als subsidiaire vordering Gedaagde te veroordelen in kosten voor de aangenomen expert ad USD 17,120.=;
Gedaagde te veroordelen om aan Eisers te betalen de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de wettelijke rente over de hoofdsom gerekend vanaf 2 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding gevallen aan de zijde van Eisers ter dekking van de griffierechten, deurwaarders- en zegel kosten, alsmede gemachtigde salaris conform vigerende richtlijnen.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat Ennia uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst is gehouden de schade zoals vastgesteld in het rapport van expert ICI en de kosten daarvoor te vergoeden.
3.3.
Ennia voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de subsidiaire vordering tot oplegging van arbitrage, die [eiser] overigens niet heeft toegelicht, wordt allereerst opgemerkt dat het Gerecht exclusief bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen op grond van artikel 13 van de algemene voorwaarden bij de verzekeringsovereenkomst.
dekking
4.2.
De eerste vordering ziet op de geldigheid van de verzekeringsovereenkomst en de vaststelling dat in september 2017 sprake was van dekking. [Eiser] erkent dat de premies niet conform de in de polisvoorwaarden gestelde termijnen zijn betaald, maar meent dat dit geen gevolgen moet hebben omdat altijd in afwijkende termijnen werd betaald en Boogaard daar nooit op heeft gewezen. Voor zover [eiser] daarmee beroep doet op artikel 7:934 BW, kan dat slagen. Kort gezegd kan op grond van dat artikel niet-nakoming van een betalingsplicht van de vervolgpremie pas leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst/dekking nadat de schuldenaar daartoe vruchteloos is aangemaand. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] in dat kader is aangemaand, terwijl niet is betwist dat [eiser] de restantpremie uiteindelijk – volgens de in de praktijk steeds aangehouden termijnen - heeft voldaan. De conclusie is dan ook dat in september 2017 sprake was van geldende dekking onder de verzekeringsovereenkomst.
4.3.
Ennia meent dat [eiser] geen belang heeft bij de in dit kader gevorderde verklaring voor recht omdat zij thans “om haar moverende redenen” heeft besloten om [eiser] dekking onder de verzekering te verlenen (zie conclusie van antwoord onder nr. 3.3). Uit het dossier volgt evenwel dat Ennia zich gedurende enige tijd - voor zover het Gerecht kan opmaken, tot aan deze procedure - op het standpunt heeft gesteld dat zij vanwege de late premiebetaling niet aan [eiser] hoefde uit te keren. Gelet op die geschiedenis en omdat Ennia’s verklaring bij conclusie van antwoord nauwelijks een (juridisch relevante) erkenning van haar uitkeringsplicht is te noemen, zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
schadebegroting
4.4.
Het partijdebat ziet hoofdzakelijk op de omvang van de door Ennia te vergoeden schade. [Eiser] maakt aanspraak op betaling van USD 214,335.51, het bedrag waarop zijn expert ICI de schade begroot. Ennia betwist deze begroting en stelt de schade vast op USD 33.501,65, zoals begroot door haar expert Cunningham Lindsey. Beide begrotingen gaan uit van de herbouwwaarde, zoals volgt uit de polisvoorwaarden in navolging van artikel 7:956 BW.
4.5.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat het aan de verzekerde is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat door de gedekte gebeurtenis daadwerkelijk schade is geleden en wat de omvang van die schade is. De verzekerde moet dus aantonen dat de schade waarvan hij specifiek vergoeding vordert, is veroorzaakt door de gebeurtenis waarvoor de verzekering dekking biedt.
4.6.
Gelet op voornoemd uitgangspunt wijst Ennia er terecht op dat de gebreken aan de woning die vóór orkaan Irma al bestonden niet voor vergoeding in aanmerking komen. De schade die moet worden vergoed ziet immers op de kosten die zijn gemoeid met de herbouw van de woning in de staat waarin die zich vlak voor de orkaan bevond; die is dus niet gelijk te stellen aan de kosten voor herbouw van de woning in bijvoorbeeld de nieuwstaat. Het belangrijkste verweer van Ennia komt er dan ook op neer dat [eiser] vergoeding van een volledige renovatie vordert, terwijl de woning zich al in zeer slechte staat bevond voordat Irma passeerde.
4.7. [
Eiser] onderbouwt zijn vordering met het rapport van ICI (zie hiervoor onder 2.7.). Het Gerecht begrijpt uit dat rapport dat ICI de schade niet zelf heeft onderzocht, maar is ingeschakeld om te onderhandelen althans te communiceren met Ennia en Boogaard. Het door ICI aangehaalde schadebedrag is overgenomen van Taliesin, zonder dat ICI de daarin opgenomen posten en bedragen heeft onderzocht. Het rapport van ICI is dus geen schaderapport en heeft voor de begroting van de schade geen relevantie.
4.8.
De begroting van Taliesin, opgenomen als bijlage bij het ICI-rapport, is opgesteld naar aanleiding van een bezoek aan de woning op 31 oktober 2017 (zie onder 2.8.). Het rapport bevat foto’s van onder meer ontbrekende dakplaten, scheuren in het pleisterwerk, gebroken tegels en beschadigde dakgoten, gevolgd door een ‘
quotation’voor de opgesomde herstelwerkzaamheden. Het Gerecht stelt ten eerste vast dat Taliesin geen schade-expert is, maar een commerciële bouwonderneming. De begroting heeft dan ook niet het karakter van een deskundigenonderzoek met een beoordeling van de door Irma veroorzaakte schade, maar is in feite een offerte (‘
quotation’) voor het verrichten van werkzaamheden om de woning in goede staat te brengen. Het is denkbaar dat de door Taliesin opgevoerde werkzaamheden en materialen nodig zijn om de woning deugdelijk te herstellen, maar dat is niet de kwestie die thans voorligt. Ennia brengt, zo bezien terecht, naar voren dat de opstelling door Taliesin ziet op een volledige renovatie; volgens Ennia bevat deze bovendien onnodige posten zoals vervanging van alle houten plafondplaten terwijl die grotendeels intact zijn en vervanging van een tiental aluminium ramen en deuren die geen orkaanschade hebben geleden. Het Gerecht overweegt dat uit de omschrijving en opstelling door Taliesin volgt dat zij geen rekening heeft gehouden met de staat van de woning vóór orkaan Irma, maar kennelijk ziet op een volledige renovatie. Deze offerte kan daarom niet als uitgangspunt worden genomen voor de schadebegroting in deze procedure.
4.9.
Het Gerecht merkt op dat [eiser] in zijn stukken niet inhoudelijk ingaat op het verweer van Ennia dat ziet op het causaal verband tussen orkaan Irma en de schade. [Eiser] stelt ook niet dat de door Taliesin opgestelde werkzaamheden en kosten zijn vereist om de woning te laten herstellen tot de staat vlak voor Irma. [Eiser] herhaalt slechts dat Taliesin een bekend bouwbedrijf is en de schade het meest accuraat heeft begroot. [Eiser] richt zijn pijlen hoofdzakelijk op het door Ennia overgelegde deskundigenrapport van Cunningham Lindsey en de overige stellingen van Ennia.
4.10.
Het rapport van expertisebureau Cunningham Lindsey is opgesteld ter vaststelling van de door Irma geleden schade aan de woning (zie onder 2.6.). Hierin staat dat [eiser 4] tijdens de inspectie aan de expert heeft verklaard dat de woning niet is opgeknapt nadat de in het rapport geciteerde e-mail uit 2009 was verstuurd. In die e-mail maakt Peterson, na bezoek aan de woning van [eiser], melding van de zeer slechte staat van de woning en de onveilige situatie die daardoor ontstaat voor de bewoners en roept het bestuurscollege op tot actie. De expert concludeert dat, als sindsdien geen renovatiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden, de woning zich in 2017 in een slechte staat moet hebben bevonden en verdisconteert dat in de begroting. In een latere e-mail, opgesteld ten behoeve van deze procedure, licht de destijds dienstdoende expert toe dat [eiser 4] de e-mail uit 2009 met de bijbehorende foto’s van Peterson tijdens de inspectie aan hem heeft getoond en dat de expert daarvan weer foto’s heeft gemaakt. Deze foto’s, bij repliek in het geding gebracht, tonen ernstige scheurvorming in de muren van de woning en ondersteunen wat dat betreft de urgente toonzetting van de e-mail.
4.11. [
Eiser] weerspreekt de bevindingen in het rapport met onder meer de volgende argumenten: de e-mail uit 2009 is niet door [eiser] verstuurd en is hem niet bekend, de verzender was niet bevoegd die e-mail te sturen, die e-mail bewijst niet dat de woning al in een deplorabele conditie verkeerde, [eiser 4] heeft niet aan de expert verklaard dat de woning niet was gerenoveerd en hij was niet bevoegd om zoiets te verklaren, dat hij bij de inspectie aanwezig was betekent niet dat hij met de expert heeft gesproken, de expert is kennelijk partijdig, de foto’s uit 2009 lijken niet van de woning te zijn. Aan al deze argumenten gaat het Gerecht voorbij. Van belang is namelijk dat [eiser] niet de stelling betwist dat de woning niet, althans niet sinds 2009, is gerenoveerd. [Eiser] weerspreekt ook niet dat de in de e-mail van 2009 beschreven staat van de woning overeenstemde met de werkelijkheid. Met het herhaaldelijk ingenomen standpunt dat Ennia niet heeft bewezen dat de woning al vóór orkaan Irma grote gebreken kende, miskent [eiser] bovendien de bewijslastverdeling. Het is immers aan [eiser] om te stellen dat de door hem opgevoerde schade het gevolg is van de orkaan en om dit, gelet op de gemotiveerde betwisting van Ennia, nader aan te tonen. Volharding en herhaling van de hiervoor opgesomde argumenten en verwijzing naar de opstelling van Taliesin, is in dat kader onvoldoende. Voor zover [eiser] zou impliceren dat de woning wel was gerenoveerd, als dat moet worden begrepen in het licht van de betwisting dat [eiser 4] in 2018 heeft verklaard dat niet was gerenoveerd, dan had het voor de hand gelegen dat facturen of bonnetjes voor de werkzaamheden en materialen in het geding zouden worden gebracht, of - als zulke concrete documentatie er niet meer zou zijn - in ieder geval foto’s uit de periode vóór Irma waaruit de staat van de woning kan worden afgeleid. Dit soort documentatie ontbreekt in het geheel; [eiser] heeft niets meer in het geding gebracht dan het rapport van Taliesin. Veelzeggend is ook de reactie op de door Ennia overgelegde foto’s uit 2009, die niet meer behelst dan de herhaling dat [eiser 4] niet bevoegd was en dat Ennia daarmee niet de zogenaamd vervallen staat van de woning heeft bewezen. Tegenover het onderbouwde verweer van Ennia geldt dat [eiser] heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht. Voor verdere bewijsvoering is onder die omstandigheden geen plaats, nog daargelaten dat [eiser] daartoe geen concreet aanbod heeft gedaan.
conclusie schade en uitkering
4.12.
Het Gerecht overweegt op grond van het voorgaande dat de woning niet na 2009 is gerenoveerd, dat de woning zich (dus) ten tijde van orkaan Irma in 2017 al in slechte staat bevond en dat de door Ennia ingeschakelde expert met die slechte staat rekening heeft kunnen houden bij de schadebegroting. [Eiser] heeft de inhoud van het rapport wel in zijn algemeenheid betwist, met name ten aanzien van de al in 2009 bestaande schade zoals hiervoor al geschetst, maar heeft de daarin opgenomen concrete begroting niet inhoudelijk betwist; de geconstateerde schade, de gespecificeerde te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten zijn niet althans onvoldoende weersproken. Het rapport beschouwend, overweegt het Gerecht dat het fotomateriaal de bevindingen van Cunningham Lindsey ten aanzien van de schade lijkt te ondersteunen en komen de conclusies niet onredelijk voor. Aanwijzingen voor partijdigheid van de deskundige, zoals [eiser] stelt maar niet onderbouwt, ziet het Gerecht niet. Voor de vaststelling van de schade zal dan ook bij deze begroting worden aangesloten.
4.13.
De schade is door Cunningham Lindsey begroot op USD 33.501,65. Daarvan moet 2% van de verzekerde som aan eigen risico worden afgetrokken, zoals ook door [eiser] bij conclusie van repliek erkend. Daarmee is Ennia gehouden een bedrag van USD 28.770,59 uit te keren.
4.14.
Ennia wijst er nog op dat zij moet uitkeren aan RBC en niet rechtstreeks aan [eiser]. Die constatering is gelet op de
beneficiairy clausejuist (zie onder 2.2.). Dit derdenbeding staat toewijzing van de vordering niet in de weg, zoals Ennia meent. Haar uitkeringsverplichting bestaat in beginsel jegens [eiser] en [eiser] kan daarvan dan ook nakoming vorderen. Dat de uitvoering daarvan dient te geschieden aan een derde, maakt dat niet anders. [Eiser] heeft naar aanleiding van dit verweer bovendien niet betwist dat aan RBC zal moeten worden betaald, zodat het Gerecht de vordering begrijpt als gericht op uitkering ten aanzien van [eiser]. De veroordeling tot betaling zal daarom voor het hiervoor vastgestelde bedrag worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing. Het Gerecht gaat nog voorbij aan Ennia’s opmerking dat RBC het bankrekeningnummer niet heeft verstrekt; uit de correspondentie volgt immers dat Ennia daarom in februari 2021 heeft gevraagd, dus pas na ontvangst van het verzoekschrift, en er vanuit mag worden gegaan dat die gegevens inmiddels zijn verstrekt, althans dat RBC dat zal doen om de gelden in ontvangst te nemen.
overige vorderingen en kosten
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeft het subsidiair gevorderde geen beoordeling.
4.16.
De gevorderde USD 17.120,00 voor het rapport van “aangenomen expert” ICI, dat niet ziet op de vaststelling van schade en aansprakelijkheid en geen relevantie heeft voor de beoordeling in deze procedure, is niet toewijsbaar. De buitengerechtelijke incassokosten zijn wel toewijsbaar, nu is gebleken dat [eiser] kosten heeft gemaakt om uitkering door Ennia te bewerkstelligen. Deze worden begroot op 1,5 punt van het liquidatietarief zoals bepaald in het Procesreglement.
4.17.
Bijzondere omstandigheid van deze procedure is dat Ennia wordt gevolgd in haar stellingen ten aanzien van de schadebegroting en wordt veroordeeld tot betaling van het door haar begrote bedrag, terwijl Ennia uitkering van dat bedrag al eerder heeft aangeboden en [eiser] dat heeft afgewezen. Omdat het verweer van Ennia ook zag op afwijzing vanwege de
beneficiary clauseen bovendien is gebleken dat zij kennelijk na afwijzing van dat aanbod uitkering volledig weigerde (zie ook hiervoor onder 4.2.), zal Ennia in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 259,50
zegelkosten NAf 15,00
griffierecht NAf 750,00 (aan de hand van het toegewezen bedrag)
salaris gemachtigde
NAf 3.750,00 +(2,5 punt x tarief NAf 1.500,00)
totaal: NAf 4.774,50
4.18.
Tot slot zal de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen. Over de overige onderdelen is geen rente gevorderd.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verklaart voor recht dat de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 1000077652 ten name van “the heirs of [erflater]” in september 2017 rechtsgeldig was en derhalve dekking bood volgens de geldende voorwaarden;
5.2.
veroordeelt Ennia tot uitkering van USD 28.770,89 aan RBC Royal Bank uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 1000077652 ten name van “the heirs of [erflater]”, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot de dag van volledige voldoening;
5.3.
veroordeelt Ennia tot betaling van NAf 2.250,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt Ennia in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 4.774,50;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en op 23 november 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting.