ECLI:NL:OGEAM:2025:27

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
SXM202200518
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen van Zebec Development N.V. tegen Ocean Drive Properties N.V. en anderen met betrekking tot onrechtmatig handelen en bewijsopdracht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Zebec Development N.V. en Ocean Drive Properties N.V. (ODP) en andere gedaagden. Zebec had vorderingen ingesteld tegen ODP en andere partijen, waaronder St. Maarten Quarter Development Company N.V. (SMQDC) en een aantal andere gedaagden, met betrekking tot onrechtmatig handelen en de toewijzing van bewijsopdrachten. In een eerder tussenvonnis van 31 oktober 2023 had het Gerecht geoordeeld dat SMQDC niet aansprakelijk was voor onrechtmatig handelen jegens Zebec, wat leidde tot de afwijzing van de vordering tegen SMQDC. Het Gerecht benadrukte dat de eisen van de goede procesorde vereisen dat een rechter kan terugkomen op een eerdere eindbeslissing, mits dit gebeurt met inachtneming van hoor en wederhoor. In deze zaak werd vastgesteld dat de vordering jegens SMQDC werd afgewezen, en Zebec werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Daarnaast werd de vordering jegens [gedaagde 5] toegewezen, omdat deze partij geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Het Gerecht concludeerde dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde 5] vaststond, wat leidde tot een veroordeling in de kosten van de procedure. Wat betreft de vordering tegen ODP c.s. oordeelde het Gerecht dat de aansprakelijkheid van ODP c.s. pas beoordeeld kon worden nadat [gedaagde 5] in de gelegenheid was gesteld om getuigen te horen. Het Gerecht gaf aan dat de bewijsopdracht aan ODP c.s. onjuist was geformuleerd en dat het noodzakelijk was om terug te komen op deze beslissing. De zaak werd verwezen naar de rol van 24 juni 2025 voor akte uitlating door Zebec en ODP c.s., waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202200518
Vonnis d.d. 27 mei 2025
inzake
de naamloze vennootschap ZEBEC DEVELOPMENT N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. VEEN,
tegen

1.de naamloze vennootschap OCEAN DRIVE PROPERTIES N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,

2. [gedaagde 2],

wonende in Sint Maarten,

3. [gedaagde 3],

wonende in Sint Maarten,
gedaagden,
gemachtigde: mr. K. HUISMAN,

4.ST. MAARTEN QUARTER DEVELOPMENT COMPANY N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. M.R. Hammoud en E.R.C. de Haan,

5.[gedaagde 5],

wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: voorheen mr. R.E. Duncan, thans mr. C. Peterson
Partijen zullen hierna Zebec, ODP, [gedaagde 2], [gedaagde 3] (gezamenlijk aangeduid als ODP c.s., enkelvoud), SMQDC en [gedaagde 5] worden genoemd.

1.De verdere beoordeling

Vordering jegens SMQDC
1.1.
Het Gerecht heeft bij tussenvonnis van 31 oktober 2023 geoordeeld dat van onrechtmatig handelen jegens Zebec geen sprake is en dat SMQDC (daarom) niet schadeplichtig is ten opzichte van Zebec. In rov. 4.17 komt het Gerecht tot de conclusie dat Zebec’s vordering tegen SMQDC zal worden afgewezen. Dit betreft een eindbeslissing, waar het Gerecht in het vervolg van de procedure in beginsel aan gebonden is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft te gelden dat de eisen van de goede procesorde meebrengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, met inachtneming van hoor en wederhoor, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (vlg. HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Nu naar het oordeel van het Gerecht geen sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, zal de vordering jegens SMQDC worden afgewezen. Dit betekent dat Zebec als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Vordering jegens [gedaagde 5]
1.2. [
gedaagde 5] is bij tussenvonnis van 31 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het voorshands oordeel dat [gedaagde 5] tot de weigering heeft bewogen en/of aangezet en/of zijn invloed heeft misbruikt als gevolg waarvan SMQDC de goedkeuring aan SMPD onthield omdat zodoende de ontwikkeling van het haventerrein aan ODP c.s. kon worden gegund met alle van ODP c.s. afkomstige financiële voordelen voor [gedaagde 5] van dien. Bij e-mailbericht van 17 juni 2024 heeft de griffie partijen meegedeeld dat van 14 oktober 2024 tot en met 17 oktober 2024 zeven getuigen zullen worden gehoord en mr. Duncan meegedeeld dat hij minimaal drie dagen voor een getuigenverhoor een bewijs moet overleggen dat de betreffende getuige(n) is/zijn opgeroepen. Mr. Duncan heeft bij e-mailbericht van 8 juli 2024 bericht dat hij als raadsman van [gedaagde 5] desisteert. Mr. Peterson heeft zich bij e-mailbericht van 24 september 2024 voor [gedaagde 5] gesteld en daarbij om uitstel van de getuigenverhoren gevraagd. De gemachtigde van Zebec en de gemachtigde van SMQDC hebben bezwaar gemaakt tegen het verzochte uitstel. De gemachtigde van ODP c.s. heeft zich gerefereerd. Bij e-mailbericht van 27 september 2024 heeft de rechter partijen laten weten dat het uitstelverzoek van mr. Peterson niet wordt gehonoreerd omdat het organisatorisch erg lastig was om alle verhoren in een week te plannen en omdat het uitstel in strijd is met de verplichting om een onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen. Vervolgens heeft mr. Peterson bij e-mail van 2 oktober 2024 meegedeeld dat hij zich niet voor [gedaagde 5] kan stellen en dat hij desisteert. Daarop heeft het Gerecht vanwege de korte termijn waarop de getuigenverhoren zouden plaatsvinden en het recht van [gedaagde 5] om een nieuwe advocaat te raadplegen dan wel om zich in persoon goed voor te kunnen bereiden op de getuigenverhoren uitstel verleend. De getuigenverhoren zijn vervolgens door de griffie ingepland van 3 februari 2025 tot en met 6 februari 2025. Bij e-mailbericht van 8 januari 2025 heeft de griffie aan partijen meegedeeld dat de rechter ten overstaan van wie de getuigen zouden worden gehoord voor een nog een onzekere termijn afwezig is en dat de geplande getuigenverhoren voor onbepaalde tijd zullen worden aangehouden. Partijen hebben daarna hun verhinderdata doorgegeven, waaronder mr. Peterson namens [gedaagde 5], die bij e-mailbericht van 30 januari 2025 heeft bevestigd dat hij voornemens is om in beginsel slechts drie getuigen voor te brengen. Voorts heeft hij meegedeeld dat hij in overeenstemming met art. 149 Rv en het Procesreglement de identiteiten en de woonplaatsen van de getuigen steeds tijdig zal opgeven en ook tijdig voor hun oproepingen zal zorgdragen. Bij e-mailbericht van 31 januari 2025 heeft de (toenmalige) vice-president mr. Wouters aan mr. Peterson verzocht om hem te laten weten of de drie getuigen in Sint Maarten wonen of verblijven. Bij e-mailbericht van 31 januari 2025 heeft mr. Wouters aan alle raadslieden geschreven dat hij hierbij bepaalt dat mr. Peterson binnen een week na heden meldt of de drie getuigen in Sint Maarten wonen of verblijven en zo nee, waar wel en dat hij binnen een maand na heden opgave doet van de NAW-gegevens van de getuigen. Bij e-mailbericht van 17 februari 2025 heeft mr. Wouters aan mr. Peterson geschreven dat hij tot op heden niets van hem heeft vernomen en dat hij hem nog een herstelkans geeft in die zin dat hij de gelegenheid krijgt om uiterlijk morgen (dinsdag 18 februari 2025) voor 12 uur te melden of de drie getuigen die hij wenst te horen in Sint Maarten wonen of verblijven en zo nee, waar wel en dat bij gebreke van een tijdig en volledig bericht het Gerecht er vanuit gaat dat [gedaagde 5] geen behoefte meer heeft aan dan wel geen belang meer heeft bij het horen van getuigen. Vervolgens heeft mr. Wouters (bij e-mailbericht van 18 februari 2025, 15:59 uur) geconstateerd dat mr. Peterson niet heeft gereageerd op zijn mail van die dag daarvoor en bepaald dat de zaak voor vonnis komt te staan. Van deze beslissing heeft mr. Peterson een verzoek tot tussentijds appel ingediend, welk verzoek door het Hof is afgewezen bij beschikking van 4 april 2025. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat [gedaagde 5] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren en dat het voorshands oordeel een definitief karakter heeft gekregen in die zin dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde 5] is komen vast te staan. Dit betekent dat de vordering jegens [gedaagde 5] zal worden toegewezen en dat hij als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Vordering jegens ODP c.s.
1.3.
Het Gerecht heeft in zijn tussenvonnis van 31 oktober 2023 geoordeeld – vide rov. 4.2. – dat voordat de vordering van Zebec tegen ODP c.s. kan worden beoordeeld eerst in deze procedure moet komen vast te staan dat [gedaagde 5] tot de weigering heeft bewogen en/of aangezet en/of zijn invloed heeft misbruikt als gevolg waarvan SMQDC de goedkeuring aan SMPD onthield omdat zodoende de ontwikkeling van het haventerrein aan ODP c.s. kon worden gegund met alle van ODP c.s. afkomstige financiële voordelen voor [gedaagde 5] van dien. Als deze stelling van Zebec niet in dit geding komt vast te staan, kon naar het oordeel van het Gerecht geen aansprakelijkheid van ODP c.s. worden aangenomen althans niet op grond van de aangevoerde feitelijke onderbouwing door Zebec. Essentieel voor de onderbouwing van Zebec is immers dat ODP c.s. bereid was om steekpenningen aan [gedaagde 5] te betalen en Zebec niet, aldus het Gerecht. In rov. 4.34. heeft het Gerecht overwogen dat de vordering van Zebec tegen ODP c.s. en het handelen van ODP c.s. eerst kan worden beoordeeld nadat [gedaagde 5] in de gelegenheid is gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands oordeel van het Gerecht dat [gedaagde 5] onrechtmatig jegens Zebec heeft gehandeld. Voorts heeft het Gerecht overwogen dat indien [gedaagde 5] getuigen wil doen horen in elk geval ODP c.s. ook in de gelegenheid dient te worden gesteld om de getuigenverhoren bij te wonen en de getuigen te ondervragen, zodat het Gerecht bij de beoordeling van de tegen ODP c.s. ingestelde vordering deze getuigenverklaringen kan gebruiken.
1.4.
De overweging van het Gerecht om ODP c.s. te laten meeliften op de getuigenverhoren van [gedaagde 5] en de beoordeling van de vordering jegens ODP c.s. af te laten hangen van de getuigen van [gedaagde 5] is onjuist. Het suggereert namelijk – nu Zebec op grond van art. 129 Rv de stelplicht en bewijslast heeft – dat het Gerecht voorshands van oordeel is dat (ook) ODP c.s. aansprakelijk is jegens Zebec op grond van onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW en dat ODP c.s. de mogelijkheid krijgt de getuigen van [gedaagde 5] vragen te stellen om de voorshands aangenomen juistheid van de stelling van Zebec te ontzenuwen. Dit terwijl het Gerecht anderzijds heeft geoordeeld dat wanneer niet komt vast te staan dat [gedaagde 5] tot de weigering heeft bewogen en/of aangezet en/of zijn invloed heeft misbruikt als gevolg waarvan SMQDC de goedkeuring aan SMPD onthield omdat zodoende de ontwikkeling van het haventerrein aan ODP c.s. kon worden gegund met alle van ODP c.s. afkomstige financiële voordelen voor [gedaagde 5] van dien naar het oordeel van het Gerecht geen aansprakelijkheid van ODP c.s. kan worden aangenomen althans niet op grond van de aangevoerde feitelijke onderbouwing door Zebec. Nu [gedaagde 5] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om getuigen te horen, zal alsnog de aansprakelijkheid van ODP c.s. inhoudelijk moeten worden beoordeeld, nu het Gerecht in het tussenvonnis de vordering van Zebec jegens ODP c.s. en de verweren van ODP c.s. niet heeft beoordeeld. Het oordeel van het Gerecht dat wanneer de aansprakelijkheid van [gedaagde 5] niet komt vast te staan ODP c.s. niet aansprakelijk is betekent niet (automatisch) dat wanneer de aansprakelijkheid van [gedaagde 5] op de voet van art. 128 lid 1 Rv wel komt vast te staan, ODP c.s. ook aansprakelijk is. Mutatis mutandis geldt dit voor het voorshandse oordeel dat er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid in die zin dat [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 5] hebben samengespannen om Zebec van het haventerrein te verwijderen, zodat ODP c.s. met haar project op het haventerrein aan de slag kon. Voorshands, omdat na bewijslevering hierover anders kan worden geoordeeld, aldus het Gerecht in voetnoot 33. Weliswaar is met betrekking tot de groepsaansprakelijkheid wel een inhoudelijke beoordeling gegeven, maar daarbij is er vanuit gegaan dat ODP c.s. de gelegenheid zou krijgen de getuigenverhoren bij te wonen en de getuigen van [gedaagde 5] te ondervragen.
1.5.
Het Gerecht is gelet op het voorgaande voornemens op de hiervoor weergegeven overwegingen met betrekking tot de (impliciet aan ODP c.s. verstrekte) bewijsopdracht terug te komen omdat deze berust op een onjuiste juridische grondslag en voorkomen moet worden dat het Gerecht op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het is volgens vaste jurisprudentie toegestaan terug te komen op een in een tussenvonnis gegeven bewijsopdracht omdat de formulering van een bewijsopdracht steeds een voorlopig karakter heeft en de rechter daaraan in de verdere loop van het geding niet is gebonden, maar als de rechter echter ook een oordeel geeft over de gevolgen die hij verbindt aan het al dan niet slagen van de bewijsopdracht dan is dat wel een bindende eindbeslissing. De rechter heeft in het tussenvonnis van 31 oktober 2023 wel gevolgen verbonden aan het al dan niet slagen van de bewijsopdracht, te weten dat wanneer niet komt vast te staan dat [gedaagde 5] tot de weigering heeft bewogen en/of aangezet en/of zijn invloed heeft misbruikt als gevolg waarvan SMQDC de goedkeuring aan SMPD onthield omdat zodoende de ontwikkeling van het haventerrein aan ODP c.s. kon worden gegund met alle van ODP c.s. afkomstige financiële voordelen voor [gedaagde 5] van dien naar het oordeel van het Gerecht geen aansprakelijkheid van ODP c.s. kan worden aangenomen althans niet op grond van de aangevoerde feitelijke onderbouwing door Zebec. Gelet op de in rov. 1.1. weergeven jurisprudentie kan de rechter niet zonder hoor en wederhoor in acht te nemen overgaan tot heroverweging van die eindbeslissing. Om die reden zal het Gerecht Zebec en ODP c.s. in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het voornemen van het Gerecht om terug te komen op voornoemd in het tussenvonnis van 31 oktober 2023 gegeven oordeel.
1.6.
Het Gerecht zal in afwachting van de aktewisseling iedere verdere beslissing aanhouden.

2.De beslissing

2.1.
verwijst de zaak naar de rol van 24 juni 2025 voor akte uitlating aan de zijde van Zebec en ODP c.s. zoals bedoeld in rov. 1.5;
2.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.