ECLI:NL:OGEAM:2022:38

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
Lar 106/2021, SXM202100994
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over disproportioneel onderscheid in verblijfsvergunningen voor partners van Nederlanders en niet-Nederlanders

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde dhr. E.I. Maduro, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Eiseres, van Dominicaanse nationaliteit, had een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) aangevraagd, maar deze was afgewezen op basis van een vermeende schending van haar vergunningsvoorwaarden. Eiseres stelde dat het beleid van de verweerder, dat een onderscheid maakt tussen partners van Nederlanders en partners van niet-Nederlanders, in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat discriminatie verbiedt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het beleid van verweerder niet proportioneel is en niet voldoet aan het vereiste van gelijke behandeling. Het Gerecht oordeelde dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid dat wordt gemaakt op basis van nationaliteit, en dat dit beleid in strijd is met de rechten van eiseres. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de verweerder werd opgedragen om de aanvraag voor de vtv toe te wijzen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 16 mei 2022
Zaaknummer: SXM202100994-LAR00106/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 29 juni 2021, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen verweerders beschikking van 9 oktober 2020 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 3 augustus 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 28 maart 2022 heeft eiseres aanvullende producties overgelegd.
2.2.
Op 24 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op 7 september een aanvullend/vervangend verweerschrift met producties ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 april 2022. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Eiseres is geboren op [geboortedatum] te Dominicaanse Republiek en van Dominicaanse nationaliteit.
- Eiseres heeft sedert 29 november 2010 een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) met als doel arbeid in loondienst.
- Eiseres is op [huwelijksdatum] gehuwd met [naam echtgenoot].
- Aan eiseres is sedert 17 september 2014 een vttv verleend met als doel gezinsvorming onder de vergunningsvoorwaarde dat arbeid niet is toegestaan. De vervaldatum van deze vttv is 11 september 2020.
- Op 19 februari 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vtv.
- Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres in strijd met haar vergunningsvoorwaarde arbeid in loondienst heeft verricht.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.Wettelijk kader

- Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) luidt:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
- Artikel 14 van het EVRM luidt:
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
- Artikel 16 van de Staatsregeling van Sint Maarten luidt:
Allen die zich in Sint Maarten bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, huidskleur, geslacht, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, of op welke grond dan ook is niet toegestaan.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 3.7.1. van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting en het Toelatingsbesluit (hierna: Richtlijnen) hanteert verweerder als normbedrag om aan de voorwaarde van voldoende financiële middelen te voldoen bij aanvragen van echtgeno(o)t(e) en partner van een vreemdeling van vreemde nationaliteit NAf 2.000,-- bruto aan inkomsten. Voorts wordt aan echtgeno(o)t(e) en partner van personen met de Nederlandse nationaliteit geen werkverbod/beperking ter zake werk opgelegd, opdat zij vrij aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen en inkomsten kunnen generen.
6.2.
Dit beleid is een nadere uitwerking van de in artikel 7, vijfde lid, Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) genoemde mogelijkheid voor verweerder om krachtens landbesluit nadere voorwaarden, beperkingen of bepalingen te stellen.
6.3.
Het Gerecht heeft in eerdere jurisprudentie geoordeeld dat dit beleid van verweerder redelijk te achten is.
Het Gerecht is evenwel, anders dan voorheen, thans van oordeel dat dit beleid niet in overeenstemming is met het proportionaliteitsvereiste zoals in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) nader is uitgewerkt.
6.4.
Het Gerecht acht hiertoe het volgende van belang.
6.5.
Artikel 14 van het EVRM behelst het discriminatie verbod. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat “article 14 complements the other substantive provisions of the Convention and the Protocols thereto. It has no independent existence since it has effect solely in relation to “the enjoyment of the rights and freedoms” safeguarded by those provisions”.
(zie onder andere: Burden v. the United Kingdom, no. 13378/05, § 58, ECHR 2008).
6.6.
Het Gerecht overweegt dat de rechten die voorvloeien uit artikel 8 van het EVRM en de door verweerder toe te passen “fair balance” aldus compatible (in overeenstemming) dienen te zijn met artikel 14 van het EVRM.
6.7.
Het Gerecht verwijst voorts naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (ECLI:NL:CRVB:3166) waarin de CRvB overweegt:
zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM en daarmee voor toepassing van de onder 4.3 geciteerde bepaling discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Het onderscheid naar woonplaats is, zo volgt uit genoemde uitspraak van de Raad, geen “verdacht” onderscheid, zodat ten aanzien van een dergelijk onderscheid de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toekomt. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid. Volgens constante rechtspraak van het EHRM is verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (“very weighty reasons”) bestaan (arrest Andrejeva v. Latvia, 18 februari 2009, no. 55707/00, § 87, ECHR 2009).
6.8.
Het Gerecht stelt vast dat gezinsvorming/hereniging met een partner van Nederlandse nationaliteit en gezinsvorming/hereniging met een partner van niet-Nederlandse nationaliteit een andere beperking kent bij toekenning verblijf.
6.9.
Verweerder heeft aangegeven dat dit onderscheid gelegen ligt in de bescherming van de lokale arbeidsmarkt. Verweerder verwijst onder andere naar de memorie van toelichting op de Landsverordening arbeid vreemdelingen.
Het Gerecht stelt vast dat uit deze memorie van toelichting blijkt dat toelating van vreemde arbeidskrachten een aanzienlijke toegevoegde waarde dient te hebben voor Sint Maarten omdat het zekerstellen van werk voor lokale mensen vóór alles gaat. Verder blijkt uit de memorie van toelichting dat zoveel mogelijk zicht en greep dient te worden verkregen op het lokale aanbod van arbeid en dit af gestemd dient te worden op de vraag naar arbeid, dusdanig dat niet onnodig vreemde arbeid wordt aangetrokken.
6.10.
Het Gerecht is van oordeel dat deze motivering in casu niet voldoet.
Daartoe acht het Gerecht van belang dat voornoemde toelichting van verweerder ziet op aanvragen voor verblijf met als doel arbeid. Dat het beleid van verweerder in die zaken is gericht op de bescherming van de lokale arbeidsmarkt, acht het Gerecht redelijk.
6.11.
Echter, bij de beoordeling voor toelating voor gezinsvorming/hereniging ligt de bescherming van de lokale arbeidsmarkt niet ten grondslag aan de beoordeling. Het beleid van verweerder ziet bij eerste toelating (onder andere) op beoordeling van de familieband en het middelen vereisten. Dit laatste ter beoordeling of de partner van de aanvrager in het financiële onderhoud van beiden kan voorzien en aldus niet ten laste komen van de overheid. Voorts is verweerder gehouden om de “fair balance” van artikel 8 EVRM te beoordelen.
6.12.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat na toelating op grond van gezinsvorming/hereniging toegelaten partners van niet-Nederlanders een grotere druk leggen op de arbeidsmarkt dan partners van Nederlanders. Dat verweerder wil tegengaan dat de weg van gezinsvorming/hereniging wordt misbruikt om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen, is eveneens onvoldoende onderbouwing voor het onderscheid naar nationaliteit. Immers, verweerder heeft niet kunnen aantonen dat partners van niet-Nederlanders in grotere mate gezinsvorming/hereniging gebruiken om toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt dan partners van Nederlanders. Voorts heeft verweerder in de beoordeling van individuele toelating alle mogelijkheid om misbruik te beoordelen, indien daarvan blijkt. Van een rechtvaardiging voor voornoemd onderscheid en van zwaarwegende redenen is dan ook niet gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat het beleid van verweerder, genoemd in rechtsoverweging 6.1. niet voldoet aan het proportionaliteitsvereiste en aldus niet redelijk is omdat het in strijd te achten is met artikel 14 EVRM.
6.13.
Gezien het hiervoor overwogene is het Gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij arbeid heeft verricht en het Gerecht is van oordeel dat de “fair balance” in het voordeel uitvalt van eiseres. Zij heeft sedert 17 september 2014 een vttv met als doel gezinsvorming. Bij indienen aanvraag voor de vtv heeft eiseres aldus meer dan vijf jaar rechtmatig verblijf.
6.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is.
6.15.
Omdat gesteld noch gebleken is van andere afwijzingsgronden ziet het Gerecht aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder wordt opgedragen om over te gaan tot verblijfsaanvaarding en de aanvraag voor de vtv toe te wijzen.
6.16.
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het Gerecht deze kosten op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een bedrag van NAf 150,-- als vergoeding voor het door eiseres betaalde griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om over te gaan tot verblijfsaanvaarding en de aanvraag voor de vtv toe te wijzen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 mei 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.