In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, hebben de eiseressen, [de opdrachtnemer] en de besloten vennootschap [A], een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap [het makelaarskantoor]. De eiseressen vorderen betaling van een bedrag van USD 45.522,00, vermeerderd met vertragingsschade en wettelijke rente, alsook een bedrag van USD 378,00. De eiseressen stellen dat [de opdrachtnemer] werkzaamheden heeft verricht voor [het makelaarskantoor] en dat de beloning voor deze werkzaamheden een commissie is die gerelateerd is aan de verkoopopbrengst. Het makelaarskantoor heeft echter een deel van de commissie ingehouden voor omzetbelasting, wat door de eiseressen wordt betwist.
Tijdens de procedure heeft het makelaarskantoor erkend een betalingsverplichting te hebben van USD 34.141,00, maar heeft het de overige vorderingen betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de eiseressen recht hebben op de wettelijke rente over het erkende bedrag vanaf 24 augustus 2020. De vordering tot vertragingsschade is afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst was tussen partijen die de inhouding van de commissie rechtvaardigde.
Het Gerecht heeft uiteindelijk de vordering van de eiseressen toegewezen, met inbegrip van de proceskosten, en het makelaarskantoor veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen aan [A]. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 17 mei 2022.