ECLI:NL:OGEAM:2024:101

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
SXM202400970
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van een deposito in het kader van een koopoptie voor een woning in het [naam] Estates project

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Sint Maarten, een kort geding aangespannen tegen de Sint Maarten Housing Development Foundation (Housing Development) met betrekking tot een vordering tot restitutie van een deposito van US$ 60.000,00. Eiseres stelt dat zij een unit heeft gekocht in het [naam] Estates project, maar dat zij van de koop heeft afgezien vanwege belangenverstrengeling, aangezien haar moeder directeur is van Housing Development. Eiseres heeft een aanbetaling gedaan van US$ 193.316,38, maar stelt dat Housing Development akkoord ging met de teruggave van deze aanbetaling. Housing Development betwist echter dat er een koopovereenkomst is gesloten en stelt dat de aanbetaling niet door eiseres is gedaan, maar door haar moeder. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2024, waarna het vonnis op 20 september 2024 is uitgesproken.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een mondelinge overeenkomst en dat de aanbetaling terugbetaald dient te worden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat Housing Development de verbintenis tot terugbetaling van het deposito heeft, ondanks het verweer dat de Finance Foundation verantwoordelijk zou zijn voor de terugbetaling. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat het spoedeisend belang van eiseres zwaarder weegt dan het belang van Housing Development, en heeft de vordering tot betaling van US$ 60.000,00 toegewezen, met een termijn van een week voor betaling. Daarnaast is Housing Development veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202400970
Vonnis in kort geding d.d. 20 september 2024
inzake
[naam],
wonende in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
SINT MAARTEN HOUSING DEVELOPMENT FOUNDATION,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. W.D. KWEEKEL en P.P. SOONS.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Housing Development worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiseres] heeft op 12 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 6 september 2024 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Housing Development is een stichting die zich met name toelegt op het beheren en exploiteren van onroerende zaken, waaronder begrepen het toewijzen en verhuren van woningen, het innen van huurpenningen, het verrichten van onderhoud en vernieuwingen en het doen van de administratie.
2.2.
De Sint Maarten Housing Finance Foundation, hierna: Finance Foundation, legt zich met name toe op de ontwikkeling van nieuwe projecten, meer concreet op het bouwen van nieuwe sociale woningen en de verkoop van deze woningen. In dat verband verstrekt zij tevens leningen en voorschotten aan ingezetenen voor de aankoop van deze woningen.
2.3.
Housing Development en Finance Foundation zijn aan elkaar gelieerde stichtingen.
2.4.
Housing Development is omstreeks het jaar 2021 het zogeheten [naam] Estates project gestart, een project waarbij Housing Development betaalbare woningen gaat verkopen.
2.5. [
naam moeder] is de moeder van [eiseres]. [moeder] is directeur van Housing Development en bestuurslid van Finance Foundation.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i) Housing Development te veroordelen om binnen 72 uur na datum vonnis al dan niet via haar gemachtigde een bedrag van US$ 60.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2024;
ii) Housing Development te veroordelen tot betaling van een bedrag van US$ 1.000,00 of NAf 1.800,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2024;
iii) Housing Development te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis.
3.2. [
eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een unit heeft gekocht in het [naam] Estates project, maar dat van de koop is afgezien vanwege een belangenverstrengeling, omdat haar moeder directeur is van Housing Development. Wel was al een aanbetaling gedaan van US$ 193.316,38 door de moeder van [eiseres], maar namens [eiseres]. [eiseres] stelt dat Housing Development akkoord ging met de teruggave van de aanbetaling en dat in augustus 2022 de eerste restitutie is gedaan via haar moeder. Daarna resteerde nog een saldo van US$ 169.316,38 en daarna zijn er in de afgelopen twee jaar nog verschillende bedragen terugbetaald. [eiseres] stelt dat er thans nog een saldo resteert van US$ 60.000,00. [eiseres] stelt dat zij het geld dringend nodig heeft om haar studie en verblijf in Nederland te bekostigen en omdat zij in een ander bouwproject wil investeren. Wat betreft het spoedeisend belang van deze geldvordering in kort geding stelt [eiseres] dat Housing Development geen deugdelijk verweer heeft tegen de vordering. Het betreft een deposito voor de koop van een nog te bouwen woning, welke koop is geannuleerd. Housing Development had de gelden dus niet mogen “aanraken”.
3.3.
Housing Development betwist dat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met [eiseres] ter zake van een unit in het project [naam] Estates. Voor het geval het Gerecht oordeelt dat wel sprake is van een koopovereenkomst, dan stelt Housing Development dat volstrekt onduidelijk is welke afspraken er zijn gemaakt. Verder betwist Housing Development dat zij van [eiseres] een aanbetaling heeft ontvangen ter zake van unit. De check die [eiseres] heeft overgelegd staat niet op naam van [eiseres] maar op naam van [moeder]. Niet is onderbouwd dat deze check ertoe diende om door of namens [eiseres] een aanbetaling te doen voor een door haar gekochte unit. De receipt is volgens Housing Development niet in haar boeken terug te vinden. De receipt is ook incorrect omdat de check nooit is ontvangen en geïncasseerd door Housing Development. Uit een bankafschrift van de WIB blijkt dat op 8 januari 2022 een bedrag van US$ 193.316,38 op de rekening van Finance Foundation is gedeponeerd. Housing Development ontkent dat het bestuur van Housing Development toezeggingen heeft gedaan ter zake van restitutiebetalingen. De restitutiebetalingen zijn niet door Housing Development gedaan, maar door Finance Foundation. Verder betwist Housing Development het spoedeisend belang. In kort geding komen geldvorderingen in beginsel enkel voor toewijzing in aanmerking als het vorderingen tot betaling levensonderhoud, loon en letselschadevergoedingen betreffen dan wel onbetwiste vorderingen. Dat [eiseres] het resterende geld nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien is volgens Housing Development niet voldoende en verhoudt zich niet met de eerste restitutiebetalingen die door Finance Foundation zijn betaald. Tot slot worden de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat sprake was van een mondelinge overeenkomst en dat ter uitvoering van deze overeenkomst door de moeder van [eiseres] een deposito van US$ 193.316,38 is betaald. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er reeds een koopovereenkomst was gesloten en dat die later is teruggedraaid. Desgevraagd ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] aangegeven dat het een soort optie betrof en dat een aanbetaling is gedaan om er zeker van te zijn dat [eiseres] een woning in het [naam] Estates project zou kunnen kopen. Niet in geschil is dat er diverse restitutiebetalingen zijn gedaan en dat er nog een bedrag resteert van US$ 60.000,00. Het Gerecht is van oordeel dat uit het handelen en de gedragingen van partijen kan worden afgeleid dat met wederzijds goedvinden de overeenkomst (het verkrijgen van een optie met als tegenprestatie het doen van een deposito) is beëindigd en dat beide partijen van hun verbintenissen zijn bevrijd. Dat betekent dat het (optie)recht op koop van een woning in het [naam] Estates project is vervallen en dat de aanbetaling terugbetaald dient te worden. Dat er geen afspraken zijn gemaakt over terugbetalingscondities en termijnen doet niet ter zake. Sterker nog, nu voor de vordering geen tijd voor de nakoming is bepaald kan nakoming van de verbintenis terstond worden gevorderd (art. 6:38 BW).
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of degene met wie de overeenkomst is gesloten en op wie aldus de verbintenis tot terugbetaling van het deposito rust: Housing Development, zoals [eiseres] betoogt, of de Finance Foundation, zoals Housing Development betoogt. [eiseres] heeft een besluit van de Supervisor Board van Housing Development overgelegd waaruit blijkt dat zij goedkeuring geeft aan het terugstorten van het bedrag van US$ 193.316,38. Dit was nadat er reeds een eerdere restitutiebetaling was gedaan van US$ 24.000,00. Verder heeft [eiseres] en flyer overgelegd en een afdruk van een Facebook pagina, waaruit blijkt dat Housing Development de verkoop van de woningen in het project aankondigt, een cashier cheque van de WIB bank ter grootte van het bedrag van US$ 193.316,88 en een kwitantie op naam van [eiseres] ter grootte van het bedrag van US$ 193.316,88, die voorzien is van een stempel van Housing Development. Gelet hierop is de blote stelling van Housing Development dat het deposito is gestort op de rekening van Finance Foundation en dat de gelden niet zijn betaald op een van de bankrekeningen van Housing Development onvoldoende. Verder heeft Housing Development nog gesteld dat de nadere restitutiebetalingen zijn gedaan door Finance Foundation. Dit verweer gaat niet op, omdat een verbintenis op grond van art. 6:30 BW door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met Housing Development een overeenkomst is aangegaan en dat op haar derhalve de verbintenis rust tot terugbetaling van het deposito.
4.3.
Het verweer van Housing Development dat de moeder van [eiseres] niet gemachtigd is namens [eiseres] op te treden faalt. Niet althans onvoldoende is betwist dat het [eiseres] was die een woning wilde kopen en dat met haar de overeenkomst is gesloten. Housing Development lijkt daar zelf ook vanuit te gaan, gezien het besluit van de RvC waarin staat dat [eiseres] een alternatieve investering heeft gevonden en dat het deposito zal worden terugbetaald op een door haar opgegeven bankrekening. Dat de moeder van [eiseres] het deposito heeft betaald is in deze niet relevant, omdat ook hiervoor geldt dat op grond van art. 6:30 BW een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen. De inhoud of de strekking van de verbintenis verzet zich daar niet tegen.
4.4.
Ten slotte is nog verweer gevoerd op het spoedeisend belang. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. De kortgedingrechter dient ook, in het licht van de gestelde grondslag, een afweging van de wederzijdse belangen te maken. Daarbij dienen onder meer het voorlopige karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en de ingrijpendheid van de gevolgen van een eventuele veroordeling of het achterwege blijven daarvan in aanmerking te worden genomen. Verder zal de kortgedingrechter veelal een inschatting maken van de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Naar het oordeel van het Gerecht zal de bodemrechter naar alle waarschijnlijkheid eveneens oordelen dat de vordering toewijsbaar is, nu op de inhoud geen stevig en gemotiveerd verweer is gevoerd. Voorts geldt dat tegenover het ontvangen althans het niet terugbetaalde bedrag van US$ 60.000,00 geen tegenprestatie (meer) tegenover staat, dat [eiseres] al heel lang op haar geld heeft moeten wachten en dat Housing Development het bedrag niet in één keer maar, met uitzondering van het resterende bedrag van US$ 60.000,00, in delen heeft teruggestort. Tegen de achtergrond van het voorgaande weegt het belang van [eiseres] zwaarder dan het belang van Housing Development en is het Gerecht van oordeel dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
4.5.
De slotsom luidt dat de vordering tot betaling van een bedrag van US$ 60.000,00 zal worden toegewezen, met dien verstande dat Housing Development een week na betekening van het vonnis de tijd krijgt om het geld over te maken aan [eiseres]. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu niet aannemelijk is gemaakt dat er meer of andere kosten zijn gemaakt dan waarvoor de proceskostenregeling reeds een vergoeding voor plegen in te sluiten.
4.6.
Housing Development zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
griffierecht NAf 1.080,00
salaris gemachtigde
NAf 3.000,00 +
totaal: NAf 4.080,00.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt Housing Development om binnen een week na betekening van het vonnis al dan niet via haar gemachtigde een bedrag van US$ 60.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2024;
5.2.
veroordeelt Housing Development in de proceskosten, aan de zijde van de [eiseres] tot op heden begroot op NAf 4.080,00 alsmede in de nakosten, forfaitair begroot op een bedrag van NAf 250,00 zonder betekening en NAf 400,00 met betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnis respectievelijk vanaf de datum van verzuim;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024.