ECLI:NL:OGEAM:2021:91

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
SXM202101079
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boedelscheiding en executie kort geding tussen erfgenamen met betrekking tot nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten werd behandeld, betreft het een kort geding dat is ingesteld door drie erfgenamen, aangeduid als [A], tegen drie andere erfgenamen, aangeduid als [B]. De eisers, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Merx, vorderden onder andere de opheffing van de executie van een eerder vonnis van 8 december 2020, waarin een partiële verdeling van de nalatenschap was bevolen. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.A. Groeneveldt, stelden dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden in hun vorderingen.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 30 augustus 2021 werd ingediend, gevolgd door een zitting op 1 september 2021. Het Gerecht had eerder op 8 december 2020 een tussenvonnis gewezen, waarin het partijen had bevolen om medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap. Tijdens de zitting bleek dat er onzekerheid bestond over de eigendom van een perceel grond, wat leidde tot de aanhouding van de procedure.

Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen, omdat het hoger beroep dat zij hadden ingesteld inmiddels was ingetrokken. Het tussenvonnis van 8 december 2020 was daardoor in kracht van gewijsde gegaan, wat betekende dat de beslissingen daarin onaantastbaar waren geworden. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden op nihil aan verschotten en NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 10 september 2021.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202101079
Vonnis in kort geding d.d. 10 september 2021
inzake
de drie erfgenamen [A]
allen wonende in Sint Maarten,
eisers,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
de drie erfgenamen [B],
wonende in Sint Maarten,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.A. GROENEVELDT,

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 30 augustus 2021,
nagezonden producties van eisers,
producties van gedaagden,
pleitnota van gedaagden.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 8 december 2020 is door dit Gerecht vonnis gewezen in de bodemprocedure tussen partijen (SXM201900730). Dit betreft een tussenvonnis met eindbeslissingen. De beslissing luidt als volgt:
“Het Gerecht:
5.1.
beveelt partijen omuiterlijk binnen 30 dagen na betekening van dit vonnisalle medewerking te verlenen om aan de (partiële) verdeling van de nalatenschap zoals vermeld onder sub 4.10. van dit vonnis bij gebreke waarvan dwangvertegenwoordigster mevrouw Solange Apon, gerechtsdeurwaarder in Sint Maarten, alle (rechts)handelingen namens de weigerachtige partij(en) zal mogen verrichten teneinde de nalatenschap op voren omschreven wijze te verdelen en aandelen in de percelen te leveren;
5.2.
beveelt [erfgenaam A1] om de tot haar beschikking staande gecumuleerde en te genereren huurinkomsten uit het perceel met opstal beschreven in meetbrief ../2018 onder de notaris in depot te storten die de levering van de aandelen in percelen van sub 4.10. van dit vonnis zal verzorgen;
5.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de parkeerrol van 15 juni 2021.”
2.2.
In r.o. 4.7. van het vonnis wordt het volgende overwogen:
“Bij de beoordeling mag thans niet worden aangenomen dat het perceel ../1978 met opstal in de nalatenschap valt hoewel alle partijen, en het Gerecht, hiervan tot halverwege de comparitie van partijen van 15 oktober 2020 uitgingen. Dit perceel staat immers niet op naam van de gezamenlijke erfgenamen. Onzeker is of dit perceel met opstal in de nalatenschap valt, zodat het Gerecht dit perceel met opstal thans niet de verdeling zal betrekken. Partijen zullen deze zekerheid nog dienen te verstrekken. De beslissing tot verdeling van dit perceel zal worden aangehouden.”
En in 4.9.:
“Het vorenstaande belet het Gerecht niet om een partiële verdeling te bevelen (vergelijk artikel 3:179 lid 2 BW). Het Gerecht zal hierbij zoveel mogelijk rekening houden met de voorkeuren van partijen en met hetgeen partijen voorafgaande aan deze procedure met elkaar hebben besproken.”
2.3.
Tegen dit vonnis hebben eisers hoger beroep ingesteld bij akte van hoger beroep van 20 januari 2021. Bij brief van 19 maart 2021 bericht het Gemeenschappelijk of van Justitie het volgende aan eisers:
“Nu de termijn voor het indienen van een memorie van grieven is verstreken en U geen memorie van grieven heeft ingediend en ook geen griffierechten zijn betaald, is het beroep vervallen. De aantekening in het algemeen register wordt doorgehaald, conform artikel 270 lid 5 W. v. BRv.”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
de executie van het verkregen vonnis van 8 december 2020, tot verplichte deelname aan de overdracht van de betreffende percelen grond, op te heffen,
subsidiair, overeenkomstig artikel 438 lid 2 Rv te bepalen dat gedaagde de uitvoering van het vonnis slechts mag voortzetten tegen deugdelijke zekerheidsstelling van een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, te stellen binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis;
meer subsidiair: om de verdeling opnieuw vast te stellen en dan met name onder personen onder 2 (met inbegrip van [erfgenaam A3]) en rekening te houden met de taxatiewaardes van de verschillende percelen,
met de beslissing dat ieder der partijen zijn eigen kosten zal betalen.
3.2.
Gedaagden concluderen dat eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel dat deze worden afgewezen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Dit betreft een executie kort geding. Daarvoor geldt het vereiste van het spoedeisend belang niet.
Het vonnis van 8 december 2020
4.2.
Lezing van dit vonnis, in samenhang met de processtukken en het verhandelde op de zitting, wijst uit dat partijen er van uitgingen dat perceel ../1978 in de nalatenschap viel. Tijdens de comparitie bleek echter dat dit perceel in het kadaster niet op naam van de erflater stond. Vandaar de overweging onder 4.7. dat hier zekerheid over moet komen en daarom wordt de procedure aangehouden tot 15 juni 2021. Als dit perceel inderdaad in de nalatenschap valt kan aan [erfgenaam A3] hiervan (een gedeelte) worden toebedeeld.
4.3.
Eisers waren het met deze verdeling niet eens. Vandaar het hoger beroep. Nu het hoger beroep is ingetrokken en het tussenvonnis bindende eindbeslissingen kent over de partiële verdeling is het tussenvonnis wat betreft de beslissingen onder 5.1. en 5.2. in kracht van gewijsde gegaan. Het vonnis is dus onaantastbaar geworden en executie daarvan kan uitsluitend worden tegengehouden als sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid of een onrechtmatige daad. Dat het niet doorgaan van het hoger beroep zou zijn geschied naar aanleiding van een telefoontje van de griffie aan mr. Merx met de inhoud dat hij niet kan appelleren van een tussenvonnis acht het Gerecht onwaarschijnlijk. Bovendien heeft een advocaat een eigen verantwoordelijkheid zodat hij niet mag afgaan op een telefoontje van een griffiemedewerker over de vraag of tegen een vonnis hoger beroep openstaat of niet.
Misbruik van bevoegdheid of onrechtmatig handelen
4.4.
Naar voorlopig oordeel is van misbruik van bevoegdheid of onrechtmatig handelen door eisers geen sprake. In de eerste plaats omdat partijen (en dus ook het Gerecht) de nalatenschap wel wilden verdelen in vijf porties maar op de comparitie bleek dat het aan [erfgenaam A3] door alle partijen toebedachte perceel niet op naam van de erflater stond. Daarom is de procedure naar de parkeerrol verwezen om dat uit te zoeken. Echter, en dat is het tweede argument, door [erfgenaam A3] is geen kenbare actie ondernomen om de tenaamstelling te wijzen terwijl hij als de meest gerede partij daarvoor is aan te merken. Enige tijdsindicatie is op de zitting niet gegeven. In de derde plaats geldt dat alle partijen beamen dat [erfgenaam A3] deelgerechtigd is in de nalatenschap zodat hij óf alsnog zijn toebedacht perceel krijgt óf, als dat niet zo is, er een nadere verdeling moet plaatsvinden, wat door de rechter bij eindvonnis kan worden besloten. Tot slot acht het Gerecht van belang dat gedaagden duidelijk hebben gemaakt dat zij de nodige voorbereidingen hebben getroffen en kosten hebben gemaakt om de aan hen toegescheiden percelen op eigen naam te krijgen zodat van hen niet kan worden gevergd nog langer te wachten (de procedure is begonnen in maart 2019).
Tot slot
4.5.
Een en ander heeft tot gevolg dat de vorderingen van eisers worden afgewezen en dat zij als in het ongelijk gestelde partijen tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 10 september 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.