Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. F.N. JANSEN en mr. C.S. SCHOON.
1.1. Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
“althans om de arbeidsovereenkomst te doen ontbinden wegens gewichtige redenen”;
“voor recht te verklaren dat [de werkgeefster] grovelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [de werkneemster] voortvloeiende uit de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en dat [de werkgeefster] op grond van deze wanprestatie jegens [de werkneemster] schadeplichtig is;
4.De beoordeling
“De ontbinding kan slechts door de rechter worden uitgesproken.”De gevorderde verklaring voor recht (1e gedeelte van vordering a) kan dus niet worden toegewezen. Het Gerecht, kijkende naar de overige vorderingen, leest daarin niet dat wordt verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zoals bedoeld in dit wetsartikel. In de eerste plaats omdat in de brief duidelijk wordt gemaakt dat de werkneemster zelf ontslag op staande voet neemt dus dan valt er voor de rechter niets meer te ontbinden. In de tweede plaats omdat uit de vorderingen blijkt dat aan het Gerecht wordt gevraagd om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een gewichtige reden. Daaruit leidt het Gerecht af dat de werkneemster zich beroept op artikel 7A:1615w BW. Maar daar geldt eigenlijk hetzelfde voor; nu de werkneemster zelf ontslag op staande voet heeft genomen heeft de werkneemster geen belang meer bij een (voorwaardelijke) ontbinding, temeer nu duidelijk is dat de werkgeefster akkoord is met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zie hierna onder 4.3.).
“Ik wil de brief van 21 december 2020 opnieuw kwalificeren, namelijk als een aanbod tot buitengerechtelijke ontbinding. Die is door [de werkgeefster] aanvaard door het gegeven dat [de werkgeefster] die niet betwistte. Er was dus overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst – met wederzijds goedvinden. Het probleem is dat de in de brief genoemde ontbindingsvergoeding niet is betaald, terwijl daarover dus ook overeenstemming was. Daarom is de primaire vordering dat er buitengerechtelijk is ontbonden d.m.v. wederzijds goedvinden.”Het Gerecht verwerpt deze opvatting. Duidelijk is immers dat nergens uit blijkt dat de werkgeefster heeft ingestemd met de ontbinding en het betalen van de vergoeding. Ook geldt dat dan de werkneemster nakoming had moeten vragen van deze gestelde afspraken in plaats van de vordering die zij nu instelt.
(“immediate termination”, “urgent reasons”)maken duidelijk dat de werkneemster ontslag op staande voet heeft genomen. De werkgeefster betwist dat sprake is van een dringende redenen maar berust in de (onregelmatige) beëindiging van de arbeidsovereenkomst (artikel 7A:1615o lid 1 BW). Dat betekent dat het Gerecht moet onderzoeken of sprake is van een dringende reden zijdens de werkneemster die haar ontslag op staande voet rechtvaardigt: in dat geval is de werkgeefster schadeplichtig en heeft de werkneemster de keuze tussen de schadeloosstelling van artikel 7A:1615r BW of volledige schadevergoeding. Duidelijk is dat de werkneemster dit laatste wil, waarmee overigens de verwijzing naar de ontbindingsvergoeding wegens gewichtige redenen niet te rijmen valt.