ECLI:NL:OGEAM:2022:36

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202100384, SXM202100629 t/m SXM202100635 en SXM202100637 t/m SXM202100640
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over de status van agents in de makelaardij en de bewijslast van de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een makelaarskantoor en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een makelaarskantoor, maakt gebruik van agents die op provisiebasis werken. De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij hij stelde dat de agents als werknemers moesten worden aangemerkt. De belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast had voldaan. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet het vereiste bewijs had geleverd om te concluderen dat de agents alleen op provisiebasis werkten. De Inspecteur had niet aangetoond dat de agents geen andere inkomsten genoten en dat er sprake was van een dienstbetrekking. Het Gerecht vernietigde de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende boetes voor de jaren 2013, 2014 en 2015, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om voldoende bewijs te leveren bij het vaststellen van een dienstbetrekking en de gevolgen van onzorgvuldig handelen in belastingzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 20 april 2022
BBZ nrs. SXM202100384, SXM202100629 t/m SXM202100635 en SXM202100637 t/m SXM202100640
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Het Gerecht merkt vooraf op dat per abuis een zaaknummer is geregistreerd voor de naheffingsaanslag belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) 2014. Dit zaaknummer, SXM202100636, is door het Gerecht verwijderd.
1.2
Aan belanghebbende is op 30 december 2019 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd van NAf 23.983. Daarbij is een boete opgelegd van NAf 5.995 (25%).
1.3
Aan belanghebbende zijn op respectievelijk 23 december 2019 en 30 december 2019 naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2013 en 2015 opgelegd van respectievelijk NAf 8.501 (2013) en NAf 64.917 (2015). Daarbij zijn boetes opgelegd van respectievelijk NAf 1.062 (12,5%, 2013) en NAf 8.114 (12,5%, 2015).
1.4
Aan belanghebbende zijn op 11 december 2019 naheffingsaanslagen loonbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 opgelegd van respectievelijk NAf 268.528 (2013), NAf 330.013 (2014) en NAf 246.185 (2015). Daarbij zijn boetes opgelegd van respectievelijk NAf 67.131 (25%, 2013), NAf 82.503 (25%, 2014) en NAf 61.546 (25%, 2015).
1.5
Aan belanghebbende zijn op respectievelijk 23 december 2019 en 30 december 2019 naheffingsaanslagen premie AVBZ over de jaren 2013, 2014 en 2015 opgelegd van respectievelijk NAf 14.648 (2013), NAf 9.624 (2014) en NAf 10.278 (2015). Daarbij zijn boetes opgelegd van respectievelijk NAf 1.831 (12,5%, 2013), NAf 1.203 (12,5%, 2014) en NAf 1.284 (12,5%, 2015).
1.6
Aan belanghebbende zijn op respectievelijk 23 december 2019 en 30 december 2019 naheffingsaanslagen premies AOV/AWW over de jaren 2013, 2014 en 2015 opgelegd van respectievelijk NAf 36.512 (2013), NAf 20.181 (2014) en NAf 24.694 (2015). Daarbij zijn boetes opgelegd van respectievelijk NAf 9.128 (25%, 2013), NAf 5.045 (25%, 2014) en NAf 6.173 (25%, 2015).
1.7
Belanghebbende heeft op 31 januari 2020 tegen de naheffingsaanslagen in één geschrift bezwaar gemaakt.
1.8
Belanghebbende heeft op verzoek van de Inspecteur op 17 juni 2020 het geschrift vervangen door zoveel bezwaarschriften als het belastingaanslagen betreft.
1.9
De Inspecteur is bij uitspraken op bezwaar van 27 januari 2021 gedeeltelijk aan de bezwaren tegemoet gekomen.
1.1
Belanghebbende heeft op 23 maart 2021 tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.11
De Inspecteur heeft op 12 juli 2021 verweerschriften ingediend.
1.12
Belanghebbende heeft op 28 juli 2021 een reactie op het verweerschrift (conclusie van repliek) ingediend.
1.13
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [X] en [B] (directeur, grootaandeelhouder). Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een makelaarskantoor. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het bemiddelen bij verhuur en aan- en verkoop van onroerend goed.
2.2
Belanghebbende heeft werknemers in dienst die makelaarsactiviteiten verrichten. Daarnaast maakt belanghebbende gebruik van ‘agents’. Deze agents zijn gerechtigd tot een commissie (hierna: provisie) op basis van de verkoopprijs van een onroerende zaak indien zij bij een verkoop bemiddelen.
2.3
Belanghebbende heeft met de agents contracten gesloten waar onder meer het volgende in is vermeld:

Declaration of the parties
The parties declare:
(..)
That it is understood by both parties that the Contractor had independent status and its employees do not wish to enter into an employment contract with the Company. The Company will not provide any fringe benefits (..)
After the effective date of this agreement, the Contractor will not directly or indirectly engage in any business agreement pertaining to real estate services with any other company that competes with the Company.
(..)
That notwithstanding the other provisions in this agreement, the Contractor will carry out his/her business ventures, sales and acquisition of clients in a manner that suits his/her best, and will not be instructed by the Company on the subjects.”
2.4
De Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft bij belanghebbende vanaf 2017 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting, BBO en winstbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015.
2.5
Met dagtekening 3 juli 2019 is het definitieve rapport van het boekenonderzoek vastgesteld.
2.6
In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
8.2.
Dienstbetrekking
8.2.1.
Fictieve dienstbetrekking
Door inhoudingsplichtige zijn betalingen gedaan aan personen van wie de arbeidsverhouding bij wijze van fictie op grond van artikel 3, lid 2, letter C LvLB is aangewezen als dienstbetrekking, namelijk personen die uitsluitend op provisiebasis werken.
Het gaat om de “Agents” die van inhoudingsplichtige een commissie hebben ontvangen gedurende jaren 2013 t/m 2015, met uitzondering van de ondernemingen zoals [MSS], [HL] en [HLN]. Tijdens de controle heb ik de commissiekosten nader onderzocht. Op mijn verzoek heeft belastingplichtige de overeenkomsten tussen de agents en belastingplichtige ontvangen. Ik heb deze overeenkomsten doorgenomen en heb waargenomen dat niet alle agenten kunnen worden beschouwd als zelfstandigen. Volgens de overeenkomsten zouden de “Agents” verantwoordelijk zijn voor hun fiscale verplichtingen. Enkele agenten die commissies hebben ontvangen en die als ondernemers bekend zijn in het belastingsysteem, hebben voldaan aan hun fiscale verplichtingen.
In de onderstaande tabel komen de uitbetalingen aan de “Agents” (exclusief de uitbetalingen aan de genoemde ondernemingen en digra) voor.
Alle bedragen zijn in US$
2013
2014
2015
Commissiekosten Agents
152.618
152.917
81.218
In ANG
271.661
272.192
144.559
Op basis van artikel 3, lid 2, letter C LvLB worden de voormelde commissiekosten aangemerkt als loonkosten uitbetaald aan werknemers die uitsluitend op provisiebasis werken en derhalve belast zijn aan loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2013 t/m 2015.
(…)
9. RECAPITULATIE NAHEFFING
Recapitulatie naheffing LB
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie bij
niet verhalen:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
8.4
LB
268.528
330.013
246.185
12.2
Boete 25%
67.131
82.503
61.546
Totaal naheffing LB
335.659
412.516
307.731
Recapitulatie naheffing premie AOV/AWW
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie bij
niet verhalen:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
8.4
AOV/AWW
36.512
20.181
24.694
12.2
Boete 25%
9.128
5.045
6.173
Totaal naheffing AOV/AWW
45.64
25.226
30.867
Recapitulatie naheffing premie AVBZ
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie bij
niet verhalen:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
8.4
AVBZ
14.648
9.624
10.278
12.2
Boete 12.5%
1.831
1.203
1.284
Totaal naheffing AVBZ
16.48
10.827
11.562
2.7
De Inspecteur heeft overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport de in 1.2 tot en met 1.6 vermelde naheffingsaanslagen en boetes opgelegd.
2.8
In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en boetes verminderd tot de volgende bedragen:
Middel/Jaar
Naheffingsaanslag (bedragen in NAf)
boete (bedragen in NAf)
LB 2013
104.457
26.114
LB 2014
20.592
5.148
LB 2015
29.336
7.334
AOV/AWW 2013
32.253
8.063
AOV/AWW 2014
16.422
4.106
AOV/AWW 2015
20.822
5.206
AVBZ 2013
7.491
936
AVBZ 2014
2.587
323
AVBZ 2015
3.268
409
BBO 2013
8.501
1.062
BBO 2015
683
85
WB 2013
18.304
4.576

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of voor de agents sprake is van een dienstbetrekking of subsidiair van een fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 3, lid 2, onderdeel c Landsverordening op de Loonbelasting (hierna: LLB).
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en stelt dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.
3.3.
Partijen zijn het ter zitting eens geworden over de winstbelasting 2013 en de BBO 2013 en 2015 (zie 4.1 t/m 4.3). Tevens zijn partijen het eens geworden over de (vernietiging van) de boetes (zie 4.4).

4.OVERWEGINGEN

Naheffingsaanslag en boete winstbelasting 2013

4.1
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 en de daarbij horende boete verminderd worden naar nihil.
Naheffingsaanslagen en boetes BBO 2013 en 2015
4.2
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2013 en de daarbij horende boete verminderd worden naar nihil.
4.3
Voor de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2015 zijn partijen overeengekomen dat deze verminderd wordt tot naar een bedrag van USD 2.719 ofwel USD 2.719 x 1.78 = NAf 4.839. De boete wordt dan dienovereenkomstig verminderd naar 12,5% x USD 2.719 = USD 339 ofwel USD 339 x 1.78 = NAf 603.
Naheffingsaanslag loonbelastingen en boetes 2013 t/m 2015
4.4
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij afziet van de boetes voor de loonbelasting, AOV/AWW en AVBZ. De boetes komen derhalve te vervallen.
Dienstbetrekking
4.5
De Inspecteur stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er geen twijfel is dat de makelaars/agenten die bij belanghebbende werken in werkelijkheid bij belanghebbende in dienstbetrekking zijn. Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Ingevolge artikel 3, lid 1 LLB wordt als dienstbetrekking beschouwd elke arbeidsverhouding, waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt en degene die het uitvoert.
4.6
In de Memorie van Toelichting bij de Landsverordening tot invoering van een loonbelasting alsmede tot wijziging van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) en de Landsverordening toescheiding belastingopbrengsten (P.B. 1955, no. 100) is bij artikel 3 (p. 5) onder andere het volgende opgenomen:
“Hoewel het praktisch onmogelijk is een allesomvattend fiscaal begrip “dienstbetrekking” te formuleren, is hier ter wille van de rechtszekerheid gekozen voor de toestand waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt en degene die het uitvoert (..)
Voor de beoordeling of er een gezagsverhouding aanwezig is, is niet beslissend of iemand zich tot bepaalde werkzaamheden heeft verbonden, maar of hij verplicht is bij het vervullen van die werkzaamheden de opdrachten of aanwijzingen van de wederpartij te volgen. Niet noodzakelijk is dat het gezag daadwerkelijk wordt uitgeoefend. Voldoende is dat de bevoegdheid daartoe aanwezig is. De bewijslast omtrent het bestaan van een gezagsverhouding rust op de inspecteur der Belastingen.”
4.7
Uit het contract dat belanghebbende met de agents heeft afgesloten blijkt dat partijen niet de bedoeling hebben gehad een dienstbetrekking tot stand te brengen. In het contract is immers opgenomen dat partijen niet een arbeidsovereenkomst aangaan (zie 2.3). Daarnaast is belanghebbende met de agents in het contract overeengekomen dat de agents “will not be instructed” door belanghebbende. Partijen zijn dus expliciet overeengekomen dat de agents geen instructies van belanghebbende krijgen over hoe het werk moet worden uitgevoerd. De andere bepalingen van het contract laten geen ander beeld zien. De agents krijgen de vrijheid het werk uit te voeren op de manier die hen het beste voorkomt. Ze zijn niet gebonden aan bepaalde werktijden of aan een aantal verplichte werkuren en ze hebben geen recht op vakantiedagen. Er is derhalve geen gezagsverhouding tussen belanghebbende en de agents. Ook andere aspecten verdragen zich slecht met het aanwezig zijn van een dienstbetrekking. Zo krijgen ze geen loon betaald maar hebben ze recht op een percentage van de verkoopprijs van de onroerende zaak. Dat laatste houdt in dat ze debiteurenrisico lopen. Ze zijn ook niet verzekerd tegen ziekte of ander risico’s. Bovendien moeten ze alle benodigde materialen zelf aanschaffen. Dit alles betekent dat er geen sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 3, lid 1 LLB.
Fictieve dienstbetrekking
4.8
Onder dienstbetrekking wordt, ingevolge artikel 3, lid 2, letter c LLB, tevens verstaan de arbeidsverhouding van personen die niet anders dan op provisiebasis werken.
4.9
In de Memorie van Toelichting bij de Landsverordening tot invoering van een loonbelasting alsmede tot wijziging van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) en de Landsverordening toescheiding belastingopbrengsten (P.B. 1955, no. 100) is bij artikel 3 (p. 6) onder andere het volgende opgenomen:
“Het bepaalde onder c van het weede lid is opgenomen, omdat het hier verhoudingen betreft, welke in grote mate overeenkomen met een dienstbetrekking, terwijl hierdoor aansluiting gevonden wordt bij artikel 55 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, dat betrekking heeft op allen die niet anders dan op provisiebasis werken. Hierbij wordt gedacht aan o.a. commissionairs, makelaars en handelsagenten.”
4.1
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de hiervoor vermelde passage in de Memorie van Toelichting, de arbeidsverhouding van een makelaar altijd onder de fictieve dienstbetrekking van artikel 3, lid 2, letter c LLB valt. Het Gerecht verwerpt dit standpunt. De zinsnede ‘personen die
niet anders danop provisiebasis werken’ in artikel 3, lid 2, letter c, LLB moet grammaticaal worden uitgelegd. Dat heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geoordeeld in de uitspraak van 30 september 2013, ECLI:NL:ORBBACM:2013:8. Dat betrof een zaak in Aruba van voor 2008 toen daar dezelfde bepaling in de wet was opgenomen. De Raad van Beroep verwijst in die uitspraak naar de parlementaire geschiedenis van de per 1 januari 2008 in Aruba gewijzigde bepaling:
“[o]m te beoordelen of iemand niet anders dan op provisiebasis werkzaamheden verricht (…) het geheel van werkzaamheden van die persoon beoordeeld (dient) te worden. De zinsnede “niet anders dan” ziet dus niet slechts op de arbeidsverhouding met degene van wie provisie wordt genoten. Indien naast werkzaamheden op provisiebasis nog andere werkzaamheden worden verricht, is (…) de fictieve dienstbetrekking (…) niet van toepassing.” (MvT AB 2007, nr. 112 blz. 50 en 51).”
De Raad van Beroep past vervolgens deze uitleg toe op de aldaar spelende casus.
4.11
Het Gerecht ziet geen aanleiding hier anders te oordelen. Dat betekent dat op de arbeidsverhouding van iemand die als makelaar provisie geniet artikel 3, lid 2, letter c LLB niet van toepassing is als diezelfde persoon ook nog andere werkzaamheden, niet op provisiebasis, verricht.
4.12
De bewijslast dat de voor belanghebbende op provisiebasis werkzame personen alleen maar op provisiebasis werkzaam zijn rust op de Inspecteur. De Inspecteur heeft daartoe onderzoek gedaan in het belastingsysteem op Sint Maarten en heeft geconstateerd dat een aantal personen die provisie hebben ontvangen van belanghebbende wel, en een aantal niet in dat belastingsysteem voorkomt als ondernemer (zie 6.1 en 8.2.1 controlerapport). De personen die bij de Inspecteur niet als ondernemer bekend zijn, genieten volgens de Inspecteur ‘niet anders dan provisie’ en zijn daarom in de naheffingen betrokken. Dit betreft provisies die per persoon variëren van NAf 1.780 tot NAf 132.948 per jaar.
4.13
Hiermee heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting van belanghebbende, niet het vereiste bewijs geleverd. Uit de omstandigheid dat de betreffende personen bij de inspectie niet als ondernemer bekend zijn, kan niet automatisch de conclusie getrokken worden dat zij alleen maar provisiebaten hebben genoten. Die provisiegenieters kunnen ook andere inkomsten uit arbeid, niet zijnde provisies, genoten hebben. De Inspecteur had dat in de andere systemen van de inspectie kunnen nakijken. Ook had de Inspecteur nader onderzoek kunnen doen bij de betreffende provisiegenieters. Dat heeft de Inspecteur nagelaten. Nu de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan is het gelijk aan belanghebbende. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat in dat geval alle naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW en AVBZ naar nihil moeten worden teruggebracht.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de belastingaanslagen door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht zijn opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Regeling proceskostenvergoeding bezwaarfase belastingzaken.
5.3
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. In het controlerapport zijn standpunten ingenomen, waarvan duidelijk moest zijn dat die apert onjuist en onhoudbaar waren. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslagen die standpunten gevolgd. Dit heeft geleid tot veel te hoge naheffingsaanslagen, die pas in de uitspraken op bezwaar zijn verminderd. Gelet hierop is sprake van ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur.
5.4
Het Gerecht stelt de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten op grond van artikel 1 en 3 van de in 5.2 vermelde Regeling en de daarbij behorende bijlage vast op NAf 450 (4,5 maal 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, met een waarde per punt van NAf 100, en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht merkt daarbij de zaken loonbelasting, AOV/AWW en AVBZ aan als samenhangende zaken, waarvoor een factor 1,5 geldt. Bij ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur in de bezwaarfase heeft als hoofdregel te gelden dat recht bestaat op een forfaitaire kostenvergoeding. Het Gerecht ziet geen aanleiding om in dit geval, in afwijking van de hoofdregel, een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen.
5.5
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.6
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.7
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1,5). Het Gerecht overweegt hierbij dat bij het Gerecht één beroepschrift is ingediend zodat sprake is van één zaak in de zin van voormeld Besluit, ook al heeft het beroepschrift betrekking op meerdere uitspraken op bezwaar. Met die laatste omstandigheid heeft het Gerecht rekening gehouden door de wegingsfactor op 1,5 (zwaar) te stellen (vgl. Hoge Raad 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3953). Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een integrale kostenvergoeding voor de beroepsfase. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen in de uitspraken op bezwaar aanzienlijk verminderd. De problematiek in de beroepsfase betreft met name de vraag of sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Hierbij heeft de Inspecteur niet een onverdedigbaar standpunt ingenomen.
5.8
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag winstbelasting en de daarbij horende boete over het jaar 2013;
- vernietigt de naheffingsaanslag BBO en de daarbij horende boete over het jaar 2013;
- vermindert de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2015 tot naar een bedrag van NAf 4.839;
- vermindert de boete behorende bij de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2015 tot naar een bedrag van NAf 603;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015;
- vernietigt de naheffingsaanslagen premies AOV/AWW over de jaren 2013, 2014 en 2015;
- vernietigt de naheffingsaanslagen premie AVBZ over de jaren 2013, 2014 en 2015;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.550; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 20 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.