ECLI:NL:OGEAM:2024:30

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
BBZ nr. SXM202300661
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing cessantiavergoeding en toepassing bijzonder tarief inkomstenbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende in 2019 een cessantiavergoeding ontvangen van zijn werkgever, [Q] Foundation, ter waarde van NAf 130.326,21. De Inspecteur der Belastingen heeft in maart 2019 aan de werkgever meegedeeld dat voor de loonbelasting op deze uitkering een bijzonder tarief van 24,35% kan worden toegepast. Echter, bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 heeft de Inspecteur een tarief van 30,09% gehanteerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten.

Tijdens de zitting op 13 juni 2024 heeft belanghebbende betoogd dat hij op basis van de brief van de Inspecteur van 26 maart 2019 het vertrouwen heeft dat de cessantiavergoeding belast zal worden tegen het tarief van 24,35%. De Inspecteur heeft echter gesteld dat het bijzondere tarief niet met zekerheid kan worden vastgesteld gedurende het kalenderjaar, omdat de hoogte van het tarief afhankelijk is van de overige inkomensbestanddelen die in dat jaar zijn genoten. De Inspecteur heeft als voorwaarde gesteld dat belanghebbende aangifte doet van de beëindigingsvergoeding, zodat het exacte tarief kan worden vastgesteld.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd en dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt. De uitspraak van het Gerecht is gedaan op 26 juli 2024, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juli 2024
BBZ nr. SXM202300661
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 28 februari 2022 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 173.582 (hierna: de aanslag).
1.2
Belanghebbende heeft op 28 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 2 mei 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 27 juni 2023 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 28 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024 te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen vergezeld door [A] (tolk). Namens de Inspecteur is [B] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was werkzaam bij [Q] Foundation (hierna: [Q]). In 2019 heeft belanghebbende van [Q] in het kader van de beëindiging van de arbeidsrelatie een cessantiavergoeding genoten van NAf 130.326,21 (hierna: de beëindigingsvergoeding).
2.2
Het [Q] heeft bij brief van 18 maart 2019 aan de Inspecteur verzocht om rekening te mogen houden met het bijzondere tarief waarnaar de beëindigingsvergoeding wordt belast.
2.3
In reactie op dit verzoek heeft de Inspecteur bij brief van 26 maart 2019 aan [Q] het volgende geschreven:
“Onder verwijzing naar uw brief d.d. 18 maart jl., deel ik u mede dat de Inspecteur der Belastingen op grond van artikel 11 lid 1 ten eerste juncto artikel 24 lid 2 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943, akkoord gaat met het toepassen van het bijzonder tarief, zijnde 24,35% op de beëindigingsvergoeding ten bedragen van Naf. 130.326,21 ten name van de heer [belanghebbende], onder voorwaarde dat aangifte wordt gedaan in de inkomstenbelasting van de vergoeding.”
2.4
Belanghebbende heeft aangifte IB 2019 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 173.582. Hij heeft hierin aangegeven dat de beëindigingsvergoeding van NAf 130.326,21 is belast naar een bijzonder tarief van 24,35%.
2.5
Bij vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur de beëindigingsvergoeding naar het bijzonder tarief van 30,09% in de heffing betrokken.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat hij aan de brief van de Inspecteur van 26 maart 2019 het vertrouwen mag ontlenen dat de beëindigingsvergoeding naar het bijzonder tarief van 24,35% is belast. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat de beëindigingsvergoeding naar het bijzonder tarief van 30,09% is belast.

4.OVERWEGINGEN

Bijzonder tarief

4.1
Op grond van artikel 24, lid 2, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), kan op verzoek van de belastingplichtige voor bepaalde inkomensbestanddelen een bijzonder tarief worden toegepast.
4.2
Met een beroep op de hardheidsclausule van artikel 8, lid 5, van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 kan voornoemd verzoek ook worden gedaan om voor de afdracht van loonbelasting reeds rekening te mogen houden met het bijzondere tarief van artikel 24, lid 2, LIB.
4.3
Het bijzonder tarief van artikel 24, lid 2, LIB is gesteld op 80% van het belastingbedrag dat verschuldigd zou zijn zonder toepassing van het bijzonder tarief. Hiertoe wordt allereerst de over het belastbaar inkomen verschuldigde inkomstenbelasting berekend, en vervolgens de belasting die verschuldigd zou zijn over het belastbaar inkomen minus het betreffende inkomensbestanddeel. De over het betreffende inkomensbestanddeel verschuldigde belasting bedraagt 80% van het verschil tussen beide belastingbedragen. Dit tarief bedraagt niet minder dan 16,25% en niet meer dan 32,5%.
4.4
Belanghebbende heeft in 2019 een belastbaar inkomen genoten van NAf 173.582, waarin is begrepen een beëindigingsvergoeding van NAf 130.326.
De verschuldigde belasting over NAf 173.582 is NAf 50.750.
De verschuldigde belasting over NAf 43.255 is NAf 1.673.
Het verschil bedraagt NAf 49.077.
De verschuldigde belasting bedraagt 80% van dit verschil, ofwel NAf 39.261.
Het tarief bedraagt alsdan 39.261/130.362 * 100%, ofwel 30,11%, zodat verschuldigd is over de beëindigingsvergoeding: NAf 39.241.
4.5
De Inspecteur heeft verklaard dat voor het bedrag van de beëindigingsvergoeding in de aanslagfase ten onrechte is uitgegaan van NAf 130.626 in plaats van NAf 130.326, waardoor het bij de aanslagfase toegepaste tarief 0,2% lager is, namelijk 30,09%.
4.6
De hoogte van het bijzonder tarief in de zin van artikel 24, lid 2, LIB wordt onder meer bepaald door de omvang van de overige inkomensbestanddelen die in een kalenderjaar zijn genoten. Lopende een kalenderjaar kan dus nimmer met zekerheid het bijzonder tarief worden vastgesteld. De brief van de Inspecteur van 26 maart 2019 is lopende het kalenderjaar verstrekt, zonder dat de Inspecteur op de hoogte was van de overige inkomensbestanddelen van belanghebbende. Naar zijn aard kan het bijzonder tarief dan niet met zekerheid worden vastgesteld. Vandaar dat de Inspecteur dan ook als voorwaarde heeft gesteld dat belanghebbende aangifte voor de inkomstenbelasting zou doen van (onder meer) de beëindigingsvergoeding, zodat de Inspecteur alsdan exact de hoogte van het bijzonder tarief kan vaststellen. Aan de brief van 26 maart 2019 kan derhalve niet het vertrouwen worden ontleend dat ook voor de inkomstenbelasting het tarief van 24,35% zal gelden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt (vgl. Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 9 april 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:70).
Slotsom
4.7
Gelet op het voorgaande is de aanslag naar het juiste, althans niet tot een te hoog, bedrag opgelegd. Het gelijk is aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 26 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint- Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.