ECLI:NL:OGEAM:2021:59

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
SXM202100350
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonbetalingsgeschillen tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de werkneemster, die sinds 2003 of 2004 in dienst was bij de werkgeefster als schoonmaakster, ontslag op staande voet genomen. De werkneemster heeft de werkgeefster beschuldigd van te late loonbetalingen en het niet voldoen aan wettelijke eisen voor salarisstroken. De werkneemster heeft een verzoek ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en een ontbindingsvergoeding van USD 49.104,00 te ontvangen. De werkgeefster heeft verzocht om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 18 of 21 december 2020.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2021, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De werkneemster heeft aangegeven dat zij herhaaldelijk te maken heeft gehad met te late betalingen van haar salaris en dat de salarisstroken niet aan de wettelijke eisen voldoen. De werkgeefster heeft de claims van de werkneemster betwist en stelt dat de arbeidsovereenkomst per 18 december 2020 is geëindigd.

Het Gerecht heeft overwogen dat de werkneemster de stelplicht heeft om te bewijzen dat er sprake is van dringende redenen voor het ontslag op staande voet. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkneemster niet tijdig haar salaris heeft ontvangen en dat de salarisstroken niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De werkgeefster is opgedragen om de juiste salarisstroken over te leggen en bewijs van betaling te leveren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 9 juni 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100350
Beschikking d.d. 19 mei 2021
inzake
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkneemster,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgeefster],
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. F.N. JANSEN en mr. C.S. SCHOON.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 11 maart 2021,
verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek met producties,
extra producties van de werkneemster,
pleitnota namens de werkneemster,
pleitnota namens de werkgeefster.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2021 in aanwezigheid van de werkneemster, haar gemachtigde en de gemachtigden van de werkgeefster. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In 2003 of 2004 is de werkneemster (geboren op 6 december 1965) in loondienst van de werkgeefster getreden. Zij werkte als schoonmaakster en verdiende USD 5,15 per uur. De werkgeefster exploiteert een schoonmaakbedrijf. De werkneemster werd door de werkgeefster te werk gesteld op locaties van haar klanten.
2.2.
Bij brief namens de werkneemster van 21 december 2020 wordt onder andere het volgende bericht aan de werkgeefster:
“Client has outlined several grievances regarding her employment with your company, amongst them your failure to make timely and full payment of her rightful salary, the vague pay slips issued to client and your company’s inconsistent scheduling of client. (…)
Client’s most recent contact with the labor office was the result of your company’s refusal to pay to client her rightful April 2020 salary. It was only due to the involvement of the Labor Department that the aforementioned salary was paid to client in November 2020. Client’s actual November 2020 salary however remains outstanding to date. This is a common reoccurrence as client has been shortchanged on most of her salary payments.
Client was informed last week of your company’s decision to terminate its relationship with [opdrachtgever]. Client requested a meeting with your person to discuss the consequences of this termination for her employment with the company as client had been assigned to work exclusively at [opdrachtgever].
The meeting was scheduled for Friday, December 18th, 2020 but was cancelled at the last moment. Client contacted you by telephone to discuss the matter; however, you did not provide any clarification to client. Client has also not been informed of a new work location. (…)
Please note that your actions render you in default of the labor agreement between parties. Client cannot remain in uncertainty regarding her employment status and cannot accept your company’s gross violations of the labor laws of Sint Maarten, including the non-payment of her salary. The actions of your company, including the structural non-payment of client’s salaries on the due dates constitutes grounds for an immediate termination/dissolution of the labor agreement due to “urgent reasons”.
In either case, there are sufficient grounds present that justify an extra-judicial termination of the labor agreement and your liability to client for the damages incurred. Please note that client appeals to said rights by means of this correspondence.
(…) Furthermore, client summons you (…) to the payment of a termination compensation in the amount of US$ 49.104,00 net (…).”

3.Het geschil

3.1.
De werkneemster verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
a. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 21 december 2020 rechtsgeldig is ontbonden,
“althans om de arbeidsovereenkomst te doen ontbinden wegens gewichtige redenen”;
b. aan de werkneemster een ontbindingsvergoeding van USD 49.104,00, althans een redelijke vergoeding, toe te kennen;
c.
“voor recht te verklaren dat [de werkgeefster] grovelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [de werkneemster] voortvloeiende uit de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en dat [de werkgeefster] op grond van deze wanprestatie jegens [de werkneemster] schadeplichtig is;
d. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van het verschil tussen de uitbetaalde lonen en de verschuldigde lonen over de periode van 21 december 2018 t/m 21 december 2020, vermeerderd met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente,
e. de werkgeefster te bevelen om aan de werkneemster te verstrekken de maandelijkse loonstroken over de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 december 2020 en de loonkaart van 2020, onder verbeurte van een dwangsom,
f. de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 18 december 2020 dan wel per 21 december 2020, met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten.
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht de vorderingen van de andere partij af te wijzen met diens veroordeling in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de brief van de werkneemster volgt duidelijk dat zij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn wenst. De daarin genoemde buitengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst is echter niet mogelijk. Daar staat artikel 7A:1615x BW aan in de weg:
“De ontbinding kan slechts door de rechter worden uitgesproken.”De gevorderde verklaring voor recht (1e gedeelte van vordering a) kan dus niet worden toegewezen. Het Gerecht, kijkende naar de overige vorderingen, leest daarin niet dat wordt verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zoals bedoeld in dit wetsartikel. In de eerste plaats omdat in de brief duidelijk wordt gemaakt dat de werkneemster zelf ontslag op staande voet neemt dus dan valt er voor de rechter niets meer te ontbinden. In de tweede plaats omdat uit de vorderingen blijkt dat aan het Gerecht wordt gevraagd om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een gewichtige reden. Daaruit leidt het Gerecht af dat de werkneemster zich beroept op artikel 7A:1615w BW. Maar daar geldt eigenlijk hetzelfde voor; nu de werkneemster zelf ontslag op staande voet heeft genomen heeft de werkneemster geen belang meer bij een (voorwaardelijke) ontbinding, temeer nu duidelijk is dat de werkgeefster akkoord is met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zie hierna onder 4.3.).
4.2.
Ter zitting is namens de werkneemster het volgende aangevoerd:
“Ik wil de brief van 21 december 2020 opnieuw kwalificeren, namelijk als een aanbod tot buitengerechtelijke ontbinding. Die is door [de werkgeefster] aanvaard door het gegeven dat [de werkgeefster] die niet betwistte. Er was dus overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst – met wederzijds goedvinden. Het probleem is dat de in de brief genoemde ontbindingsvergoeding niet is betaald, terwijl daarover dus ook overeenstemming was. Daarom is de primaire vordering dat er buitengerechtelijk is ontbonden d.m.v. wederzijds goedvinden.”Het Gerecht verwerpt deze opvatting. Duidelijk is immers dat nergens uit blijkt dat de werkgeefster heeft ingestemd met de ontbinding en het betalen van de vergoeding. Ook geldt dat dan de werkneemster nakoming had moeten vragen van deze gestelde afspraken in plaats van de vordering die zij nu instelt.
4.3.
De bewoordingen uit de brief
(“immediate termination”, “urgent reasons”)maken duidelijk dat de werkneemster ontslag op staande voet heeft genomen. De werkgeefster betwist dat sprake is van een dringende redenen maar berust in de (onregelmatige) beëindiging van de arbeidsovereenkomst (artikel 7A:1615o lid 1 BW). Dat betekent dat het Gerecht moet onderzoeken of sprake is van een dringende reden zijdens de werkneemster die haar ontslag op staande voet rechtvaardigt: in dat geval is de werkgeefster schadeplichtig en heeft de werkneemster de keuze tussen de schadeloosstelling van artikel 7A:1615r BW of volledige schadevergoeding. Duidelijk is dat de werkneemster dit laatste wil, waarmee overigens de verwijzing naar de ontbindingsvergoeding wegens gewichtige redenen niet te rijmen valt.
4.4.
Echter, de werkgeefster stelt dat de werkneemster in een telefoongesprek op 18 december 2020 haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd nadat zij te horen kreeg dat [opdrachtgever] na 31 december 2020 niet langer gebruik zou maken van de diensten van de werkgeefster. Daarover schreeuwde de werkneemster door de telefoon dat ze niet bij andere klanten werkzaam wilde zijn en daaruit leidt de werkgeefster af dat de werkneemster toen de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Daarmee is het Gerecht het niet eens. Ter zitting heeft de werkneemster deze weergave namelijk inhoudelijk betwist. Omdat de statutair bestuurder van de werkgeefster niet ter zitting is verschenen, kon de rechter hem over dit telefoongesprek geen vragen stellen en kan het Gerecht niet uitgaan van de weergave hiervan door de werkgeefster. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet per 18 december 2020 is geëindigd en dat dus het Gerecht wel degelijk het ontslag op staande voet door de werkneemster moet beoordelen.
4.5.
Dat betekent dat het Gerecht moet onderzoeken of sprake is van een dringende reden. Het Gerecht noteert dat de werkneemster stelt dat hiervan sprake is omdat zij niet een ander werkadres kreeg, er achterstanden zijn in de uitbetaling van haar salaris en de salarisstroken niet kloppen. In artikel 7A: 1615q BW staat een, niet-limitatieve, opsomming van dringende redenen in geval van ontslag op staande voet door de werknemer, zoals specifiek het niet tijdig betalen van loon.
4.6.
De werkneemster stelt dat de werkgeefster pas in december 2020, na een klacht bij de Labor Office, een gedeelte van haar salaris over april 2020 heeft betaald. Alhoewel dat niet duidelijk is want ook over november is er te weinig betaald volgens haar. Verder betaalt de werkgeefster structureel te laat het salaris. De salarisstroken kloppen niet want het brutobedrag wordt niet genoemd en dat is strijdig met de wet (artikel 7A:1614pa BW). Sinds oktober 2020 ontvangt zij helemaal geen salarisstroken meer. Daarom kon de werkneemster geen lening krijgen bij een bank. In het telefoongesprek van 18 december 2020 weigerde de werkgeefster mede te delen waar de werkneemster dan wel te werk zou worden gesteld en werd zij uitgescholden. De directeur van de werkgeefster stelde daarin ook voor dat de werkneemster een brief moest opstellen waarin zij zich akkoord verklaarde met ontslag. Volgens de werkneemster wordt zij al 17 jaar met dit soort gedrag van de werkgeefster geconfronteerd en is zij dat nu beu.
4.7.
Het Gerecht overweegt het volgende. De stelplicht en de bewijslast van het ontslag op staande voet liggen in principe bij degene die ontslag op staande voet neemt. Dat betekent dat het Gerecht moet onderzoeken of is voldaan aan de stelplicht door de werkneemster. Deze vraag beantwoordt het Gerecht bevestigend. De salarisstroken voldoen niet aan de vereisten van artikel 7A:1614pa BW; de salarisstroken zien enkel op nettobedragen zodat niet duidelijk is wat de wettelijke inhoudingen zijn geweest. De datum indiensttreding ontbreekt en evenmin wordt aangegeven op welk minimumloon de werkneemster recht heeft. Zelfs de namen van de werkgeefster en de werkneemster ontbreken. Anders dan de werkgeefster stelt heeft de werkneemster wel degelijk belang bij het afgeven van de correcte salarisstroken. De werkgeefster immers moet zich aan de wettelijke bepalingen hierover houden zodat de werkneemster kan controleren of zij de correcte bedragen ontvangt. Daaraan doet niet af dat er inmiddels een jaaropgaaf 2020 is verstrekt omdat deze jaaropgaaf niet de verplichting van de werkgeefster tot salarisstroken voor alle periodieke loonbetalingen te verschaffen kan vervangen. Bovendien moet de werkneemster kunnen controleren of deze loonkaart het logische sluitstuk van de salarisstroken is.
4.8.
De werkgeefster erkent dat zij in april 2020 het salaris niet volledig heeft betaald en dat zij pas in december 2020 een cheque heeft uitgeschreven terwijl zij altijd per bank betaalde. Verder wordt niet dan wel onvoldoende betwist dat er nog salaris over de maand november openstaat. Rekening houdende met de vorderingen van de werkneemster onder d en e bepaalt het Gerecht dat de werkgeefster de gelegenheid krijgt om aan de wettelijke vereisten beantwoordende salarisstroken over te leggen over de periode december 2018 tot en met december 2020. Tevens moet de werkgeefster bewijs van betaling bijvoegen van de uit deze salarisstroken blijkende nettobetalingen aan de werkneemster. Als dat is overgelegd, en de werkneemster daarop heeft gereageerd, zal het Gerecht bezien of nog nader onderzoek (bewijsopdracht of inschakeling van een loondeskundige) nodig is dan wel dat een eindoordeel kan worden gegeven of het ontslag op staande voet al dan niet als rechtsgeldig is aan te merken. Van belang daarbij is onder meer of uit de aan te leveren gegevens blijkt of de werkneemster per saldo al dan niet te weinig en/of te laat haar salaris heeft ontvangen. Als blijkt dat dit zo is dan dient de werkgeefster uit te leggen hoe dit heeft kunnen gebeuren en of en hoe zij daarover met de werkneemster heeft gecommuniceerd.
4.9.
Het Gerecht overweegt tot slot dat het niet kenbaar maken van het nieuwe werkadres van de werkneemster in december 2020 niet mee kan wegen als dringende reden. De werkgeefster had ten tijde van het telefoongesprek immers nog enkele weken de tijd om aan de werkneemster een ander werkadres mede te delen omdat het contract met [opdrachtgever] pas per 1 januari zou verlopen. Dat de gemoederen in het telefoongesprek daarover hoog zouden zijn opgelopen, doet daar niet aan af.
4.10.
Intussen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verwijst de zaak naar de arbeidszitting van woensdag 9 juni 2021 voor indienen van in rechtsoverweging 4.8. genoemde akte door de werkgeefster en bepaalt dat de werkneemster op de volgende rolzitting daarop per akte mag reageren,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 19 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.