ECLI:NL:OGEAM:2024:100

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
SXM202401004
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid eiseres in kort geding tegen het Land Sint Maarten betreffende ontslag als waarnemend hoofd van de Landsrecherche

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als waarnemend hoofd van de Landsrecherche te Sint Maarten, op 16 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend tegen het Land Sint Maarten, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie. Eiseres vordert in kort geding dat het Land wordt opgedragen de wervingsprocedure voor de functie van hoofd van de Landsrecherche te staken, na haar ontslag door de Minister op 14 mei 2024. Eiseres stelt dat haar ontslag onterecht is en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Minister heeft haar ontslag gemotiveerd met verwijzingen naar niet beëdigde agenten onder haar leiding, maar eiseres betwist de rechtmatigheid van deze beslissing en stelt dat zij recht heeft op benoeming in de functie van hoofd van de Landsrecherche op basis van de geldende regelgeving.

De procedure heeft plaatsgevonden op 13 september 2024, waarbij beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij eerst de administratieve rechtsgang had moeten volgen, zoals voorgeschreven in de Regeling Ambtenarenrechtspraak. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de ambtenarenrechter bevoegd is om te oordelen over geschillen die voortvloeien uit het ambtenarenrecht, en dat de burgerlijke rechter als restrechter alleen aanvullende rechtsbescherming biedt wanneer de bestuursrechtelijke rechtsgang tekortschiet. Aangezien eiseres een bezwaarschrift had ingediend, was de kort geding procedure niet de juiste route. Eiseres is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 1.000,00.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202401004
Vonnis in kort geding d.d. 20 september 2024
inzake
[naam],
wonende in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS,
tegen
DE PUBLIEKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON HET LAND SINT MAARTEN,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. Brandon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Land worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiseres] heeft op 16 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 13 september 2024 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] is sinds de staatkundige vernieuwing op 10 oktober 2010 in dienst van de Landsrecherche.
2.2. [
eiseres] is sinds juli 2020 waarnemend hoofd van de Landsrecherche te Sint Maarten.
2.3.
Bij brief van 14 mei 2024 heeft de Minister van Justitie Lewis aan [eiseres] geschreven, voor zover relevant:
“I have been aware of an issue regarding the recruitment of two National Detectives, [naam] and Ms.[naam], who were not sworn in. This matter arose during your leadership at the National Detective Department (LR). (…) Additionally, it has come to my attention that [naam], another National Detective, who was recruited prior to the aforementioned individuals, is also executing duties without having taken the oath of office.
In consideration of the gravity and heightened risk associated with this matter, and mindful of LR’s status as the highest investigative body in Sint Maarten, I have take the decision to immediately relieve you from your role as Interim Head of LR.
(…)
You are expected to resume your duties as the Tactical Team Leader and report to Mr. [naam] and Ms.[naam].
Furthermore, I wish to inform you that an investigation into this matter will be initiated as a consequence of this occurrence.”
2.4.
Zowel [eiseres] als haar gemachtigde hebben bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit en hebben verzocht het besluit terug te draaien.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het Land (in hoedanigheid van de Minister van Justitie) te gebieden met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de wervingsprocedure ter zake van de functie Hoofd van de Landsrecherche te staken en indien en voor zover de wervingsprocedure reeds heeft geleid tot het selecteren van een kandidaat, de Minister op te dragen deze kandidaat af te zeggen en geen benoeming in de functie Hoofd Landrecherche aan te bieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van US$ 1.000,00 per dag, met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
3.2. [
eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat haar ontslag uit de functie van waarnemend hoofd ongegrond is en evident in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is en daarmee onrechtmatig. [eiseres] stelt dat tijdens het bezoek van de Minister op 13 mei 2024 aan de orde is gekomen dat drie agenten ([naam], [naam], [naam]) die bij de Landsrecherche werkzaam zijn niet zijn beëdigd. [eiseres] heeft uitgelegd dat de reden daarvan is dat Landsrecherche in afwachting is van de formele benoeming door de gouverneur. Eerst na formele benoeming bij landsbesluit kan de beëdiging plaatsvinden. De formele benoeming heeft op zich laten wachten doordat het functieboek op dat moment nog niet klaar was, aldus [eiseres]. [eiseres] lijdt door het besluit schade, bestaande uit aantasting van haar goede eer en naam en potentieel inkomensverlies vanwege de demotie. Ook de Landsrecherche lijdt schade door het wegvallen van [eiseres] als (waarnemend) hoofd, gezien haar lange staat van dienst en een schat aan ervaring (40 jaar, vanaf 1983 werkzaam bij de politie en vanaf 2012 bij de Landsrecherche). Het besluit van de Minister zal geen stand houden. De Minister heeft geen hoor en wederhoor toegepast en hij heeft niet de vereisten van motivering, zorgvuldigheid en proportionaliteit toegepast. Verder heeft de Minister geen belangenafweging gemaakt en is het besluit willekeurig genomen. [eiseres] vermoedt dat het besluit genomen is uit persoonlijk racune. [eiseres] voert aan dat de Minister bovendien op grond van art. 38 lid 6 van het Besluit Rechtspositie Regeling Politie gehouden is haar te benoemen casu quo voor te dragen voor de post van permanent hoofd van de Landsrecherche. Op grond van deze bepaling heeft de ambtenaar die langer dan drie jaar een functie heeft waargenomen recht om in die functie in een vaste aanstelling te worden benoemd. [eiseres] voert de taken van hoofd Landsrecherche al sinds 2012 uit. De PG heeft naar aanleiding van het ontslag advies ingewonnen bij professor dr. A. van Rijn, hoogleraar staats- en bestuursrecht. Zijn legal opinion is ontvangen. Indien het Gerecht hierom verzoekt, zal het worden verstrekt. [eiseres] hecht veel waarde aan inzage van de legal opinion. [eiseres] stelt dat de Minister een wervingsprocedure is gestart voor een nieuw hoofd van de Landsrecherche. Onder voorbehoud van rechten heeft [eiseres] op haar eigen functie gesolliciteerd. [eiseres] heeft op dit moment geen toegang tot de administratieve rechtsgang, nu nog niet beslist is op het bezwaar en verzoek terugplaatsing in de functie en stopzetting van de wervingsprocedure en ook gelet op de wettelijke termijnen nog geen sprake is van een fictieve weigering.
3.3.
Het Land voert tot zijn verweer dat voor [eiseres] als ambtenaar de Regeling Administratieve Rechtspraak (hierna: RAR) en het Rechtspositiebesluit Politie van toepassing zijn. Het Land stelt dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op voornoemde regelgeving omdat art. 94 lid 1 RAR een spoedvoorziening kent, waarbij beslissingen bij voorraad kunnen worden genomen door de ambtenarenrechter. [eiseres] heeft volgens het Land een bezwaarschrift ingediend op 29 mei 2024. De spoedvoorziening in de RAR is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die [eiseres] zou moeten volgen. Het Land betoogt dat [eiseres] is uitgesloten van de civielrechtelijke bodemprocedure en dat een kort geding als de onderhavige in dat geval op zichzelf zou komen te staan omdat het dispuut zich afspeelt binnen het ambtenarenrecht. Het Land stelt dat [eiseres] op 12 juli 2024 een laatste aanmaning heeft gestuurd en daarbij een termijn heeft gesteld dat uiterlijk 16 juli 2024 een beslissing diende te volgen. Na afloop van deze termijn was sprake van een fictieve weigering en daarna had [eiseres] dertig dagen de tijd om haar beroep in te dienen bij het Gerecht, hetgeen zij niet heeft gedaan. Nu er wel een andere (bestuursrechtelijke) rechtsgang was die [eiseres] niet heeft benut, dient [eiseres] volgens het Land niet ontvankelijk te worden verklaard. Het Land betwist voorts het spoedeisend belang.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
In de aard van de zaak ligt het spoedeisend belang besloten.
Ontvankelijkheid
4.2.
Als meest verstrekkende verweer heeft het Land aangevoerd dat daar waar de bevoegdheid mogelijk niet in het geding is, dat wel het geval is bij de ontvankelijkheid. Voorop wordt gesteld dat wanneer de bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, dit op zichzelf niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter op grond van art. 112 lid 1 Grondwet. Wel moet de burgerlijke rechter eiseres of verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering of verzoek wanneer de bestuursrechtelijke procedure ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt (vide HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1866). De burgerlijke rechter als restrechter biedt aanvullende rechtsbescherming, voor zover de rechtsgang bij andere rechters tekortschiet. De rechtsgang bij de andere rechter schiet niet tekort als daarin eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Niet vereist is dan ook dat bij de andere rechter exact dezelfde vorderingen kunnen worden ingesteld. De gedachte achter deze taakverdeling tussen de - in dit geval - bestuursrechter en de burgerlijke rechter als restrechter is, dat laatstgenoemde de bestuursrechtelijke rechtsgang zo min mogelijk moet doorkruisen. Meer in het bijzonder moet worden voorkomen dat de burgerlijke rechter in geschillen ten aanzien waarvan ook de bestuursrechter bevoegd is, tot een ander oordeel dan de bestuursrechter komt. Als dat wel zou gebeuren, zou immers onduidelijk zijn welke uitspraak zou moeten worden opgevolgd. Ook moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de burgerlijke rechter oordeelt over vragen die typisch tot het werkterrein van de bestuursrechter behoren. Dat laatste geldt te meer in het geval de wetgever een gespecialiseerde bestuursrechter heeft aangewezen.
4.3.
Het verweer van het Land slaagt. Art. 94 lid 1 Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAR) bepaalt dat in alle gevallen, waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het Gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad kan vragen. Lid van art. 94 RAR bepaalt dat de voorlopige voorziening geen betekening heeft voor de beslissing in de hoofdzaak en dat de voorziening vervalt indien niet binnen acht dagen na de uitspraak een bezwaarschrift betreffende de hoofdzaak bij het Gerecht is ingediend. Vast staat dat [eiseres] een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het ontslag uit haar functie van waarnemend hoofd Landsrecherche. Zij had aldus de route van de ambtenarenrechter moeten volgen. De kort geding rechter zal om die reden [eiseres] niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen. Bij deze stand van zaken kunnen de overige stellingen en weren van partijen onbesproken blijven.
4.4. [
eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van het Land tot op heden begroot op een bedrag van NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden begroot op NAf 1.000,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, rechter, bijgestaan door J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024.