ECLI:NL:OGEAM:2022:55

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
SXM202101590
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig loon

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de naamloze vennootschap [gedaagde] over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de betaling van achterstallig loon. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond sinds 3 augustus 2015, maar [eiseres] werd op 29 maart 2020 op staande voet ontslagen. In een eerder vonnis van 22 januari 2021 werd [gedaagde] veroordeeld om [eiseres] het nettoloon van USD 1.392,18 per maand te betalen tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen.

Op 5 februari 2021 sloten partijen een Settlement Agreement, waarin werd overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 28 januari 2021 zou eindigen en dat [gedaagde] USD 25.000,00 aan [eiseres] zou betalen in vijf termijnen. Echter, na betaling van de eerste drie termijnen, bleef de laatste betaling van USD 10.000,00 uit. [eiseres] vorderde in deze procedure dat [gedaagde] het resterende bedrag zou betalen, alsook correcte loonstroken over de periode van augustus 2015 tot en met maart 2020.

Het Gerecht oordeelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van het resterende bedrag en dat de loonstroken die door [gedaagde] waren overgelegd niet authentiek waren. Het Gerecht wees de vorderingen van [eiseres] toe, inclusief de betaling van USD 10.000,00 en de verstrekking van correcte loonstroken, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202101590
Vonnis d.d. 12 juli 2022
inzake
[eiseres],
wonende in Sint Maarten,
eiseres,
hierna: [eiseres],
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde],
gevestigd in Sint Maarten,
[gedaagde],
hierna: [gedaagde],
gemachtigde: mr. R.E. DUNCAN,

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 21 december 2021,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de conclusie van repliek tevens akte eiswijziging met producties,
  • de conclusie van dupliek met productie,
  • de akte uitlating productie.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] bestond sinds 3 augustus 2015 een arbeidsovereenkomst. Op 29 maart 2020 is [eiseres] op staande voet ontslagen. Bij vonnis van dit Gerecht van 22 januari 2021 (SXM202001217) is onder andere het volgende beslist:
“5.2. veroordeelt [gedaagde] om vanaf 29 maart 2020 het bedongen nettoloon van US$ 1.392,18 per maand aan [eiseres] te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 30%;
5.3.
beveelt [gedaagde] om uiterlijk 30 dagen na betekening van dit vonnis de maandelijkse loonstroken vanaf augustus 2015 tot heden aan [eiseres] te verstrekken met uitzondering van de loonstroken van augustus 2015 en die van januari 2016 tot en met maart 2016 op straffe van een dwangsom van NAf. 100,00 voor elke dag, een dagdeel hieronder begrepen, dat [gedaagde] dit bevel niet nakomt tot een maximum van NAf. 1.000,00.”
Verder is [gedaade] bevolen om [eiseres] weer tot de werkplek toe te laten en is zij veroordeeld de proceskosten van [eiseres] te betalen.
2.2.
Op 5 februari 2021 is tussen partijen een Settlement Agreement tot stand gekomen. Deze strekt tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 28 januari 2021. [gedaagde] neemt op zich om aan [eiseres] USD 25.000,00 te betalen in vijf gelijke maandelijkse termijnen; voor het eerst in februari 2021 en de laatste termijn in juni 2021. Verder:
“Article 3 – Provision of pay slips
Employer agrees to provide Employee with all pay slips since Employee started working in August 2015 for Employer, except those of August 2015 and January 2016 up to and including March 2016.
The aforementioned payslips will be provided ultimately within one week after signing the agreement.”
2.3.
Door [gedaagde] zijn de eerste drie termijnen betaald. Ondanks sommatie wordt de resterende USD 10.000,00 niet betaald door [[GEDAAGDE]]. Zij is ook gesommeerd om nog ontbrekende salarisstroken aan [eiseres] te verstrekken.
2.4.
Door de werkneemster is een zogenaamde ruling aan de belastingdienst gevraagd. Bij brief van 12 maart 2021 is deze ruling geweigerd met de volgende motivering:
“From the information on the wage tax card it appears that she [1] is not being taxed at all.Therefore the special rate will not be approved in her case.The normal tax rate will have to be applied and she must report this settlement amount in het Income tax return form.”
2.5. [
gedaagde] legt over een groot aantal loonstroken, uitgeprint op 13 januari 2022, waarin als netto maandloon is vermeld NAf. 1.620,00 oftewel USD 900,00. Door [eiseres] wordt loonstroken van januari, februari en maart 2016 overgelegd. Daarin is een netto maandloon van NAf. 7.476,00 oftewel USD 1.392,18 vermeld. Op drie loonstroken wordt “Wage Tax” vermeld. Op de loonstroken die [gedaade] heeft overgelegd wordt geen Wage Tax vermeld, alleen de inhouding premies. Die komen ook voor op de drie loonstroken. In een werkgeversverklaring ten behoeve van [eiseres] van 16 januari 2019 verklaart [gedaagde]:
“She [2] currently earns a net monthly salary ofUSD 1400.00and has apermanentcontract with us.”

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermeerdering vordert [eiseres] dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, het Gerecht de volgende beslissingen neemt:
an [eiseres] gratis admissie te verlenen,
[gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] USD 10.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van algehele betaling,
[gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] “correcte en accurate” loonstroken te verstrekken van augustus 2015 tot en met maart 2020, met uitzondering van de loonstroken van januari 2016 tot en met maart 2016, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, plus de nakosten, en de wettelijke rente daarover.
3.2. [
gedaagde] verzoekt het Gerecht om de vorderingen van [eiseres] af te wijzen en haar in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzet tegen de eisvermeerdering
4.1.
Het Gerecht overweegt dat de eisvermeerdering enkel ziet op de periode waarover door [eiseres] de correcte salarisstroken worden opgevraagd. Dat raakt dus niet de inhoudelijke discussie hierover. Ook is duidelijk dat [gedaagde] hiertegen verweer weet te voeren. Daarom is er geen strijd met de goede procesorde en wordt de eisvermeerdering toegestaan.
De argumenten van partijen
4.2. [
[eiseres]beroept zich op nakoming van de Settlement Agreement. Daaruit volgt dat aan haar USD 25.000,00 moet worden betaald, zonder enige inhouding. De belastingdienst heeft haar verzoek om een
rulingafgewezen omdat [gedaagde] nooit loonbelasting ten aanzien van haar heeft afgedragen. Anders dan [gedaagde] stelt is met haar een netto salaris van USD 1.392,18 of (afgerond) USD 1.400,00 overeengekomen; zie de salarisstroken uit het eerste kwartaal 2016 en de werkgeversverklaring. De loonstroken die [gedaagde] op 13 januari 2022 heeft uitgedraaid kloppen niet en dienen er alleen maar toe om een reden te verzinnen het volledige bedrag niet uit te betalen omdat over de USD 25.000,00 een bijzonder belastingtarief zou gelden. Een en ander wordt door
[gedaagde]gemotiveerd betwist.
Het oordeel van het Gerecht
4.3.
Van de loonstroken uit het eerste kwartaal van 2016 betwist [gedaagde] de authenticiteit niet. Evenmin wordt de echtheid van de werkgeversverklaring betwist. Dat betekent dat in 2016 en 2019 [gedaagde] schriftelijk te kennen heeft gegeven dat een netto loon van (circa) USD 1.400,00 is overeengekomen en uitbetaald. De salarisstroken en de werkgeversverklaring leveren dwingend bewijs (artikel 136 lid 2 Rv) op waartegenover [gedaagde] tegenbewijs kan aanbieden. De op 13 januari 2022 uitgedraaide salarisstroken echter bieden dat tegenbewijs niet omdat zij zijn uitgedraaid toen deze procedure al liep. [gedaagde] had ander bewijs in het geding kunnen brengen. Voor de hand zou hebben gelegen dat zij kwitanties van [eiseres] had getoond waaruit blijkt dat zij maand in maand uit tekende voor ontvangst van USD 900,00 netto. Dat gebeurt echter niet. Daarom verklaart het Gerecht bewezen dat een netto maandsalaris van (circa) USD 1.400,00 met [eiseres] overeen is gekomen.
4.4.
Verder volgt uit de verklaring van de belastingdienst dat [gedaagde] ten aanzien van [eiseres] nooit loonbelasting heeft afgedragen. Volgens [gedaagde] omdat zij het minimumloon heeft uitbetaald en dan hoeft de werkgever geen loonbelasting in te houden. Dat standpunt gaat echter niet op, gelet op wat in de vorige alinea is overwogen. Het Gerecht kan niet uitsluiten dat [gedaagde] dit wel zo aan de belastingdienst heeft doorgegeven maar dat neemt niet weg dat met [eiseres] een netto loon van (circa) USD 1.400,00 is afgesproken.
4.5.
Tot slot geldt, tegenover de achtergrond van wat hiervoor is overwogen, dat de Settlement Agreement ervan uitgaat dat er USD 25.000,00 aan [eiseres] wordt
betaald. Nergens is sprake van enige inhouding of dat het om een bruto bedrag zou gaan. Een vaststellingsovereenkomst dient naar haar aard ter beslechting van een geschil; in deze zaak hebben twee advocaten namens partijen erover onderhandeld en is vervolgens de Settlement Agreement opgesteld en ondertekend. Onder deze omstandigheden ziet het Gerecht geen ruimte om de Settlement Agreement zodanig te interpreteren dat het om een bruto-bedrag zou gaan waarop [gedaagde] zou mogen inhouden, temeer nu de stellingen van [gedaagde] over het lagere salaris niet zijn komen vast te staan.
4.6.
Een en ander betekent dat de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen. Wat betreft de salarisstroken wordt de veroordeling uitgesproken dat deze moet sluiten op het netto bedrag van USD 1.392,18, met dwangsommen.
4.7.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan [eiseres] gratis admissie,
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] USD 10.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] correcte loonstroken (die sluiten op USD 1.392,18) af te geven over de periode augustus 2015 tot en met maart 2020, met uitzondering van de periode januari 2016 tot en met maart 2016, zulks op verbeurte van een dwangsom van USD 500,00 per dag of dagdeel tot een maximum van USD 10.000,00 dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op NAf. 240,50 aan verschotten en op NAf. 3.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 12 juli 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[eiseres]
2.idem