ECLI:NL:OGEAM:2022:43

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
SXM202100290
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van commissie en omzetbelasting door opdrachtnemer en vennootschap tegen makelaarskantoor

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, hebben de eiseressen, [de opdrachtnemer] en de besloten vennootschap [A], een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap [het makelaarskantoor]. De eiseressen vorderen betaling van een bedrag van USD 45.522,00, vermeerderd met vertragingsschade en wettelijke rente, alsook een bedrag van USD 378,00. De eiseressen stellen dat [de opdrachtnemer] werkzaamheden heeft verricht voor [het makelaarskantoor] en dat de beloning voor deze werkzaamheden een commissie is die gerelateerd is aan de verkoopopbrengst. Het makelaarskantoor heeft echter een deel van de commissie ingehouden voor omzetbelasting, wat door de eiseressen wordt betwist.

Tijdens de procedure heeft het makelaarskantoor erkend een betalingsverplichting te hebben van USD 34.141,00, maar heeft het de overige vorderingen betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de eiseressen recht hebben op de wettelijke rente over het erkende bedrag vanaf 24 augustus 2020. De vordering tot vertragingsschade is afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst was tussen partijen die de inhouding van de commissie rechtvaardigde.

Het Gerecht heeft uiteindelijk de vordering van de eiseressen toegewezen, met inbegrip van de proceskosten, en het makelaarskantoor veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen aan [A]. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 17 mei 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100290
Vonnis d.d. 17 mei 2022
inzake

1.[de opdrachtnemer],

wonende in Sint Maarten,
2. de besloten vennootschap [A]
gevestigd in Sint Maarten,
eiseressen,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,
tegen
de naamloze vennootschap [het makelaarskantoor]
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.C. CHOENNIE.
Partijen zullen hierna respectievelijk [de opdrachtnemer], [A] en [het makelaarskantoor] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 16 februari 2021,
  • conclusie van antwoord met producties,
  • conclusie van repliek met producties,
  • conclusie van dupliek met productie,
  • akte uitlating productie.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
A] is opgericht op 8 februari 2019. [de opdrachtnemer] is haar statutaire bestuurder.
2.2. [
het makelaarskantoor] exploiteert een makelaarskantoor. [de opdrachtnemer] heeft werkzaamheden verricht, gericht op het verwerven van verkoopopdrachten voor [het makelaarskantoor]. De beloning voor deze werkzaamheden bestaat uit een aan de hoogte van de verkoopopbrengst gerelateerde commissie.

3.Het geschil

3.1. [
de opdrachtnemer] en [A] vorderen dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [het makelaarskantoor] wordt veroordeeld tot betaling van:
USD 45.522,00, vermeerderd met de “vertragingsschade” en de wettelijke rente, te rekenen vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag van algehele betaling,
USD 378,00, vermeerderd met de “vertragingsschade” en de wettelijke rente, te rekenen vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag van algehele betaling,
de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, met de wettelijke rente daarover.
3.2. [
het makelaarskantoor] verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de vorderingen af te wijzen en [de opdrachtnemer] en [A] in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Erkenning van een deel van de vordering
4.1. [
het makelaarskantoor] erkent haar betalingsverplichting tot een bedrag van USD 34.141,00. Zij legt een fotokopie over van een zogenaamde “stub”, handgeschreven en gedateerd op 6 september 2019. Er staat dat de cheque voor Kirsy is. Een “stub” is het stukje papier dat in een chequeboek achterblijft als de cheque is afgescheurd zodat degene die de cheque uitschrijft weet welke betaling het betreft. [het makelaarskantoor] stelt dat [de opdrachtnemer] heeft geweigerd de cheque in ontvangst te nemen. In het kader van de zitting zwart beslag heeft [de opdrachtnemer] andermaal geweigerd om betaling, nu in maandelijkse termijnen, te accepteren.
4.2. [
de opdrachtnemer] betwist dat zij heeft geweigerd om de cheque in ontvangst te nemen en dat verweer treft doel. In de eerste plaats omdat de “stub” onvoldoende bewijs oplevert dat er een cheque klaar lag; zo’n “stub” is zo gemaakt terwijl een kopie van de cheque ontbreekt. Verder is er geen steunbewijs in de stukken dat die cheque is aangeboden. Wat betreft de weigering van [de opdrachtnemer] om akkoord te gaan met betaling in termijnen geldt dat een schuldeiser niet in verzuim geraakt door dit te weigeren. Uitgangspunt is immers dat de schuldeiser recht heeft op de volledige afgesproken prestatie en dat is een betaling in termijnen niet.
4.3.
De wettelijke rente over USD 34.141,00 wordt daarom toegewezen vanaf 24 augustus 2020, zoals gevorderd. De apart gevorderde vertragingsschade wordt afgewezen omdat het Gerecht niet begrijpt wat daarmee wordt bedoeld nu dit geheel niet wordt uitgelegd. Het is staande jurisprudentie dat de schade als gevolg van de niet tijdige betaling van een geldsom uitsluitend bestaat uit wettelijke rente of contractuele rente.
Het betwiste gedeelte
4.5.
Het verschil tussen het gevorderde bedrag en het erkende bedrag bedraagt USD 11.381,00. Hierover gaat de inhoudelijke discussie tussen partijen. Voor het totale bedrag van USD 45.522,00 heeft [A] een factuur van 9 augustus 2019 aan [het makelaarskantoor] gezonden. Het verschil correspondeert met de 25% die [het makelaarskantoor] op grond van een door haar gestelde mondelinge afspraak met alle “sales agenten” die in persoon optreden op de commissie inhoudt om de TOT (Turnover Tax) te kunnen betalen. Dat die afspraak door [de opdrachtnemer] wordt erkend blijkt ook uit haar factuur van 26 februari 2019 inzake [dossier …] waarop haar vordering onder b. ziet. [het makelaarskantoor] verwijt [de opdrachtnemer] dat zij snel [A] heeft opgericht zodat zij 100% van de commissie kan ontvangen in plaats van 75%. Bij dupliek wordt aangevoerd dat de 25% ziet op kosten die [het makelaarskantoor] maakt om [de opdrachtnemer] van een werkplek op haar kantoor te voorzien.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat de TOT 5% bedraagt. Daarmee verhoudt zich het percentage van 25% dus niet. Evenmin legt [het makelaarskantoor] enig bewijs over dat zij daadwerkelijk de TOT aan de Ontvanger heeft afgedragen. Belangrijker is nog dat in de uitvoerige door [het makelaarskantoor] opgestelde overeenkomst op grond waarvan de werkzaamheden door [de opdrachtnemer] werden verricht met geen woord wordt gerept over enige inhouding voor kantoorkosten en TOT. Het Gerecht oordeelt daarom dat tussen partijen niet is overeengekomen dat [het makelaarskantoor] enig bedrag op de commissie mag inhouden. Een dergelijke partij-afspraak is niet komen vast te staan. Van [het makelaarskantoor] had een uitleg mogen worden verwacht waarom de 25%-inhouding niet schriftelijk is vastgelegd en welke kosten precies hiermee worden doorbelast aan [de opdrachtnemer]. Immers, kantoorkosten (werkplek, telefoon, koffie e.d.) zijn een vast bedrag per tijdseenheid en fluctueren natuurlijk niet met de verkoopopbrengsten die worden gerealiseerd dank zij de inspanningen van [de opdrachtnemer]. Nu [het makelaarskantoor] dit heeft nagelaten heeft zij onvoldoende gesteld en komt het Gerecht niet toe aan een bewijsopdracht.
4.7.
Dat [de opdrachtnemer] ooit een keer eerder 25% blijkens haar factuur zelf in rekening heeft gebracht doet hier niet aan af. Dat is onvoldoende om uit te gaan van instemming; als dit argument doel zou treffen dan zou een agent van [het makelaarskantoor] nooit mogen terugkomen op een factureerfout die door toedoen van [het makelaarskantoor] zèlf is veroorzaakt.
USD 378,00
4.8.
Daarmee is gelijk gegeven dat de vordering van USD 378,00 ook toewijsbaar is, inclusief de rente en exclusief de vertragingsschade, zoals hiervoor gemotiveerd onder 4.3.
Vorderingsgerechtigdheid
4.9.
Blijft ter beoordeling over de discussie wie van eiseressen vorderingsgerechtigd is. Daar maakt [het makelaarskantoor] een heel punt van omdat zij denkt dat de identiteit van de vorderingsgerechtigde partij relevant is voor de al dan niet inhouding van de 25%. Die discussie is hiervoor beslecht; naar het oordeel van het Gerecht maakt dat niet uit. Daarom is het niet relevant wie de vorderingsgerechtigde partij is. [het makelaarskantoor] ondervindt daar namelijk voor- noch nadelen van; althans dat is gesteld noch gebleken. Uit de argumentatie van eiseressen volgt dat zij hun bedrijfsmatige activiteiten willen uitvoeren door middel van [A] zodat het Gerecht [het makelaarskantoor] zal veroordelen de toe te wijzen bedragen te betalen aan [A]; aldus heeft [de opdrachtnemer] [A] volmacht voor ontvangst van deze betalingen gegeven.
Proceskosten
4.10.
Omdat [het makelaarskantoor] in het ongelijk is gesteld moet zij de proceskosten van [de opdrachtnemer] en [A] betalen, daaronder begrepen de beslagkosten en de nakosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
veroordeelt [het makelaarskantoor] om aan [A] te betalen USD 45.522,00 en USD 378,00 aan hoofdsommen, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt [het makelaarskantoor] in de proceskosten, aan de zijde van [A] begroot op NAf. NAf. 1.613,15 aan verschotten (waaronder beslagkosten) en op NAf. 4.500,00 aan salaris gemachtigde alsmede in de nakosten van NAf. 250,00 zonder en NAf. 400,00 met betekening, met de wettelijke rente daarover tot de dag van algehele voldoening indien de proceskostenveroordeling niet binnen 14 dagen na heden is betaald,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 17 mei 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.