ECLI:NL:OGEAM:2022:44

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
SXM202200329
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens vertrouwensbreuk en Covid-19 gerelateerde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgeefster en een werkneemster over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster, die sinds 1987 in dienst was bij de werkgeefster, werd in oktober 2021 geschorst vanwege vermeend onverantwoord gedrag met betrekking tot Covid-19 protocollen. De werkgeefster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding, terwijl de werkneemster een vergoeding van NAf. 248.235,00 eiste. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden, maar niet op basis van een dringende reden. De vertrouwensbreuk die de werkgeefster ervoer, was het gevolg van de brief van de werkneemster aan verschillende autoriteiten, wat het Gerecht als onnodig escalerend beschouwde. Het Gerecht oordeelde dat de werkneemster recht had op een billijke vergoeding, die werd vastgesteld op NAf. 76.259,00, te betalen door de werkgeefster binnen 14 dagen na de uitspraak. De proceskosten werden voor eigen rekening van beide partijen gesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202200329
Beschikking d.d. 8 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap
[de werkgeefster],gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. C.J. KOSTER,
tegen
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verweerster,
zelfstandig verzoekster,
hierna: de werkneemster,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 17 maart 2022,
verweerschrift tevens tegenverzoek met producties,
extra producties van de werkneemster,
pleitnota van de werkneemster,
pleitnota van de werkgeefster.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werkneemster (geboren op …) is op 23 november 1987 in loondienst van de werkgeefster getreden. Haar salaris bedraagt NAf. 3.483,96 bruto per maand. Zij is Supervisor op het timeshareresort …. waar een schoonmaakploeg van de werkgeefster sinds jaar en dag werkzaamheden verricht.
2.2.
In een brief van 14 oktober 2021 bericht de werkgeefster de werkneemster het volgende:
“Further to our discussion, this morning in a meeting with the HR director, this is to advise you that due to the serious concerns of the timeline with respect to when you were advised to quarantine and continued to come to work which is taken very seriously by the management as it is a threat to our guests and our staff, to allow us to investigate the matter further you are relieved of duty with pay until further advised.
Kindly remain available for a meeting to be scheduled with you next week.”
2.3.
Bij brief van 18 oktober 2021 bericht de werkgeefster het volgende aan de werkneemster:
“Further to our letter dated October 14th and our subsequent investigations, we have taken the decision that your actions leading up to your testing positive for COVID were reckless and not in keeping with our strict guidelines with respect to protocols to ensure the safety of our guest and co-workers.
As a result, we will be suspending you without pay for a period of 5 days effective immediately. You will return to work on Saturday, October 23, 2021 for your regular shift.
Kindly use this period to reflect on the seriousness of your actions and the role we expect you to play as a senior Supervisor.”
2.4.
Daarna heeft er, bij gelegenheid van de terugkeer na de schorsing, een bespreking plaatsgevonden. Toen heeft de werkneemster gezegd het niet eens te zijn met de schorsing. De werkneemster is niet in de gelegenheid gesteld haar werk te hervatten.
2.5.
In haar uitvoerige brief van 26 oktober 2021, gericht aan de Minister van VSA, met kopie aan de Labor Department, de Arbeidsinspectie, de opdrachtgever van de werkgeefster: … Beach Resort en de werkgeefster, protesteert de werkneemster in niet mis te verstane bewoordingen tegen het voornemen van de werkgeefster, zoals onder andere:
“I object fervently to your premeditated, and malicious proposal for my work termination with your company.”
2.6.
Op 28 oktober 2021 dient de werkneemster een klacht in bij de Labor Department tegen het voornemen van de werkgeefster haar arbeidsovereenkomst te beëindigen.
2.7.
In november 2021 biedt de werkgeefster aan de werkneemster een concept schikkingsovereenkomst aan. Daarin wordt een beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst genoemd van 30 november 2021 en een vergoeding voor de werkneemster van bruto NAf. 47.661,44. De werkneemster heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
2.8.
Per e-mail van 6 december 2021 schrijft de Labor Office dat de werkgeefster als beëindigingsvoorstel het volgende suggereert:
doorbetaling volledig loon tot de 65e verjaardag van de werkneemster,
aan het einde van de arbeidsovereenkomst ontvangt de werkneemster haar cessantia en loon over de opzegtermijn.
Ook over dit voorstel hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
2.9.
Bij advocatenbrief van 16 december 2021 stelt de werkneemster onder andere:
“Your company has not allowed client to resume work, despite her ability and willingness to execute her tasks and duties and has expressed its desire to terminate the labor relationship with client following her rejection of your proposed demotion to the position of ‘Maid’.
Client condemns your unlawful actions. Client is still employed with your company and you are obligated to continue to pay her wages on the regular pay days.”
De werknemer vraagt in deze brief om een vergoeding van NAf. 212.940,00 bruto.
2.10.
Uit de schriftelijke verklaring van de juridische adviseur van de vakbond van 23 maart 2022 volgt dat zij de brief van 26 oktober 2021 heeft opgesteld. Daaruit volgt ook dat zij aanwezig is geweest als belangenbehartiger van de werkneemster bij de bespreking tussen de werkgeefster en de werkneemster in november 2021:
“One of the reasons why I also wanted to be resent is because I was the person who wrote the letter to the Minister of Labor and to the Labor Department on [de werkneemster’s] [1] behalf.
[hoofd personeelszaken] [2] informed me during the meeting that the owners of the company were very upset about the letter I wrote to the Minister and to the Department of Labor.
I ask her what the main reason was why the company wants to terminate the working relationship with [de werkneemster]. She replied ‘If I was her (referring to [de werkneemster]) I would take the money and run and look for another job.’ She also indicated that she would be willing to take her back on to work but as a maid and not as a supervisor. I then told her that that was unacceptable.”

3.Het geschil

3.1.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden te verklaren, zonder toekenning van enige vergoeding aan de werkneemster, kosten rechtens.
3.2.
De werkneemster verzoekt het Gerecht om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2022 uit te spreken met toekenning van een vergoeding van NAf. 248.235,00 aan de werkneemster, althans een zodanige vergoeding als het Gerecht billijk voorkomt, met veroordeling van de werkgeefster tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Anders dan de werkgeefster stelt, ziet het Gerecht geen aanleiding om te ontbinden op grond van een dringende reden. Gebleken is dat sprake is van een vlekkeloos zeer langdurig dienstverband en dat de werkgeefster zelf vergaande financiële voorstellen heeft gedaan om tot overeenstemming te geraken. Verder zijn er de persoonlijke omstandigheden van de werkneemster: gevorderde leeftijd, beperkte kansen op de arbeidsmarkt en onwenselijke inkomensval, die maken dat billijkheidshalve ontbinding op grond van een dringende reden niet passend is.
4.2.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van een gewichtige reden bestaande uit veranderde omstandigheden, te weten de vertrouwensbreuk die de werkgeefster ervaart als gevolg van de brief van de werkneemster van 26 oktober 2021. In het verzoekschrift en op de zitting is de werkgeefster uitvoerig ingegaan op het gedrag van de werkneemster in strijd met de Covid-19 protocollen. Echter, dat is afgedaan (lees: bestraft) met de schorsing van vijf dagen zonder behoud van loon zodat dit niet als aanleiding kan gelden voor de vertrouwensbreuk.
4.3.
Toen de werkneemster van de schorsing terugkeerde, werd zij niet toegelaten tot het overeengekomen werk. Kennelijk omdat zij duidelijk maakte het niet eens te zijn met de schorsing en geen berouw toonde inzake de overtreding van de Covid-19 regels die de werkgeefster haar verweet. Het Gerecht overweegt dat het de werkneemster vanzelfsprekend vrij stond daarover haar mening te uiten; dat brengt het recht op vrijheid van meningsuiting met zich. Dat haar mening de werkgeefster onwelgevallig is, brengt niet met zich dat zij niet meer mag werken. De omstandigheid dat de werkgeefster haar salaris doorbetaalt, doet daar niet aan af. Het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden is net zo goed een recht van de werkneemster als het recht op salaris hiervoor. De vertrouwensbreuk is dus veroorzaakt door het besluit van de werkgeefster haar niet tot het werk toe te laten.
4.4.
Die vertrouwensbreuk is alleen maar vergroot door de brief van 26 oktober 2021 van de werkneemster. Het Gerecht oordeelt daarover dat het de werkneemster uiteraard vrij staat om een klacht in te dienen bij de Labor Department, maar het rondzenden van die klacht aan allerlei andere autoriteiten is niet nodig en niet passend in een arbeidsconflict. Bovendien is de woordkeuze in deze brief zodanig dat het Gerecht zich kan voorstellen dat de werkgeefster dit onnodig escalerend vond.
4.5.
De werkneemster is niet akkoord gegaan met de financiële voorstellen van de werkgeefster om het dienstverband minnelijk te beëindigen. Het is haar goed recht dat niet te doen en een beslissing van de rechter te vragen. Anders dan de werkgeefster stelt, is dat niet “sluw onderhandelen” maar is ook het inroepen van het oordeel van de rechter een grondrecht van de werkneemster, gewaarborgd door de Staatsregeling en mensenrechtenverdragen. Dat de werkgeefster intussen wordt genoodzaakt het loon door te betalen is niet relevant; het is immers de werkgeefster die de keuze maakt om werkneemster niet in de gelegenheid te stellen het overeengekomen werk uit te voeren terwijl de werkneemster daartoe wel bereid is.
4.6.
Het Gerecht is van oordeel dat aan de werkneemster een vergoeding naar billijkheid toekomt. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een pensioenontslagbeding in de arbeidsovereenkomst. Echter, door de werkneemster is niet dan wel onvoldoende weersproken dat binnen de onderneming van de werkgeefster het gebruikelijk is dat op de 65e verjaardag (de AOV-leeftijd) men uit dienst gaat. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst op 20 april 2023 eindigt. Uitgaande daarvan vindt het Gerecht het door de werkneemster verzochte bedrag excessief. Door de vertrouwensbreuk, waar de werkgeefster overwegend de hand in heeft gehad, heeft de werkneemster niet meer loonschade ondervonden dan het loon tot de pensioendatum, temeer nu de werkgeefster het loon is blijven doorbetalen. Van andere in de vergoeding te verdisconteren schadeposten is het Gerecht niet gebleken.
4.7.
Het Gerecht zal niet de kantonrechtersformule toepassen omdat die zich niet leent voor toepassing in gevallen waarin de arbeidsovereenkomst nog maar kort voortduurt. Volstaan wordt met toekenning van een vergoeding met daarin het loon tot einde arbeidsovereenkomst (NAf. 34.065,00) en de cessantia (NAf. 42.194,00).
4.8.
Omdat een vergoeding wordt opgelegd, dient aan beide partijen een intrekkingstermijn te worden gegeven.
4.9.
Ongeacht of enig verzoek wordt ingetrokken, beslist het Gerecht dat partijen de proceskosten voor eigen rekening zullen houden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
geeft aan ieder van partijen de gelegenheid tot vrijdag 17 juni 2022 tot 14.00 uur om het verzoek door middel van een op de griffie te deponeren brief in te trekken, en, indien een van de verzoeken niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 18 juni 2022,
kent aan de werkneemster een bruto vergoeding toen van NAf. 76.259,00,
veroordeelt de werkgeefster om dit bedrag binnen 14 dagen na heden te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot aan de dag van algehele vergoeding,
bepaalt dat partijen de proceskosten voor eigen rekening houden,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 8 juni 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De werkneemster.
2.Hoofd Personeelszaken van de werkgeefster.