ECLI:NL:OGEAM:2023:75

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
200.00028/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onjuistheden in proces-verbaal en onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1950 te Nederland en wonende op Saba, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 25 april 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van het belemmeren van ambtenaren in de uitvoering van hun taak op 8 februari 2022. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann. Tijdens de zittingen op 22 november 2022 en 4 april 2023 werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Gerecht bevoegd was om de zaak te behandelen. De raadsman pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, stellende dat de verbalisanten Daal en Nepomuceno onjuiste verklaringen hadden afgelegd en dat dit het recht van de verdachte op een eerlijk proces had geschonden.

Het Gerecht constateerde dat er inderdaad enkele objectieve onjuistheden in het proces-verbaal waren, maar oordeelde dat deze onjuistheden niet leidden tot een zodanige ernstige inbreuk op de verdedigingsrechten dat het proces niet meer eerlijk kon worden genoemd. De beschikbaarheid van het meldkamergesprek stelde de verdediging in staat om de onjuistheden aan te kaarten, waardoor het verzuim was hersteld. Het Gerecht verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Bij de beoordeling van het bewijs oordeelde het Gerecht dat de onjuistheden in het proces-verbaal de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten aantastten. Aangezien er geen ander bewijs was dat de tenlastelegging kon ondersteunen, besloot het Gerecht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door griffier mr. A.H.A. van Roessel, en vond plaats in de openbare terechtzitting op Saba.

Uitspraak

Parketnummer: 200.00028/22
Uitspraak: 25 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 te Nederland,
wonende [adres] te Saba.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022 en 4 april 2023. Verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, advocaat te Sint Maarten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
dat hij op of omstreeks 8 februari 2022 op het eiland Saba, opzettelijk enige handeling, te weten de aanhouding (op heterdaad) van [naam echtgenote verdachte] , gedaan door A. Daal en/of A. Nepomuceno, zijnde (een) ambtena(a)r(en) belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 73 Wetboek van Strafvordering BES, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door tussen genoemde ambten(a)r(en) en die [naam echtgenote verdachte] te komen en/of die ambtena(a)r(en) weg te duren en/of proberen [naam echtgenote verdachte] los te trekken uit de greep van (een van) die ambtenaren;

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten Daal en Nepomuceno een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt en ondertekend waarvan de inhoud in strijd met de waarheid is en dat zij bovendien in strijd met de waarheid hebben verklaard bij de rechter-commissaris. Door dit handelen is volgens de raadsman het recht van verdachte op een eerlijk proces geschonden. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging tegen verdachte, aldus de raadsman.
Het Gerecht stelt vast dat sprake is van enkele objectieve onjuistheden in het door de verbalisanten Daal en Nepomuceno op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 en de verklaring van Daal bij de rechter-commissaris. Zo hebben de verbalisanten in het proces-verbaal van 8 februari 2022 geverbaliseerd dat zij naar aanleiding van een tweede melding van de meldkamer zich opnieuw naar de woning van verdachte en zijn vrouw hebben begeven, maar volgt uit het uitgewerkt gesprek tussen de meldkamer en de verbalisanten dat het Daal is geweest die de beslissing heeft genomen om opnieuw ter plaatse te gaan. Daarnaast heeft Daal bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de vrouw van verdachte vóór de incidenten van 8 februari 2022 niet kende, maar blijkt uit het gesprek tussen de meldkamer en de verbalisanten dat Daal wel al bekend was met de vrouw van verdachte wegens een soortgelijke melding het jaar daarvoor.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004 [1] de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:
‘Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.’
In het arrest van 1 december 2020 [2] heeft de Hoge Raad de toepassing van deze maatstaf als volgt bijgesteld en verduidelijkt:
‘De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanige ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘the proceedings as a whole were not fair’. In het zeer uitzonderlijke geval dat deze op grond van de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.(…)
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.(…)’
Het Gerecht heeft de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen en de mogelijk daaraan te verbinden consequenties in het licht van het voorgaande beoordeeld. Het Gerecht constateert dat de verbalisanten Daal en Nepomuceno hebben gehandeld in strijd met hun in artikel 186 Sv opgenomen verbaliseringsplicht door op ambtseed een proces-verbaal op te maken met een op onderdelen onjuiste weergave van hetgeen door hen is bevonden. Dit verzuim is echter hersteld door de beschikbaarheid van het meldkamergesprek, waardoor de verdediging op de onjuistheden heeft kunnen wijzen. De geconstateerde verzuimen kunnen naar het oordeel van het Gerecht daarom niet leiden tot de slotsom dat daarmee een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten, die van dien aard en zodanig ernstig is, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De conclusie is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het Gerecht verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
Beoordeling door het Gerecht
Zoals hierboven reeds overwogen, is het Gerecht van oordeel dat er sprake is geweest van enkele objectieve onjuistheden in het door de verbalisanten Daal en Nepomuceno opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 en de door verbalisant Daal afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris. Het Gerecht is van oordeel dat deze onjuistheden de betrouwbaarheid van het door die verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 hebben aangetast, evenals de door deze verbalisanten daarna afgelegde verklaringen. Daarom zal het Gerecht het proces-verbaal van 8 februari 2022 en de daarna door de verbalisanten Daal en Nepocumeno opgemaakte processen-verbaal en de door hen afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen.

Vrijspraak

Nu het Gerecht de door verbalisanten Daal en Nepomuceno opgemaakte processen-verbaal en de door hen afgelegde verklaringen niet zal bezigen tot het bewijs, dient verdachte -bij gebrek aan ander bewijs- van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door mr. A.H.A. van Roessel, griffier, en op 25 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht te Saba.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, R.O. 3.6.5
2.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, R.O. 2.5.2