ECLI:NL:OGEAM:2021:61

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 mei 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
SXM202100339
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen door sluiting van juwelierswinkels als gevolg van de coronacrisis

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werkneemster, die sinds 20 november 1997 in dienst was bij de werkgeefster, WORLD GIFT IMPORTS B.V. h.o.d.n. LITTLE SWITZERLAND. De werkgeefster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, die voortvloeien uit de sluiting van haar juwelierswinkels als gevolg van de COVID-19-pandemie. De werkneemster verzocht het verzoek af te wijzen, subsidiair om een vergoeding toe te kennen op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 2, of om de ontbinding voorwaardelijk uit te spreken, afhankelijk van de heropening van de winkels zodra het cruisetoerisme weer op gang komt.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkgeefster haar winkels heeft gesloten en dat er sprake is van veranderde omstandigheden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De werkneemster voerde aan dat de werkgeefster misbruik maakt van de situatie, maar het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de werkgeefster van plan was haar activiteiten te hervatten. De werkneemster kreeg geen voorwaardelijke ontbinding, omdat de werkgeefster geen intentie had om haar bedrijfsactiviteiten te hervatten.

Wat betreft de vergoeding oordeelde het Gerecht dat de werkneemster recht had op een vergoeding, maar dat deze niet meer dan neutraal kon zijn, gezien de omstandigheden van de coronacrisis. Uiteindelijk werd een correctiefactor van 0,75 vastgesteld, en de werkneemster werd een vergoeding van NAf. 66.261,00 bruto toegekend. De werkgeefster kreeg de gelegenheid om het verzoek in te trekken, maar als dit niet gebeurde, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 29 mei 2021. De proceskosten werden voor eigen rekening van partijen bepaald.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100339
Beschikking d.d. 24 mei 2021
inzake
de besloten vennootschap
WORLD GIFT IMPORTS B.V. h.o.d.n. LITTLE SWITZERLAND,gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. C.D. ENGELHARDT,
tegen
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkneemster,
gemachtigde: mr. J.G. SNOW.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 5 maart 2021,
verweerschrift met producties,
extra producties van de werkgeefster,
extra producties van de werkneemster,
twee pleitnota’s van de werkgeefster,
twee pleitnota’s van de werkneemster,
e-mail van 21 april 2021 namens de werkgeefster.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. Mr. Engelhardt en de vertegenwoordigers van de werkgeefster namen aan de zitting deel door middel van video-conference vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-pandemie. Tegelijkertijd vond de behandeling plaats van vier verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van vier andere werknemers.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De werkneemster (geboren op [geboortedatuum]) is sinds 20 november 1997 in loondienst werkzaam voor de werkgeefster. Zij heeft de functie van
sales consultantmet een basissalaris van NAf. 706,40 bruto per 2 weken. Daarnaast ontvangt zij loon uit commissies, berekend op basis van de verkopen die zij doet in de juwelierswinkel die de werkgeefster exploiteerde.
2.2.
De werkgeefster exploiteerde op Sint Maarten twee juwelierswinkels, te weten in Front Street en in de cruisehaven. Als gevolg van de COVID-19-pandemie kwamen er geen cruiseschepen meer naar Sint Maarten en hadden de winkels van de werkgeefster geen klandizie meer. Zij zijn beide omstreeks maart/april 2020 gesloten. Van de winkel in Front Street is de huurovereenkomst inmiddels opgezegd. Met de meeste werknemers (in totaal circa 33) heeft de werkgeefster inmiddels beëindigingsovereenkomsten gesloten. Met de werkneemster en vier van haar collega’s is geen akkoord over minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomsten bereikt.

3.Het geschil

3.1.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden, op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van een vergoeding en met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten.
3.2.
De werkneemster verzoekt het Gerecht om het verzoek van de werkgeefster af te wijzen, subsidiair toe te wijzen met toekenning van een vergoeding (waarbij op grond van de kantonrechtersformule de correctiefactor 2 is), althans de ontbinding voorwaardelijk uit te spreken, te weten dat de werkneemster weer in loondienst moet worden genomen “zodra het cruisetoerisme weer aanvangt in juni van dit jaar of later”.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil.

4.De beoordeling

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst

4.1.
Duidelijk is dat de werkgeefster haar winkels op Sint Maarten heeft gesloten en dat er dus sprake is van staking van de onderneming. Dat komt inderdaad neer op veranderde omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomsten met de werknemers, waaronder de werkneemster, rechtvaardigen. Er is immers geen werk meer, zodat het voor de werkgeefster geen zin heeft om de werkneemster in dienst te houden.
4.2.
De werkneemster voert aan dat zij denkt dat de werkgeefster misbruik maakt van de huidige situatie; het staat volgens haar vast dat de cruiseschepen weer naar Sint Maarten zullen komen en dat, zodra dat het geval is, de werkgeefster haar winkeldeuren zal heropenen. Zij wijst er in dit verband op dat de werkgeefster de huurovereenkomst voor het winkelpand in de cruisehaven niet heeft beëindigd en dat daarvoor nog steeds een hoge huur wordt betaald. De werkneemster bepleit daarom dat de ontbinding onder een voorwaarde wordt uitgesproken, namelijk dat de werkgeefster haar weer in dienst moet nemen als de cruisetoeristen naar Sint Maarten terugkeren. De werkgeefster voert hierover aan dat zij geen intentie heeft om haar bedrijfsactiviteiten op Sint Maarten te hervatten.
4.3.
Het Gerecht ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de werkgeefster het plan heeft om haar bedrijfsactiviteiten te hervatten als de cruiseschepen weer naar Sint Maarten komen. Het klinkt op zich logisch, gelet op de decennialange aanwezigheid van de winkels van de werkgeefster op Sint Maarten en op andere Caribische eilanden, maar dat alleen is onvoldoende. Dit geldt temeer omdat de werkgeefster erop wijst dat zij nog steeds last heeft van de schade die orkaan Irma in september 2017 (toen zij ook lange tijd was gesloten) heeft toegebracht aan haar bedrijfsvoering. Verder geldt dat duidelijk is geworden dat de werkgeefster ernaar streeft met alle werknemers de arbeidsovereenkomsten te beëindigen. Dat betekent dat de werkgeefster, mochten de cruiseschepen weer terugkomen, opnieuw werknemers moet gaan werven zonder dat zij de zekerheid heeft dat zij tegen dezelfde financiële voorwaarden vakkundige werknemers kan vinden. Die omstandigheden spreken een vlotte heropening tegen. De verzochte voorwaarde zal dan ook niet aan de ontbinding worden verbonden.
Vergoeding
4.4.
Vervolgens dient te worden bezien of er aanleiding is om aan de werkneemster een vergoeding toe te kennen. Daarbij stelt het Gerecht voorop dat er geen aanleiding is om, zoals de werkneemster bepleit, een meer dan neutrale correctiefactor vast te stellen. Duidelijk is immers dat de bedrijfssluiting is ingegeven door de gevolgen van de COVID-19-pandemie, waaraan werkgeefster noch werkneemster debet is. In principe kan de vergoeding dan ook niet meer bedragen dan een neutrale vergoeding.
4.5.
De werkgeefster voert, gemotiveerd en met de nodige documentatie, aan dat zij geen reserves heeft om enige vergoeding aan de werkneemster te betalen. Door de werkneemster wordt dit gemotiveerd betwist.
4.6.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het staat vast dat de werkgeefster deel uitmaakt van een groep ondernemingen die onder de handelsnaam Little Switzerland veel vestigingen heeft in het Caribisch gebied. Die vestigingen werken samen; zo worden in Saint Thomas de online verkopen geregistreerd en wordt aldaar de voorraad gehouden. Niet zonder reden hebben de vestigingen allemaal dezelfde handelsnaam, namelijk zodat de “doorgewinterde” cruisetoerist op menig Caribisch eiland zijn vertrouwde juwelier snel kan vinden. Door de werkgeefster wordt aangevoerd dat elke Little Switzerland onderneming op zichzelf staat en zichzelf financieel moet bedruipen. Het Gerecht zet hier vraagtekens bij, temeer omdat ter zitting door de werkgeefster werd aangevoerd dat alle verkoopmedewerkers van Little Switzerland vanaf elk eiland ook in staat zijn om online verkopen te verzorgen. De werkneemster heeft erop gewezen dat de complete voorraad kostbare horloges en juwelen heimelijk is verscheept van Sint Maarten naar Saint Thomas. Die voorraad zou miljoenen waard zijn. Hierdoor vissen de werknemers achter het net als zij verhaal zoeken voor hun loonvorderingen en de door het Gerecht mogelijk toe te wijzen vergoedingen. De werkgeefster betwist dit op zich niet, maar stelt dat dit niet heimelijk is gebeurd en bovendien met goede redenen (namelijk het staken van verkopen op Sint Maarten en centrale distributie vanuit Saint Thomas). Uit een en ander leidt het Gerecht af dat niet alleen de financiële positie van de Sint Maartense werkvennootschap relevant is, maar dat tevens relevant is de omvang en de financiële kracht van de internationale Little Switzerland bedrijvengroep aangezien de kostbare voorraad kennelijk gemakkelijk van de ene naar de andere Little Switzerland vennootschap op een ander eiland kan worden verscheept. Daarbij is van belang dat de juwelenvoorraad niet op de balans van de werkgeefster - dus niet voor de vestiging op Sint Maarten - voorkomt.
4.7.
Verder is relevant dat uit de financiële stukken die de werkgeefster in het geding heeft gebracht duidelijk blijkt dat haar vestiging op Sint Maarten al jarenlang te kampen heeft met teruglopende verkoopomzetten als gevolg van orkaan Irma en de pandemie. Ook is relevant dat de werkgeefster van de overheid van Sint Maarten loonsubsidie heeft ontvangen voor een relatief fors gedeelte van haar lopende salarisverplichtingen. Door de werkgeefster wordt verder aangevoerd dat de werkneemster, net als al haar collega’s, hardnekkig heeft geweigerd om online verkopen te verzorgen toen de winkel was gesloten. Dat wordt door de werkneemster betwist; zij stelt zelfs gemotiveerd dat de werkgeefster deze omzet, die wel degelijk is behaald, niet eerlijk weergeeft in haar overzichten. Het Gerecht kan in deze procedure dan niet uitgaan van het gelijk van de een of de ander op dit punt.
4.8.
Alle voormelde omstandigheden voeren het Gerecht tot het oordeel dat het redelijk is om uit te gaan van een correctiefactor van 0,75. Die wordt berekend rekening houdende met een B-factor van NAf. 3.398,43. Dat is het gemiddelde salaris per maand, inclusief de commissie op verkopen (zie productie 4 bij verzoekschrift). Dat komt neer op het in de beslissing vermelde bedrag.
Intrekkingstermijn
4.9.
Omdat een vergoeding wordt opgelegd, moet het Gerecht ten behoeve van de werkgeefster een intrekkingstermijn vaststellen.
Proceskosten
4.10.
Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat partijen de proceskosten voor eigen rekening moeten houden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
geeft aan de werkgeefster tot vrijdag 28 mei 2021 om 14.00 uur de gelegenheid om het verzoek in te trekken door middel van afgifte van een brief met die strekking op de griffie, en als het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden, met ingang van 29 mei 2021,
kent aan de werkneemster een vergoeding toe van NAf. 66.261,00 bruto en veroordeelt de werkgeefster om dit bedrag op door de werkneemster te bepalen wijze binnen 14 dagen aan haar uit te betalen,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en op 24 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting.