ECLI:NL:OGEAM:2021:58

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
SXM202001264
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsconflict over werkgeverschap en loonbetaling met betrekking tot meerdere entiteiten

In deze zaak heeft de werkneemster, die sinds 1 mei 2013 werkzaam was voor verweerster sub 1, een verzoek ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De werkneemster ontving sinds 2018 geen loonstroken meer en werd contant uitbetaald, wat leidde tot onduidelijkheid over haar werkgeverschap. De werkneemster heeft ook werkzaamheden verricht voor verweersters sub 3 en 4, die feitelijk verbonden zijn aan verweerster sub 2. De werkneemster verzoekt het Gerecht om te verklaren dat verweerster sub 2 misbruik heeft gemaakt van de verschillende entiteiten om aan haar loonverplichtingen te ontkomen. Verweerster sub 2 betwist deze claims en vraagt om niet-ontvankelijkheid van de werkneemster in haar vorderingen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de werkneemster en verweerster sub 1, en dat de werkneemster ook werkzaamheden heeft verricht voor de andere verweersters. Het Gerecht oordeelt dat verweerster sub 2 als werkgever kan worden aangemerkt, vooral gezien de rol die zij speelde in de uitvoering van de werkzaamheden van de werkneemster. De vorderingen van de werkneemster worden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vorderingen die betrekking hebben op misbruik van identiteit en vereenzelviging. Het Gerecht benadrukt dat werknemers beschermd moeten worden tegen werkgevers die niet voldoen aan hun verplichtingen.

De beslissing van het Gerecht houdt in dat verweersters worden veroordeeld tot betaling van het verschuldigde loon aan de werkneemster, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van de werkneemster begroot op nihil aan verschotten en op Naf. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde. De beschikking is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 28 april 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001264
Beschikking d.d. 28 april 2021
inzake
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: de werkneemster,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,
tegen

1.de naamloze vennootschap …..,gevestigd in Sint Maarten,

[verweerster sub 1],
niet verschenen,

2.……,wonende in Sint Maarten,

[verweerster sub 2],
gemachtigde: de heer E.I. MADURO,

3.volgens het verzoekschrift: “de entiteit …..”,feitelijk gevestigd in Sint Maarten,

[verweerster sub 3],
niet verschenen,

4.de naamloze vennootschap …… N.V,gevestigd in Sint Maarten,

[verweerster sub 4],
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 4 december 2020,
producties van verweerster sub 2,
pleitnota namens de werkneemster,
verweerschrift namens verweerster sub 2.
1.2.
Ter zitting heeft de rechter vastgesteld dat verweerders 1, 3 en 4 naar behoren zijn opgeroepen maar niet ter zitting zijn verschenen.
1.3.
Namens de werkneemster en verweerster sub 2 hebben de gemachtigden, in aanwezigheid van partijen, het woord gevoerd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werkneemster is sinds 1 mei 2013 op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest voor verweerster sub 1 tegen een bruto maandsalaris van NAf. 1.530,53 als kok en huishoudster. Sinds 2018 ontving de werkneemster geen loonstroken meer van verweerster sub 1 en werd zij altijd contant uitbetaald nadat zij een kwitantie had ondertekend. Omdat de werkneemster geen loonstroken meer ontving was zij ook niet verzekerd voor ziektekosten bij SZV.
2.2.
Tevens heeft de werkneemster vanaf 1 mei 2013 ook werkzaamheden verricht voor verweersters sub 3 en 4. Zij werd daarvoor betaald door deze verweersters naast haar reguliere werk voor verweerster sub 1.
2.3.
De zoon van verweerster sub 2 is de directeur van verweerster sub 4. Verweerster 3, die nooit in het handelsregister was ingeschreven, was gevestigd op hetzelfde adres als verweerster sub 1. Daar staat ook verweerster sub 2 ingeschreven als zijnde woonachtig. [de dochter], de dochter van verweerster sub 2, was manager van zowel verweerster sub 1 als verweerster sub 4. Verweerster is eigenaresse van het gebouw waarin verweerster sub 1 en verweerster sub 3 zijn gevestigd.
2.4.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister is ten aanzien van verweerster sub 1 vermeld:
“The business is discontinued as of September 6, 2019.”De werkneemster heeft tot 27 januari 2020 gewerkt en heeft tot die datum haar loon uitbetaald gekregen.
2.5.
Omdat zij daarna geen loon meer ontving en niet meer te werk werd gesteld heeft de werkneemster een klacht ingediend bij de Labor Office. Daar heeft verweerster sub 2, blijkens het rapport van de Labor Office, verweer tegen gevoerd als
“managing director”.

3.Het geschil

3.1.
De werkneemster verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
a. de werkneemster gratis admissie te verlenen,
b. voor recht te verklaren dat verweerster sub 2 misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen verweersters sub 1, 3 en 4 teneinde de verplichting van verweerster sub 1, 2 en 4 jegens eiseres hierdoor te ontwijken en hierdoor schadeplichtig is,
c. voor recht te verklaren dat verweersters sub 1, 3 en 4 vereenzelvigd kunnen worden met verweerster sub 2,
d. verweersters te veroordelen tot betaling van het sinds 27 februari 2020 aan de werkneemster verschuldigde loon, vermeerderd met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd,
e. verweerster te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Verweerster sub 2 verzoekt het Gerecht om de werkneemster in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de vorderingen blijkt dat de werkneemster aan verweerster sub 2 misbruik verwijt: door gebruik te maken van verschillende vennootschappen/entiteiten probeert zij als werkgever aan loonbetaling te ontkomen.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. Wat betreft de positie van verweerster sub 1 is duidelijk dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen haar als werkgeefster met de werkneemster. Er zijn immers salarisstroken tot en met augustus 2018 met verweerster sub 1 als werkgeefster daarop vermeld. Gesteld noch gebleken is dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op een van de gronden die de wet daarvoor biedt.
4.3.
Omdat verweersters 3 en 4 verstek hebben laten gaan, en dus geen verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van de werkneemster, kan het Gerecht er dus vanuit gaan dat de werkneemster met hen ook arbeidsovereenkomsten heeft onderhouden. Daarom is de vordering onder d ook toewijsbaar tegen deze verweersters. Volledigheidshalve overweegt het Gerecht dat vaststaat dat de werkneemster ook voor deze verweerster werkzaamheden heeft verricht en dat er oudere loonstaten (voor sociale verzekering en loonbelasting) zijn waaruit volgt dat verweerster in dienst is geweest van verweerster sub 4.
4.4.
Dan de positie van gedaagde sub 2. De werkneemster heeft belang bij deze vordering omdat zij stelt dat de andere verweersters geen verhaal bieden voor haar loonvordering. Vandaar het beroep op misbruik van identiteit. De werkneemster, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, voert aan dat verweerster sub 2 haar altijd de werkopdrachten heeft gegeven, bepaalde waar zij op een bepaalde dag zou werken, heeft gezegd dat zij niet meer voor verweerster sub 1 hoefde te werken en heeft haar altijd uitbetaald waarna zij een kwitantie bij [de dochter] moest gaan ondertekenen. Verweerster sub 2 verweert zich als volgt: [de dochter] heeft de werkneemster uitbetaald. Zij heeft geen bemoeienis met de andere verweersters.
4.5.
Het Gerecht overweegt het volgt. Om een arbeidsovereenkomst aan te nemen zijn de volgende essentialia van belang: werk, gezagsverhouding en loon. Overwogen wordt dat daaraan is voldaan. De werkneemster heeft gewerkt, volgde de instructies van de werkgever op en kreeg loon uitbetaald. Duidelijk is geworden dat verweerster sub 2 een centrale rol had in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. De vraag is nu of verweerster sub 2 als werkgeefster kan worden aangemerkt. Als dat zo is dan kan de loonvordering worden toegewezen.
4.6.
Van belang is dat na de beëindiging van de bedrijfsexploitatie door verweerster sub 1 per 6 september 2019 de werkneemster haar werkzaamheden heeft voortgezet. Dat kan dus niet meer in opdracht en voor rekening van verweerster sub 1 zijn gebeurd dus het moet voor rekening van een andere partij hebben plaats gevonden. Zij heeft daar ook voor betaald gekregen door (volgens de werkneemster) verweerster sub 2 en volgens verweerster sub 2 door haar dochter [de dochter]. Uit dat laatste volgt volgens verweerster sub 2 dat dus niet betaald is door haar. Het Gerecht overweegt niet te begrijpen namens wie [de dochter] dan wel zou hebben betaald nu gesteld noch gebleken is dat [de dochter] voor een van de drie andere verweersters deze betalingen zou hebben gedaan. Daarom gaat het Gerecht ervan uit dat betaling heeft plaatsgevonden voor werkzaamheden die de werkneemster op instructie van verweerster sub 2 heeft uitgevoerd.
4.7.
Het Gerecht overweegt dat het gebouw waarin verweerster sub 1 haar hotel exploiteerde eigendom is van verweerster sub 2 en dat de werkneemster in dat gebouw haar werkzaamheden op instructie van verweerster sub 2 uitvoerde mede ten behoeve van verweerster sub 3. Verweerster sub 2 legt niet uit welke persoon de eigenaar is van verweerster sub 3 terwijl dat van haar als eigenaar van het pand wel had kunnen worden verwacht. Zij zal met “[de entiteit]” toch een huurcontract of gebruiksovereenkomst moeten hebben gesloten.
4.8.
Het komt erop neer dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, van verweerster sub 2 openheid van zaken had mogen worden verwacht. Zij had beter moeten uitleggen dat zij niet als werkgeefster kan worden aangemerkt, en ook, dat zij geen misbruik van identiteit heeft gemaakt. Zij stelt feitelijk enkel dat zij niets met de arbeidsverhouding te maken heeft en die betwisting acht het Gerecht onvoldoende onderbouwd. Het Gerecht is daarom van oordeel dat in elk geval na 6 september 2019 een arbeidsovereenkomst geldt tussen verweerster sub 2 als werkgever en de werkneemster.
4.9.
Een en ander betekent dat het Gerecht van oordeel is dat de vordering onder d kan worden toegewezen tegen verweerster sub 2. Het Gerecht hoeft daarom geen beslissing te nemen over het aangevoerde misbruik van identiteit of vereenzelviging omdat op grond van wat hiervoor is overwogen er sprake kan zijn van vier arbeidsovereenkomsten tussen de werkneemster en de vier verweerders. Zij kunnen onderling te rade gaan en in hun onderlinge verhouding de toegewezen bedragen verrekenen. De vorderingen onder b en c worden daarom afgewezen. Tot slot overweegt het Gerecht, als extra motivering, dat werknemers moeten worden beschermd tegen werkgevers die zwart betalen, niet voldoen aan de wettelijke verplichting tot het verzekeren van werknemers voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en die, met voorbijgaan van het gesloten systeem van het ontslagrecht, de arbeidsovereenkomst feitelijk beëindigen en vervolgens bewerkstelligen dat niet duidelijk is met wie de arbeidsovereenkomst bestaat.
4.1
Wat betreft de wettelijke verhogingen ziet het Gerecht daarom aanleiding om af te wijken van het beleid om die tot 10% te maximeren. De wettelijke rente wordt eveneens toegewezen.
4.11.
Als in het ongelijk gestelde partijen worden verweersters in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan de werkneemster gratis admissie,
veroordeelt verweersters om aan de werkneemster te betalen het sinds 27 januari 2020 verschuldigde loon, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd,
veroordeelt verweerster in de proceskosten, aan de zijde van de werkneemster begroot op nihil aan verschotten en op Naf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 28 april 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.