ECLI:NL:OGEAM:2021:12

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
SXM201801563
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de Neutral Waterway en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen jachthavens en de overheid

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, stond het geschil over de Neutral Waterway centraal, die toegang biedt tot twee jachthavens. De eiser, [JACHTHAVEN 1] N.V., stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten tussen de drie betrokken partijen: [JACHTHAVEN 1], [JACHTHAVEN 2] B.V. en de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN. De rol van de overheid als eigenaar van de waterpercelen waarover de Neutral Waterway loopt, was cruciaal in deze zaak. Het Gerecht oordeelde dat er geen volledige wilsovereenstemming was bereikt over de vaststellingsovereenkomst, vooral vanwege de onenigheid over een boetebeding. Het Gerecht concludeerde dat de Neutral Waterway in stand moest blijven, zodat beide jachthavens toegang tot de open zee behouden. De vorderingen van [JACHTHAVEN 1] om de grenzen van de Neutral Waterway vast te stellen werden afgewezen, omdat het Gerecht oordeelde dat de exacte grenzen niet essentieel waren voor de toegang tot de jachthavens. De reconventionele vorderingen van [JACHTHAVEN 2] en het Land werden toegewezen, waarbij het Gerecht oordeelde dat het Land gerechtigd was om waterpercelen 180/2016 en 71/2018 uit te geven. Het kortgedingvonnis van 18 november 2016 werd niet langer ten uitvoer gelegd, en [JACHTHAVEN 1] werd veroordeeld tot terugbetaling van ontvangen bedragen op basis van dat vonnis. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201801563
Vonnis d.d. 26 januari 2021
inzake
de naamloze vennootschap [JACHTHAVEN 1] N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R. ZWANIKKEN,
tegen

1.de besloten vennootschap [JACHTHAVEN 2] B.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM, en

2.de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,

zetelende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr. en mr. C.M.P. VAN HEES,
Partijen worden hierna aangeduid als:
“[jachthaven 1]”,
“[jachthaven 2]” en
“het Land”, tenzij anders wordt vermeld.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, op 14 december 2018 ontvangen,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [jachthaven 2],
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties van het Land,
  • de akte houdende producties van [jachthaven 2],
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis met producties tegen [jachthaven 2],
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis met producties tegen het Land,
  • akte houdende producties van [jachthaven 2] d.d. 31 augustus 2020,
  • akte houdende wijziging van eis van [jachthaven 1],
  • akte houdende inbreng producties tevens akte houdende nadere uitlating (t.a.v. essentiële stellingen) van [jachthaven 1] d.d. 3 september 2020,
  • akte houdende wijziging van eis van [jachthaven 1] d.d. 3 september 2020 tegen [jachthaven 2],
  • akte houdende wijziging van eis van [jachthaven 1] d.d. 3 september 2020 tegen het Land,
  • conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [jachthaven 2] met producties,
  • conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van het Land,
  • akte uitlating met producties van [jachthaven 2],
  • nadere producties van het Land d.d. 3 november 2020,
  • nadere productie van [jachthaven 1] d.d. 4 november 2020,
  • akte houdende inbreng producties tevens akte houdende nadere uitlating (t.a.v. essentiële stellingen) met producties van [jachthaven 1] d.d. 5 november 2020,
  • pleitaantekeningen van het Land,
  • proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 5 november 2020 met daarbij gevoegd de brief namens [jachthaven 1] d.d. 24 november 2020.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
jachthaven 2] en [jachthaven 1] exploiteren beiden jachthavens in Great Bay. Tussen partijen geldt een zogenaamde “Neutral Waterway”; vooral om de toegang tot de jachthaven van [jachthaven 1] veilig te stellen. De Neutral Waterway is eigendom van het Land. Het bestaan van de Neutral Waterway vindt zijn oorsprong in een tekening waarop de handtekeningen namens [jachthaven 2], [jachthaven 1] en de (de rechtsvoorganger van) het Land staan, gedateerd 24 oktober 2005. Jarenlang is deze Neutral Waterway door partijen gerespecteerd.
2.2.
Op 18 november 2016 heeft dit Gerecht een kortgedingvonnis gewezen (KG 2016/128) tussen [jachthaven 1] als eiseres en het Land als gedaagde. In dit vonnis, waartegen geen hoger beroep is ingesteld en waarnaar het Land zich nog altijd richt, wordt het Land verboden om waterperceel 2016/180 in erfpacht uit te geven door levering aan [een derde] of aan enige andere derde. Het Land wordt verder geboden om te voorkomen dat op waterperceel 2016/180 enige drijvende of vaste steiger of iets dergelijks wordt geplaatst. Dit verbod en gebod zijn gesanctioneerd met dwangsommen. De reden voor toewijzing van de vorderingen lag in uitlatingen van het Land waaruit de kortgedingrechter heeft afgeleid dat het Land het vrije verkeer naar de jachthaven van [jachthaven 1] via de Neutral Waterway niet langer zou garanderen.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1. [
jachthaven 1] vordert na eiswijziging, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht de volgende beslissingen zal nemen in de zaak tegen [jachthaven 2]:
Primair:voor recht te verklaren dat de grenzen van de Neutral Waterway correct zijn weergegeven op de kaart, die door [jachthaven 1] is overgelegd als productie 64, dan wel
subsidiairte bepalen dat die grenzen in een andere door [jachthaven 1] overgelegde kaart (bijvoorbeeld productie 65 of productie 50) correct zijn weergegeven en/of deze grenzen, op een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen wijze, bindend vast te stellen;
meer subsidiair: een deskundige te benoemen, die op basis van in een tussenvonnis te benoemen parameters, de grenzen van de Neutral Waterway in kaart zal brengen, om vervolgens in een eindvonnis voor recht te verklaren dat de grenzen van de Neutral Waterway correct zijn aangegeven/vastgesteld in de door de deskundige vervaardigde kaart;
Voor recht te verklaren dat tussen [jachthaven 1] en [jachthaven 2] (en het Land) een overeenkomst is gesloten, overeenkomstig de inhoud van de als productie 57 in het geding gebrachte (concept)overeenkomst (getiteld: “Settlement Agreement”), hierna “de overeenkomst”, althans subsidiair voor recht te verklaren dat partijen aan deze hele overeenkomst gebonden zijn, met uitzondering van in het vonnis expliciet aan te wijzen zinnen of zinsdelen, (dan wel bepalingen), althans meer subsidiair in dit verband een zodanige voorziening te treffen als uw Gerecht in goede justitie zal vermenen te behoren;
[jachthaven 2] te bevelen deze voor recht verklaarde overeenkomst deugdelijk na te komen;
[jachthaven 2] voorwaardelijk – ingeval het gevorderde sub 2 primair niet wordt toegewezen – bij tussenvonnis te veroordelen om door te onderhandelen gedurende een periode van 4 weken vanaf datum van het tussenvonnis, met het oogmerk om ook tot de overige onderdelen van de beoogde overeenkomst, tot wilsovereenstemming te komen, alsmede om hiervan verslag te doen op een nader door uw Gerecht te bepalen vervolgcomparitie;
[jachthaven 2] voorwaardelijk – ingeval het gevorderde sub 2-3 niet voor toewijzing in aanmerking komt – te verbieden (i) om de Neutral Waterway anders te (laten) gebruiken dan als toegangskanaal en (ii) om binnen de grenzen van de Neutral Waterway, hetzij tijdelijk, hetzij permanent, boten of vaartuigen te (laten) ankeren of te (laten) aanmeren en/of bouwwerken op te (laten) richten en/of waterpercelen te (laten) opvullen;
[jachthaven 2] te bevelen om binnen 30 dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis, de reeds aangebrachte werken binnen de grenzen van de Neutral Waterway te verwijderen en deze verwijderd te houden;
Te bepalen dat [jachthaven 2] een onmiddellijk aan [jachthaven 1] te verbeuren dwangsom zal verbeuren van USD 10.000,= per dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat gevolg te geven aan de in deze door uw Gerecht te geven bevelen, althans voor elke overtreding van voormelde verboden. Het maximum aan te verbeuren dwangsommen vast te stellen op een bedrag van USD 1 miljoen;
Te bepalen dat het bepaalde onder punt 5 onverlet laat dat [jachthaven 1] het recht heeft om op grond van artikel 6:74 jo. 6:95 BW volledige schadevergoeding te vorderen van [jachthaven 2], alsmede dat [jachthaven 1] het recht heeft om in kort geding verhoging van dwangsommen te vorderen, indien daarvoor gegronde redenen zijn;
[jachthaven 2] te veroordelen in de proceskosten, onder bepaling dat, indien deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop vonnis is gewezen, aan [jachthaven 1] zijn voldaan, daarover vanaf die veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
In de zaak tegen het Land vordert [jachthaven 1] na eiswijziging, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht de volgende beslissingen zal nemen:
Primair:voor recht te verklaren dat de grenzen van de Neutral Waterway correct zijn weergegeven op de kaart, die door [jachthaven 1] is overgelegd als productie 64, dan wel
subsidiairte bepalen dat die grenzen in een andere door [jachthaven 1] overgelegde kaart (bijvoorbeeld productie 65 of productie 50) correct zijn weergegeven en/of deze grenzen, op een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen wijze, bindend vast te stellen;
meer subsidiair: een deskundige te benoemen, die op basis van in een tussenvonnis te benoemen parameters, de grenzen van de Neutral Waterway in kaart zal brengen, om vervolgens in een eindvonnis voor recht te verklaren dat de grenzen van de Neutral Waterway correct zijn aangegeven/vastgesteld in de door de deskundige vervaardigde kaart;
Voor recht te verklaren dat tussen [jachthaven 1] en het Land (en [jachthaven 2]) een overeenkomst is gesloten, overeenkomstig de inhoud van de als productie 57 in het geding gebrachte (concept)overeenkomst (getiteld: “Settlement Agreement”), hierna “de overeenkomst”, althans subsidiair voor recht te verklaren dat partijen aan deze hele overeenkomst gebonden zijn, met uitzondering van in het vonnis expliciet aan te wijzen zinnen of zinsdelen, (dan wel bepalingen), althans meer subsidiair in dit verband een zodanige voorziening te treffen als uw Gerecht in goede justitie zal vermenen te behoren;
Het Land te bevelen deze voor recht verklaarde overeenkomst deugdelijk na te komen;
Het Land voorwaardelijk – ingeval het gevorderde sub 2 primair niet wordt toegewezen – bij tussenvonnis te veroordelen om door te onderhandelen gedurende een periode van 4 weken vanaf datum van het tussenvonnis, met het oogmerk om ook tot de overige onderdelen van de beoogde overeenkomst, tot wilsovereenstemming te komen, alsmede om hiervan verslag te doen op een nader door uw Gerecht te bepalen vervolgcomparitie;
Het Land voorwaardelijk – ingeval het gevorderde sub 2-3 niet voor toewijzing in aanmerking komt – te verbieden (i) om de Neutral Waterway anders te (laten) gebruiken dan als toegangskanaal en (ii) om binnen de grenzen van de Neutral Waterway, hetzij tijdelijk, hetzij permanent, boten of vaartuigen te (laten) ankeren of te (laten) aanmeren en/of bouwwerken op te (laten) richten en/of waterpercelen te (laten) opvullen en voorts (iii) het Land te verbieden om binnen de grenzen van de Neutral Waterway (water)percelen in erfpacht uit te geven, alsmede om het perceel beschreven in meetbrief 180/2016 en/of het perceel beschreven in meetbrief 71/2018 in erfpacht uit te geven en (iv) het Land te bevelen bij het uitgeven van waterpercelen in de buurt van de Neutral Waterway een ‘setback’ van minimaal 10 meter in acht te nemen, althans een setback met een lengte door uw Gerecht in goede justitie te bepalen;
Het Land te bevelen om binnen 30 dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis, de reeds aangebrachte werken binnen de grenzen van de Neutral Waterway door [jachthaven 2] te laten verwijderen, althans deze op kosten van [jachthaven 2] zelf te verwijderen en deze verwijderd te houden;
Te bepalen dat het Land een onmiddellijk aan [jachthaven 1] te verbeuren dwangsom zal verbeuren van USD 10.000,= per dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat gevolg te geven aan de in deze door Uw Gerecht te geven bevelen, althans voor elke overtreding van voormelde verboden. Het maximum aan te verbeuren dwangsommen vast te stellen op USD 1 miljoen;
Te bepalen dat het bepaalde onder punt e onverlet laat dat [jachthaven 1] het recht heeft om op grond van artikel 6:74 jo. 6:95 BW volledige schadevergoeding te vorderen van [jachthaven 2], alsmede dat [jachthaven 1] het recht heeft om in kort geding verhoging van dwangsommen te vorderen, indien daarvoor gegrond redenen zijn;
Het Land te veroordelen in de proceskosten, onder bepaling dat, indien deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop vonnis is gewezen, aan [jachthaven 1] zijn voldaan, daarover vanaf die veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.3. [
jachthaven 2] vordert in reconventie dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
[jachthaven 1] te veroordelen tot betaling van de werkelijke advocaat- en proceskosten van [jachthaven 2], zoals gespecificeerd aan het einde van deze procedure;
[jachthaven 1] te gebieden om zich te onthouden van executie van het vonnis van 18 november 2016 tussen [jachthaven 1] en het Land (productie 10), totdat in een bodemzaak in kracht van gewijsde hierover wordt beslist.
3.4.
Het Land vordert in reconventie dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
Te verklaren voor recht dat het Land het waterperceel met nummer 180/2016 mag uitgeven door levering;
Te verklaren voor recht dat het Land het waterperceel met nummer 71/2018 mag uitgeven door levering aan [jachthaven 2] of enige andere derde;
Te verklaren voor recht dat het Land niet langer wordt geboden om te voorkomen dat op waterperceel 180/2016 enige drijvende of vaste steiger of iets dergelijks wordt geplaatst;
Te verklaren voor recht dat het Land niet wordt geboden om te voorkomen dat op waterperceel 71/2018 enige drijvende of vaste steiger of iets dergelijks wordt geplaatst;
Te verklaren voor recht dat het Land niet langer dwangsommen verbeurt of heeft verbeurd als gevolg van de in het vonnis met nummer KG 2016/18 opgelegde verboden;
Te verklaren voor recht dat het vonnis met nummer KG 2016/18 niet ten uitvoer kan worden gelegd;
[jachthaven 1] te veroordelen tot terugbetaling van de procedure met nummer KG 2016/18,
[jachthaven 1] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Partijen concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de andere partij(en) met hun veroordeling in de proceskosten.
3.6.
Op de argumenten van partijen, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling, gaat het Gerecht hierna in.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Eiswijziging
4.1.
Tegen de eiswijziging die [jachthaven 1] in conventie heeft gedaan is geen bezwaar gemaakt door [jachthaven 2] en het Land, zodat het Gerecht daarop recht kan doen.
Vaststellingsovereenkomst
4.2.
Partijen twisten over een aantal kwesties. Een van de belangrijkste is of tussen alle drie de partijen een schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen (zie vorderingen van [jachthaven 1] onder 2 en 3 en de vordering tot dooronderhandelen onder 4, respectievelijk onder b, c en d). Het Gerecht ziet aanleiding om hierop als eerste in te gaan. De standpunten van partijen hierover worden kort en zakelijk samengevat weergegeven.
Standpunt [jachthaven 1]
4.3. [
jachthaven 1] heeft als productie 57 een concept Settlement Agreement (hierna: de Agreement) in het geding gebracht die is opgesteld door de advocaat van het Land en de SG van het ministerie van VROMI. Over de essentialia van de Agreement hebben alle drie de partijen volledige overeenstemming bereikt. Na de nodige e-mails heen en weer blijft over het door [jachthaven 1] ingebrachte punt van het toevoegen van het boetebeding. Daarvoor doet zij per e-mail van 20 mei 2020 een tekstvoorstel dat als volgt luidt:
“If [jachthaven 1] acts in conflict the obligations as set out in this agreement, it will forfeit an immediate due and payable penalty of US $ 1.000,= per incident and for each and every day that it doesn’t comply with its obligations, up to a maximum of US $ 50.000,= per incident, to [jachthaven 2].
If [jachthaven 2] acts in conflict the obligations as set out in this agreement, it will forfeit an immediate due and payable penalty of US $ 1.000,= per incident and for each and every day that it doesn’t comply with its obligations, up to a maximum of US $ 50.000,= per incident, to [jachthaven 1].
[jachthaven 2] and [jachthaven 1], will in addition to their respective rights as defined under section 1 and 2, have the legal right – based on art. 6:74 jo 6:95 CC – to demand full compensation of all damages suffered from the party that commits a breach of contract. Parties will furthermore have the right to address the court in summary proceedings to request to impose additional penalties, if the penalties forfeited based on section 1 and/or 2 are not enough to cure the default of one of the parties.
If any other party to the agreement (Country SXM or any other party that joined the agreement), acts in conflict with the obligations as set out in this agreement, parties will try to resolve (any) such a dispute amicably, however if this is not successful, the most interested party can address the court in summary proceedings and request an injunction against the non-complying party.”
[jachthaven 2] blijkt dan met alles akkoord behoudens dit boetebeding. Nu de Agreement een zeer gedetailleerde regeling geeft voor alle geschillen moet het ervoor worden gehouden dat partijen al overeenstemming hebben bereikt. Het boetebeding is immers geen essentieel onderdeel, aldus [jachthaven 1].
Standpunt [jachthaven 2]
4.4.
De onderhandelingen hebben heel lang geduurd. Een interventie van de minister van VROMI bleek behulpzaam om die vlot te trekken. Nadat alles was overeengekomen, kwamen de aanvullende eisen van [jachthaven 1]. Dat is geen manier van handelen. [jachthaven 2] is akkoord gegaan met medeondertekening door het ministerie van Defensie, het havenbedrijf van Sint Maarten en Rijkswaterstaat. Maar met de boeteclausule gaat zij niet akkoord. Dat gaat voor haar te ver omdat zij bang is dat [jachthaven 1] elk wissewasje zal aangrijpen om een overtreding te zien en contractuele boetes te eisen. Als de Neutral Waterway wordt geblokkeerd, kan zij de overheid verzoeken handhavend op te treden. Als [jachthaven 2] daarin de hand zou hebben dan kan [jachthaven 1] verder naar de kortgedingrechter stappen. De structurele oplossing volgens [jachthaven 2] is dat er erfdienstbaarheden worden gevestigd op de percelen water die deel uitmaken van de Neutral Waterway.
Standpunt het Land
4.5.
Er is geen sprake van volledige wilsovereenstemming. Belangrijkste punt van het Land is dat [jachthaven 2] niet bereid is om te ondertekenen.
“Door het wegvallen van [jachthaven 2] als contractspartij kon aldus niet meer worden gesproken van de tripartite overeenkomst waarmee het Land dat conflict tussen die twee andere daarin te betrekken partijen had willen beslechten.”(alinea 10 van dupliek/repliek van het Land). Duidelijk is verder dat [jachthaven 2] op een gegeven moment in de ongeveer 10 maanden geduurd hebbende onderhandelingen ermee klaar was en eiste dat de Agreement werd ondertekend zonder de boeteclausule. Daarom zag de minister ook geen heil meer in zijn pogingen tot een oplossing te geraken. Ter comparitie is door zijn ambtenaar uitgelegd dat de minister het gevoel kreeg dat [jachthaven 2] en [jachthaven 1] zelfbeschikkingsrecht proberen te creëren over percelen water die in eigendom aan het Land toebehoren. Het Land wil de handen vrijhouden om haar eigendomsrechten uit te oefenen en wil daarom niet worden gebonden aan een Agreement die bindend vaststelt waar de grenzen van de Neutral Waterway lopen. Verder is het boetebeding een onderwerp waar de minister het Land niet aan wil binden, althans wil het Land niet een overeenkomst medeondertekenen met daarin een boetebeding dat ziet op haar eigendom.
Inhoudelijke overwegingen van het Gerecht over de Vaststellingsovereenkomst
4.6.
Het Gerecht stelt voorop dat partijen, na bemiddeling door het Land, ver zijn gevorderd met een minnelijke oplossing van het geschil. Desalniettemin oordeelt het Gerecht dat de Agreement niet als overeenkomst tussen partijen heeft te gelden. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
4.7.
In de eerste plaats kan van het Land niet zonder zijn uitdrukkelijke instemming worden gevergd dat het akkoord gaat met een Agreement die door een van de twee “ruziënde” jachthavens niet langer wordt onderschreven vanwege hun geschil over de boeteclausule. Het Land was immers bereid zich in de Agreement te committeren aan bepaalde gebruiksrechten van [jachthaven 2] en [jachthaven 1] van de Neutral Waterway. Het Land was daartoe echter in het geheel niet gehouden als eigenaar van de desbetreffende waterpercelen; zijn commitment hoeft niet verder gaan dan te waarborgen dat vanaf de zee de jachthaven van [jachthaven 1] bereikbaar blijft. Om vrede te stichten was het daartoe wel bereid maar het is aan het Land als eigenaar om te beslissen of het zich wil binden aan de boeteclausule of, beter gezegd: aan een boeteclausule die deel uitmaakt van een overeenkomst waar het Land zelf partij bij is.
4.8.
In de tweede plaats heeft te gelden dat blijkens lid 4 van de boeteclausule het Land afstand doet van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheden tot handhaving van de openbare orde op de Neutral Waterway. Het Land verplicht zich immers jegens de andere contractspartijen tot het aanvangen van een civielrechtelijk kort geding terwijl het Land als overheid een heel scala aan bestuursrechtelijke bevoegdheden ten dienste staat als er zich problemen manifesteren op de Neutral Waterway tussen de beide ruziënde jachthavens. Voor het Land, dat immers niet alleen als civielrechtelijk eigenaar verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft maar ook als overheid over andersoortige verantwoordelijkheden en bevoegdheden jegens [jachthaven 2], [jachthaven 1] en derden beschikt, is dat een (te) vergaande afstand van rechten om niet als essentieel onderdeel van de overeenstemming beschouwd te kunnen worden.
4.9.
In de derde plaats oordeelt het Gerecht dat het afhaken van [jachthaven 2] – op welke grond dan ook - voor het Land een eigenstandige reden vormt om zelf ook niet meer aan de Agreement gebonden te willen zijn. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat een vaststellingsovereenkomst, die beoogt een einde te maken aan een al vele jaren voortslepend geschil tussen [jachthaven 2] en [jachthaven 1], succesvol kan uitwerken als een van de ruziënde jachthavens pertinent weigert deze te ondertekenen. Het Gerecht acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat het Land onder deze omstandigheden genoodzaakt zou kunnen worden de Agreement, in welke (volledige dan wel gedeeltelijke) vorm dan ook, te ondertekenen. Temeer nu het Land een faciliterende rol op zich heeft genomen, met andere woorden: behulpzaam was bij het oplossen van een geschil tussen twee private partijen.
4.10.
Wat betreft de rechtsverhouding tussen [jachthaven 1] en [jachthaven 2] overweegt het Gerecht dat aan [jachthaven 1] kan worden toegegeven dat veel essentialia van de wilsovereenstemming zijn ingevuld. [jachthaven 1] legt echter niet, dan wel onvoldoende uit, waarom in het langdurige onderhandelingsproces tot het allerlaatst werd gewacht met het introduceren van een boetebeding. Als dat vanaf het begin af aan zou zijn opgevoerd, was dat voor de beide andere contractspartijen duidelijk geweest. Dan hadden zij veel eerder kunnen zeggen of dit acceptabel was of niet en was ook veel eerder duidelijk geworden of dit beding, gelet op de context van het jarenlang slepend geschil, als een essentieel onderdeel zou worden gezien. Of een dergelijk beding als essentieel moet worden gezien is immers niet alleen afhankelijk van een tekstuele benadering van de Agreement (alles is overeengekomen, dus iedereen houdt zich eraan en waarom dan geen boete erop?) maar moet veeleer worden beschouwd tegen de achtergrond van de aard van het geschil (feitelijk een burenruzie waarbij de gemoederen hoog oplopen), het feit dat de jachthavens elkaars felle concurrenten zijn en de lange historie van het geschil.
4.11.
Het Gerecht oordeelt, gelet op het voorgaande, dat tussen partijen de afspraken als vervat in de Agreement niet tot stand zijn gekomen; er is geen volledige wilsovereenstemming bereikt op de essentiële punten terwijl voor het Land in het bijzonder geldt dat het, na de weigering van [jachthaven 2], niet gehouden is nog langer aan de totstandkoming van de Agreement mee te werken. Gelet op de geschetste gang van zaken en de geëscaleerde verhoudingen tussen partijen, ziet het Gerecht geen grond voor veroordelingen tot dooronderhandelen. De vorderingen daartoe worden afgewezen.
4.12.
Daarmee oordeelt het Gerecht dat alle vorderingen van [jachthaven 1], voor zover gebaseerd op de Agreement, worden afgewezen.
De Neutral Waterway
4.13.
Partijen zijn het erover eens dat de Neutral Waterway in stand moet blijven zodat beide jachthavens, met name die van [jachthaven 1], een goed toegankelijke verbinding behouden naar de open zee. Door [jachthaven 1] wordt in haar vorderingen onder 1, respectievelijk a, aan de orde gesteld waar de grenzen van de Neutral Waterway precies lopen.
4.14.
Het Gerecht overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat [jachthaven 1] en [jachthaven 2], zoals hiervoor al overwogen, elkaar fel beconcurreren. Met argusogen houden zij elkaars (bouw)activiteiten in het oog. [jachthaven 1] verwijt [jachthaven 2] dat zij bouwt op water en land dat in eigendom toebehoort aan het Land zonder toestemming van het Land. En het Land wordt door haar verweten dat het dit gedoogt, terwijl [jachthaven 1] wel keurig de erfpachtcanon van haar percelen betaalt. [jachthaven 2] verwijt [jachthaven 1] dat zij 14.576m2 wateroppervlakte gebruikt zonder daarvoor enige vergoeding te betalen. Het Land heeft aangevoerd dat er in de toekomst actie zal worden ondernomen om de canon, althans vergoeding, van partijen met terugwerkende kracht te verkrijgen. Tegen deze achtergrond moet het geschil over de Neutral Waterway (ook) worden gezien.
4.15. [
jachthaven 1] beroept zich op de overeenkomst van 24 oktober 2005 (zie 2.1. van dit vonnis) waaruit de grenzen van de Neutral Waterway volgens haar blijken. Daarover ontstond circa 10 jaar later een discussie tussen [jachthaven 1] en het Land die is uitgemond in het kortgedingvonnis. De discussie over de Neutral Waterway ziet, zo overweegt het Gerecht, niet zozeer op de grenzen daarvan maar vooral op het ongeoorloofde gebruik dat [jachthaven 2], volgens [jachthaven 1], van de Neutral Waterway maakt (neerleggen van lichters, invullen van land, gebruik maken van oevers, aanleggen van steigers) waardoor de vrije toegang zou worden belemmerd. In mindere mate wordt door [jachthaven 2] dit soort verwijten ook aan [jachthaven 1] gemaakt. Door [jachthaven 1] wordt niet dan wel onvoldoende gesteld om ervan uit te kunnen gaan dat met dat ene A4‘tje uit 2005 met de tekening en de handtekeningen erop dergelijke vergaande afspraken zijn gemaakt die bepaalde vormen van gebruik zouden verbieden zonder dat die expliciet zijn opgenomen - nog daargelaten de rechtsgeldigheid van dit soort afspraken.
4.16.
Het Gerecht overweegt het volgende over de overeenkomst van 24 oktober 2005. Deze betreft niet meer dan een tekening van de beide jachthavens, met daarin globaal ingetekend de “Neutral Waterway for both harbors”. Blijkens de handtekeningen van de vertegenwoordigers van partijen, onder de tekst “Drawing agreed to by the following parties”, was dit toen voldoende en het bleek ook 10 jaar stand te houden. Gesteld noch gebleken namelijk is dat in de jaren daarna zich noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan. [jachthaven 1] verwijst naar het aanleggen door een catamaran in de Neutral Waterway, maar dat wordt betwist. Ook zou een lichter op enig moment de Neutral Waterway gedeeltelijk hebben versperd, maar ook dat staat niet vast. In elk geval is het bepaald niet zo dat de Neutral Waterway regelmatig versperd werd of wordt.
4.17.
Het Gerecht neemt het voorgaande tot uitgangspunt in dit vonnis. Waar het in de kern immers om gaat, is dat de beide jachthavens toegankelijk blijven en niet waar precies de grenzen van de Neutral Waterway liggen. Vergelijk het met een recht van overpad over meerdere percelen: de bezoekers van het perceel waarvoor dat is gevestigd mogen over het land van de dienende percelen lopen, waarbij het niets uitmaakt waar de grenzen van die percelen zich precies bevinden zolang het heersende perceel maar bereikbaar is. Daarom zal het Gerecht niet beslissen waar precies de grenzen lopen. Alle partijen zijn over en weer gehouden om de Neutral Waterway zodanig te gebruiken dat er sprake is van een zodanige toegang tot de beide jachthavens dat die niet gehinderd worden in hun reguliere exploitatie, ongeacht hoe de grenzen moeten worden vastgesteld. Dit betekent dat de vorderingen onder 1, respectievelijk a, van [jachthaven 1] worden afgewezen. Toewijzing van deze vorderingen is niet nodig om het doel van onbelemmerde toegang te bewerkstelligen en biedt bovendien geen garantie dat daarmee onbelemmerde toegang wordt bewerkstelligd. Wel zal het Gerecht een verklaring voor recht uitspreken, zoals wordt toegelicht onder 4.31. van dit vonnis in het kader van de vorderingen van [jachthaven 1] onder 5, respectievelijk e.
De waterpercelen van het Land waarover de Neutral Waterway niet loopt
4.18.
Het Gerecht ziet aanleiding om thans in te gaan op de vier reconventionele vorderingen die het Land tegen [jachthaven 1] heeft ingesteld. Die zien op waterpercelen 180/2016 en 71/2018. De standpunten van het Land en [jachthaven 1] worden hierna, kort en zakelijk samengevat, weergegeven.
Standpunt het Land
4.19.
Waterperceel 180/2016 ligt niet in de Neutral Waterway. Dat blijkt uit de kaarten en de luchtfoto’s. Het grenst aan een landperceel dat in eigendom aan het Land toebehoort en in erfpacht is uitgegeven. Het ligt aan het einde van de Neutral Waterway en het aanleggen van schepen en dergelijke belemmert geenszins de toegang. In dit perceel, en dus niet in de Neutral Waterway, was trouwens de catamaran (zie 4.16.) afgemeerd.
4.20.
Waterperceel 71/2018 ligt evenmin in de Neutral Waterway. Dat blijkt uit de kaarten en de luchtfoto’s. Het was altijd de bedoeling om dit perceel aan [jachthaven 2] uit te geven. Dat stond al vast en blijkt ook uit de tekening uit 24 oktober 2005.
Standpunt [jachthaven 1]
4.21.
Waterperceel 180/2016 ligt niet in de Neutral Waterway (zie erkenning in alinea 5.2. van de repliek/antwoord van [jachthaven 1]). Als dit perceel -en het perceel 71/2018 - geheel zou worden opgevuld, zou een miljoeneninvestering van [jachthaven 1] in rook opgaan (zie alinea 10.6 repliek/antwoord).
4.22.
Over waterperceel 71/2018:
“Wat [jachthaven 2] thans doet/wil, is het gehele perceel 71/2018 volbouwen, door dit perceel in te vullen en dan boten in de Neutral Waterway aanleggen. Hiertegen heeft [jachthaven 1] zwaarwegende bezwaren.”(zie pagina 8 repliek/antwoord inzake het Land) Dit is niet overeengekomen bij de afspraken over de Neutral Waterway uit 2005.
Inhoudelijke overwegingen van het Gerecht over de waterpercelen waarover de Neutral Waterway niet loopt
4.23.
Het Gerecht onderschrijft met het Land dat de Neutral Waterway niet loopt over de waterpercelen 180/2016 en 71/2018. Dat volgt duidelijk uit de door het Land overgelegde kaarten en luchtfoto’s. Uitgifte in erfpacht van deze percelen en deze invullen hinderen niet de toegang tot de beide jachthavens. Eigenlijk erkent [jachthaven 1] dat zelf ook. Uit haar betoog volgt dat zij vooral bezorgd is dat aan de op te richten kades door [jachthaven 2] schepen worden aangelegd (zie 4.15 hiervoor). Daarvoor geldt echter de verklaring voor recht die het Gerecht zal geven en waarop hierna onder 4.31. wordt ingegaan.
4.24.
De reconventionele vorderingen 1 tot en met 4 van het Land worden daarom toegewezen, zij het dat het Gerecht niet voor recht zal verklaren dat de percelen (zonder meer) aan [jachthaven 2] mogen worden uitgegeven. Een rechtsverhouding die dat met zich brengt, is onvoldoende aannemelijk geworden. Het is in principe aan het Land zelf te beslissen aan wie het een perceel wil uitgeven en aan derden om daartegen zo nodig in rechte op te komen. Daarvoor is geen verklaring voor recht nodig. Dit spreekt voor zich.
De overige reconventionele vorderingen van het Land
4.25.
Het Gerecht overweegt als volgt met betrekking tot de overige reconventionele vorderingen van het Land.
4.26.
In het kortgedingvonnis van 18 november 2016 is, zoals gezegd, beslist dat het waterperceel 2016/180 niet in erfpacht mag worden uitgegeven door het Land. Verder is het Land geboden om te voorkomen dat op dat waterperceel enige drijvende of vaste steiger of iets dergelijks wordt geplaatst. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat waterperceel 2016/180 geen deel uitmaakt van de Neutral Waterway en dat zal het Gerecht, zoals hiervoor is vermeld, voor recht verklaren. Daarmee is reeds gegeven dat het kortgedingvonnis niet langer gelding heeft. Het is immers achterhaald door de beslissingen in deze bodemprocedure.
4.27.
Door het Land wordt echter duidelijk gemaakt dat het belang heeft bij een expliciet oordeel hierover omdat [jachthaven 1] schermt met het vonnis om de uitgifte in erfpacht tegen te houden. Daarom zal het Gerecht voor recht verklaren dat het kortgedingvonnis niet langer ten uitvoer kan worden gelegd.
4.28.
Wat betreft de dwangsommen die in kort geding zijn opgelegd (de vordering onder 5 van het Land) geldt, wat de toekomst aangaat, hetzelfde. Deze kunnen niet meer verbeurd worden door de voormelde verklaring voor recht die het Gerecht in de beslissing zal opnemen. Wat betreft de dwangsommen die mogelijk verbeurd zijn geldt dat daarover, anders dan [jachthaven 1] stelt, wel degelijk een beslissing kan worden genomen. Dit betreft immers een executiegeschil dat op grond van artikel 438 Rv aan de bodemrechter kan worden voorgelegd. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat dit door middel van een reconventionele vordering gebeurt in een “gewone bodemprocedure”. Nu door [jachthaven 1] geen inhoudelijk verweer wordt gevoerd tegen deze vordering, en overigens evenmin aan het Gerecht is gebleken dat er dwangsommen zijn verbeurd, kan het Gerecht deze eveneens toewijzen. Perceel 2016/80 is immers niet in erfpacht uitgegeven en er is geen drijvende of vaste steiger of iets dergelijks op geplaatst.
4.29.
Tot slot vordert het Land de op grond van het kortgedingvonnis aan [jachthaven 1] betaalde kosten terug. Volgens [jachthaven 1] is dat niet mogelijk maar ook op dat punt volgt het Gerecht haar niet. De executie van het vonnis is, gelet op bovenvermelde inhoudelijke overwegingen van het Gerecht, achteraf gezien onrechtmatig gebleken. En dan geldt inderdaad dat alles wat op basis van het kortgedingvonnis is geëxecuteerd als schadevergoeding moet worden terugbetaald. Deze reconventionele vordering kan daarom ook worden toegewezen.
4.30.
Hiermee zijn alle tegenvorderingen van het Land beoordeeld. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [jachthaven 1] in de proceskosten veroordeeld.
De vrije doorgang via de Neutral Waterway
4.31.
Zoals hiervoor is overwogen dient er ten gunste van [jachthaven 1], die daartoe de vorderingen in conventie onder respectievelijk 5 en e heeft ingesteld, vast te worden gesteld dat zij toegang blijft houden tot de open zee (Great Bay). Zij heeft er immers recht en belang bij dat de Neutral Waterway in stand blijft, zodanig dat zij voor de reguliere exploitatie van haar jachthaven daarvan gebruik kan blijven maken. [jachthaven 2] en het Land onderschrijven dat in principe. Daarmee verhoudt zich echter niet dat het Gerecht beslist tot een
“setback van minimaal 10 meter”; dat zou een te vergaande inbreuk op het eigendomsrecht van het Land inhouden waarvan de noodzaak niet is aangetoond. Het Gerecht zal evenmin dwangsommen opleggen (zoals gevorderd onder 7, respectievelijk g) om de vrije toegang af te dwingen. Daarvoor geldt als reden dat onvoldoende is gebleken dat het Land en/of [jachthaven 2] de toegang in het verleden hebben belemmerd. Anders dan [jachthaven 1] kennelijk stelt, heeft dat niets te maken met de werking van het kortgedingvonnis. Dat ziet immers uitsluitend op waterperceel 2016/180 en dat maakt geen deel uit de van de Neutral Waterway. Het kort geding vonnis richt zich bovendien niet tegen [jachthaven 2]. Daarom zal het Gerecht volstaan met een verklaring voor recht. Als door [jachthaven 2], het Land of een derde in strijd daarmee wordt gehandeld kan [jachthaven 1] de kort geding rechter om een beslissing vragen.
4.32.
Evenmin zal het Gerecht de vorderingen 6 en f van [jachthaven 1] tegen [jachthaven 2] respectievelijk het Land toewijzen. Niet is komen vast te staan dat de toegang tot de Neutral Waterway gehinderd wordt door “aangebrachte werken” daarin.
4.33.
Gelet op het voorgaande, en omdat uit de wet al voortvloeit dat een partij die schade ondervindt door toedoen of nalaten van een ander vergoeding daarvan mag vorderen, zal het Gerecht de vorderingen onder 8 en h van [jachthaven 1] afwijzen.
4.34.
Wat betreft de proceskosten geldt dat het overgrote gedeelte van de vorderingen van [jachthaven 1] wordt afgewezen en zij dus in de proceskosten van [jachthaven 2] en het Land zal worden veroordeeld.
De reconventionele vorderingen van [jachthaven 2]
4.35.
Wat betreft de vordering onder b wordt geoordeeld dat [jachthaven 2] hier geen belang bij heeft. De vordering in het kortgedingvonnis richt zich immers tot het Land en niet tegen haar. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [jachthaven 2] hier ook geen belang méér bij nu immers aan de werking van het kortgedingvonnis door deze bodemuitspraak een einde is gekomen. De vordering onder b wordt dus afgewezen.
4.36.
Wat betreft de tegenvordering tot betaling van de volledige proceskosten wordt het volgende overwogen. Het Gerecht overweegt dat door de Hoge Raad hierover op 15 september 2017 (ECLI:NL:2017:2366) de volgende hoofdregel is geformuleerd:
“Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600, NJ 2016/380 (K./Rabobank), volgt uit art. 241 Rv en de toelichting op het daarmee corresponderende art. 57 lid 6 (oud) Rv (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 36) dat de art. 237-240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv aan art. 6:96 lid 2 BW. Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden.
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat, zoals in voormelde toelichting wordt opgemerkt, een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) denkbaar is, doch alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Hieromtrent is in het arrest HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea) overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten), als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.”
4.6.
Het Gerecht is niet van oordeel dat sprake is van buitengewone omstandigheden als vermeld in deze jurisprudentie. Dat blijkt alleen al uit de veroordeling van [jachthaven 2] tot het vrijhouden van de Neutral Waterway. Daarom wordt ook de reconventionele vordering onder a afgewezen.
4.7.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [jachthaven 2] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in conventie:
verklaart voor recht dat [jachthaven 2] en het Land de toegang tot de jachthaven van [jachthaven 1] vrij dienen te houden, zodanig dat [jachthaven 1] op een reguliere manier haar bedrijfsexploitatie kan uitvoeren,
veroordeelt [jachthaven 1] in de proceskosten van [jachthaven 2] en het Land, begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 7.500,00 aan proceskosten per gedaagde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde,
rechtdoende in de reconventie van [jachthaven 2]:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [jachthaven 2] in de proceskosten van [jachthaven 1], begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 4.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
rechtdoende in de reconventie van het Land:
verklaart voor recht dat het Land waterpercelen 180/2016 en 71/2018 mag uitgeven door levering,
verklaart voor recht dat het Land gerechtigd is om een drijvende of vaste steiger of iets dergelijks op deze waterpercelen aan te brengen zolang de ongehinderde toegang via de Neutral Waterway naar de jachthaven van [jachthaven 1] gewaarborgd blijft,
verklaart voor recht dat het kortgedingvonnis van 18 november 2016 (KG 2016/18) niet ten uitvoer kan worden gelegd,
veroordeelt [jachthaven 1] tot terugbetaling van alle bedragen die zij op basis van het kortgedingvonnis van het Land heeft ontvangen,
veroordeelt [jachthaven 1] in de proceskosten, aan de zijde van het Land begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 4.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 26 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.