ECLI:NL:OGEAM:2025:40

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
SXM202400429 tot en met SXM202400431, SXM202400494 tot en met SXM202400499, SXM202400438, SXM202400487 en SXM202400488
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van ambtshalve vermindering van belastingaanslagen en boetes voor de jaren 2011 tot en met 2013

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 4 juli 2025 uitspraak gedaan over het beroep van een stichting, Rio Productions Foundation, tegen de weigering van de Inspecteur der Belastingen om ambtshalve vermindering te verlenen van naheffingsaanslagen en boetes voor de jaren 2011 tot en met 2013. De stichting had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW, AVBZ en belasting op bedrijfsomzetten, maar de Inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk omdat ze te laat waren ingediend. De stichting voerde aan dat de Inspecteur onterecht had geweigerd om de aanslagen te verminderen, en dat de wettelijke bepaling die deze termijn van vijf jaar voor ambtshalve vermindering vaststelt, in strijd is met de Staatsregeling van Sint Maarten. Het Gerecht oordeelde dat de stichting niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat de verzoeken om ambtshalve vermindering buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur zijn discretionaire bevoegdheid niet onredelijk had toegepast en dat de wettelijke regeling niet in strijd was met de Staatsregeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaren en de rechtszekerheid in belastingzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 4 juli 2025
BBZ nrs. SXM202400429 tot en met SXM202400431, SXM202400494 tot en met SXM202400499, SXM202400438, SXM202400487 en SXM202400488
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan de belanghebbende zijn op 11 oktober 2016 en 13 oktober 2016 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de jaren 2011, 2012 en 2013, ten bedrage van telkens NAf 61.450. Daarnaast zijn over elk jaar vergrijpboetes van NAf 15.362,40 (25%) opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 13 oktober 2016 naheffingsaanslagen premies AOV en AWW over de jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegd ten bedrage van telkens NAf 33.000. Daarnaast zijn over elk jaar vergrijpboetes van NAf 4.125 (12,5 %) opgelegd.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 11 oktober 2016 naheffingsaanslagen premies AVBZ over de afzonderlijke jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegd ten bedrage van telkens NAf 6.000. Daarnaast zijn over elk jaar vergrijpboetes van NAf 750 (12,5%) opgelegd.
1.4
Aan belanghebbende zijn op 3 oktober 2016 naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) over de jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegd ten bedrage van respectievelijk NAf 22.651, NAf 23.007 en NAf 25.988. Daarnaast zijn over elk jaar vergrijpboetes (25%) van NAf 5.662,60 (2011), NAf 5.751,60 (2012) en NAf 6.497 (2013) opgelegd.
1.5
Belanghebbende heeft op 14 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 tot en met 1.4 opgelegde naheffingsaanslagen en de boetes.
1.6
De Inspecteur heeft op 3 augustus 2023 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.7
Op 11 oktober 2023 (LB en BBO 2011 tot en met 2013) en op 25 september 2023 (AOV/AWW en AVBZ 2011 tot en met 2013) heeft belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ en BBO en de boetes over de jaren 2011 tot en met 2013 ingediend.
1.8
De Inspecteur heeft op 15 maart 2024 uitspraak gedaan inzake het verzoek tot ambtshalve vermindering en de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO en boetes voor de jaren 2011 tot en met 2013 gehandhaafd.
1.9
Belanghebbende heeft op 3 april 2024 (voor het jaar 2011) en op 12 april 2024 (voor de jaren 2012 en 2013) beroep ingesteld tegen de uitspraak inzake het verzoek tot ambtshalve vermindering. Voor deze beroepen heeft belanghebbende een griffierecht van NAf 300 betaald.
1.1
De Inspecteur heeft op 12 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
1.11
Op 22 november 2024 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], president van belanghebbende, alsmede haar gemachtigde, [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een stichting die zich bezighoudt met de organisatie en promotie van carnavalsactiviteiten. De werkzaamheden voor de evenementen omvatten onder andere: het organiseren van optredens door internationale bands, het verkopen van pakketten met t-shirts en kostuums, en het faciliteren van toegang tot de verlichte optochten.
2.2
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de LB, AOV/AWW en AVBZ en BBO over de jaren 2011 t/m 2013. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 18 juli 2016. Daarin is over de genoemde belastingmiddelen – voor zover van belang – het volgende vermeld:

2. GENERAL
Rio Productions Foundation is operated and is established at [adres], Philipsburg, St. Maarten. The Foundation was incorporated on February 15th 1996 and registered on February 20th 1996 at the St. Maarten Chambers of Commerce and Industry under the excerpt number [000].
The board members of the foundation:
President : [A]
Treasurer : [K]
2.1
Activities
The activities for the events consisted of:
  • organizing and promoting Carnival activities in the widest sense of the word;
  • appearances by International bands such as WCK Band, Grand Masters, NBO Band, Exodus HD, Small Axe and others;
  • to sell packages consisting of t-shirt, light, caps, costumes, etc.;
  • to admit persons to the lighted parades and Grand parades;
  • to distribute promotional materials.
3. ADMINISTRATION
3.1
Financial administration
3.1.1.
Care taking of the administration
For the period audited the administration was not presented.
Taxpayer did not save and keep parts of the administration that is of vital importance to determine the levying of taxes.
3.2
Wage tax-administration
The employer did not present the wage tax administration and/or wage tax declarations of the employees and casual laborers. I therefore refer to the wage tax tariff
(53,75%)for unknown (casual) labors (based on article 9 sub 1 of the National Ordinance on Wage tax 1976).
The casual labor tariff is of 43% excluding the surplus of 25%.
The personnel expenses paid out were not presented.
3.3
Administrative obligations
According to article 43 paragraphs 2, 5 and 6 of the National Ordinance on Taxes (ALL), entrepreneurs are obliged to administer everything which concerns their business to the requirements of that business and to keep the accompanying accounts and other documents in such a way that their rights, obligation and all other facts of importance for the levying of the tax, are clearly shown at all times. Entrepreneurs are also obliged to keep accounts and other documents for a period of ten years.
The promoter has not complied fully with the legal administrative obligations.
I did not receive the complete administration from the taxpayer.
The following parts of the administration were
notreceived:
1. The annual statements including attachments;
2. The balance sheets including correction bookings and the reconciliation with the annual statements;
3. Invoices of all costs related to the appearances;
4. The original contracts of the artists;
5. A summary of the allowances and benefits given to the artists;
6. The wage administration;
7. The specifications of the turnover tax return from for April 2011 up to and including April 2015;
8. The specifications of the wage tax return from April 2011 up to and including April 2015. The reconciliation with the financial administration and wage tax summaries;
9. The labor registers of the employees for the event;
10. Other personnel expenses;
11. An accurate and complete administration of the ticket/package sales;
12. Bankstatements/deposit slips;
13. Sponsorships/donations for the event.
(…)
Since taxpayer has failed to show that the absence of the administration or its contents is due to the force of nature, according to article 43 paragraph 7 ALL, it shall be deemed to have not complied with the obligation according to article 43 paragraph 2 ALL
In this context I refer to article 30 paragraph 6 ALL, reversal of the burden of proof.
(…)
4. TURNOVER TAX
(…)
The tickets/packages for the lighted parades were sold in advance as follows:
  • Package : US$ 35/ US$ 40
  • Costume : US$ 250/ US$ 350/US$ 450
The costumes for the grand parades were estimated starting at US$ 500 to US$ 1.500 per costume. This amount to an average of US$ 1.000 per person.
(…)
4.2
Calculation of revenues
It is advised to levy an additional turnover tax assessment based on the following specification:
Turnover USD.
2011
2012
2013
2014
2015
Lighted parade
29.5
33.5
67
87.5
105
Grand parade
200
200
200
200
200
Total Turnover
229.5
233.5
267
287.5
305
Total Turnover Nafl.
408.51
415.63
475.26
511.75
542.9
(…)
4.3
Services provided by non-resident entrepreneurs
Effective February 11th 2011 non-resident entrepreneurs that deliver goods and provide services to resident buyers are subjected to Turnover tax. In this case the services were provided by foreign entrepreneurs to the taxpayer (a resident entrepreneur). The foreign entrepreneurs have failed to meet their obligations to file a tax return for their indebted Turnover tax, therefore the Turnover tax will be shifted to the taxpayer (based on article 11 sections 2-B of the National Ordinance on Turnover tax 1997, P.B. 1996, no. 2010).
During the years audited various foreign bands performed during the lighted and grand parades.
Non resident entrepreneurs that provided services were: WCK Band, Grand Masters, NBO Band, Exodus HD, Small Axe Band among others. The bands performed for 5 hours from 8:00 pm to 1:00 am during the lighted parades. However, it is not known which bands had performed for the grand parades.
An estimates of the amounts paid out for the services rendered was made based on the price that these bands normally charge during concerts, taking the amount of hours performed into consideration. The estimation is set at 2 bands per year and US$ 12.500 per band (US$ 2.500 per 1 hour).
Total Indebted Turnover 2011-2015:
Estimated services rendered by non resident entrepreneurs:
2 bands per year: US$ 12.500 * 2 = US$ 25.000 per year.
4.4
Calculation of turnover
Turnover
2011
2012
2013
2014
2015
Chapter 4.2
408.51
415.63
475.26
511.75
542.9
Chapter 4.3
44.5
44.5
44.5
44.5
44.5
Total turnover
453.01
460.13
519.76
556.25
587.4
Turnover tax 5%
22.651
23.007
25.988
27.813
29.37
(…)
5. WAGE TAKS AND PREMIUMS AOV/AWW/AVBZ
5.1
Withholdings on the wages
5.1.1.
Foreign artists
Concerning the foreign artists the wages paid out are taxable based on the following: article 9 paragraph 2 (10% applicable wage tax tariff); article 3 paragraph 2 sub d and article 6 paragraph 1 of the National Ordinance on Wage tax 1976.
Considering the facts as stated above, I will calculate the indebted wage tax based on the information gathered.
(…)
The estimation of the various international artiststs that were paid out is set at US$ 25.000 per year as mentioned in chapter 4.3.
Artists
Wages USD
Wage tax USD
Wage tax NAfl
Various bands
25
2.5
4.45
5.1.2.
Other Personnel:
The wages paid out to the other personnel are taxable based on article I, article 2 paragraph I and article 3 paragraph I of the National Ordinance on Wage tax 1976. These amounts were paid out in net. The amounts paid out in net for the other personnel were not presented.
Therefore, the monthly amounts already imposed for January up to and including September 2015 respectively: Wage tax: 4.750, premium AOV/AWW: 2.750 and premium AVBZ:500 will be maintained.
(…)
6. RECAPITULATION CORRECTIONS
(…)
6.2
Wage tax and premiums
Wage tax
2011
2012
2013
2014
2015
Corrections
Chapter 5.1.1.
4.45
4.45
4.45
4.45
4.45
Chapter 5.1.2.
57
57
57
57
14.25
Total indebted wage tax
61.45
61.45
61.45
61.45
18.7
AOV/AWW
2011
2012
2013
2014
2015
Corrections
Chapter 5.1.1.
Chapter 5.1.2.
33
33
33
33
8.25
Total indebted AOV/AWW
33
33
33
33
8.25
AVBZ
2011
2012
2013
2014
2015
Corrections
Chapter 5.1.1.
Chapter 5.1.2.
6
6
6
6
1.5
Total indebted AVBZ
6
6
6
6
1.5
(…)
8. FINAL REMARKS
It is very important for the taxpayer to comply with its fiscal obligation. I will stress that not presenting the administration makes it difficult to determine the results.
By means of this concept audit report, the results of the audit has been discussed with the taxpayer.
- I pointed out to the employer that is obliged at all time to file its tax return forms in conformity with the National Ordinance on Wage tax 1976 (LLB) and on the National Ordinance on Turnover tax 1997 (LBBO).
- In chapter 2.2. Administrative obligation, I have concluded that the taxpayer did not adhere to its obligation. Taxpayer has violated article 43 of the (National) General Ordinance on Taxes 2001.
- Taxpayer is liable to sanctions based on article 49 of the (National) General Ordinance on Taxes 2001. I warned the taxpayer that as of the date of this audit report the entire administration (including the original documentation) should be in accordance with the requirements of the National) General Ordinance on Taxes 2001 (ALL).
- In the event payments are made to persons and/ or entities other than employment who have carried out work for or have delivered services to, or on behalf of the taxpayer, I am explicitly pointing out to the employer that the legal obligation in conformity with article 45 paragraph ALL, and article 2 section B, article 5 3 and article 11 section 2-B on the National Ordinance on Turnover tax (LBBO) should be adhered to.
- In the event services provided by non resident entrepreneurs, the legal obligation in conformity with article 11 paragraph 2-B of the national Ordinance on Turnover tax 1997 should be adhered to (..).”
2.3
Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 tot en met 2013 ter zake van de verrichte prestaties geen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ ingehouden en afgedragen. De Inspecteur heeft loonbelasting en premies voor de jaren 2011 tot en met 2013 nageheven. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd. Evenmin is voor genoemde jaren ter zake van de verrichte prestaties door belanghebbende BBO voldaan. De Inspecteur heeft de verschuldigde BBO voor de jaren 2011 tot en met 2013 nageheven. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur ten onrechte heeft geweigerd de naheffingsaanslagen te verminderen op grond van artikel 12 Lid 2 van de ALL en of deze wettelijke bepaling in strijd is met de Staatsregeling.
3.2
De belanghebbende stelt dat zij geen werknemers in dienst heeft. Op 14 april 2023 heeft zij een verzamelloonstaat over de jaren 2011 tot en met 2013 ingediend. Volgens de belanghebbende ontwikkelen de oprichters en bestuurders, gedreven door hun passie voor het volksfeest, verschillende thema’s voor hun deelname aan de optochten en maken zij op de dag van de optocht gebruik van vrijwilligers. Voor het jaar 2011 heeft de stichting volgens belanghebbende geen activiteiten verricht.
Belanghebbende betoogt voorts dat de handelwijze van de Inspecteur in strijd is met de Staatsregeling. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de betwiste naheffingsaanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2013 relatief hoog zijn vastgesteld, terwijl er geen sprake is van een materiële belastingschuld. Verder stelt belanghebbende dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid vereisen dat de Inspecteur, voor wat betreft het verstrijken van de in de aanschrijving genoemde termijn van tien jaar, aansluiting zoekt bij de dagtekening van de naheffingsaanslagen die naar aanleiding van een boekenonderzoek worden opgelegd.
3.3
De Inspecteur stelt dat de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn, aangezien deze na de wettelijke termijn zijn ingediend. Daarnaast voert de Inspecteur aan dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen over de jaren 2011 tot en met 2013 is afgewezen, omdat dit verzoek buiten de termijn van vijf respectievelijk tien jaar, zoals bepaald in artikel 12, lid 2 van de Algemene landsverordening landsbelasting (ALL), is ingediend. Tot slot stelt de Inspecteur dat het beroep van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien er geen mogelijkheid bestaat om beroep in te stellen tegen een beslissing van de Inspecteur tot ambtshalve vermindering.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
Ontvankelijkheid van het beroep
4.2
Niet in geschil dat (ruimschoots) te laat bezwaar is gemaakt. Na ontvangst van de uitspraken op bezwaar op 3 augustus 2023 heeft belanghebbende dan ook geen beroep ingesteld, maar met een beroep op artikel 12 ALL op 11 oktober 2023 een verzoek gedaan om ambtshalve vermindering van de opgelegde naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO en boetes voor de jaren 2011 tot en met 2013. De Inspecteur heeft op 15 maart 2024 het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
Belanghebbende heeft op 12 april 2024 tegen de weigering van de Inspecteur om de naheffingsaanslagen en boetes voor de jaren LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO 2011 tot en met 2013 ambtshalve te verminderen (artikel 12, lid 2 ALL toe te passen), beroep ingesteld.
4.3
Voor alle duidelijkheid merkt het Gerecht op dat het beroep niet (mede) is gericht tegen de uitspraken op bezwaar die de Inspecteur op 3 augustus 2023 heeft gedaan. Zo dat wel het geval zou zijn, dan zou het beroep te laat zijn ingesteld. Immers, ingevolge artikel 31, lid 1 ALL kan de belanghebbende binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspaak op bezwaar in beroep komen. Beroep zou dan, gerekend vanaf de datum waarop uitspraak op bezwaar is gedaan, uiterlijk 3 oktober 2023 moeten zijn ingesteld. Het beroep is evenwel pas op 12 april 2024 ingesteld.
4.4
Artikel 12, lid 2 ALL bepaalt:
‘Een door belastingplichtige als onjuist aangemerkte belastingaanslag kan door de Inspecteur ambtshalve worden verminderd binnen vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat een dergelijke ambtshalve vermindering kan worden verleend tot tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld, indien de vermindering een in dat landsbesluit bepaald bedrag overschrijdt. Indien de Inspecteur binnen de in dit artikel bedoelde termijnen vaststelt dat de belastingaanslag onjuist is, wordt deze aanslag ambtshalve door de Inspecteur verminderd.’
Het in artikel 12, lid 2 ALL vermelde landsbesluit is echter tot dusverre nooit vastgesteld.
4.5
In de Landscourant van Sint Maarten, jaargang 2016, nummer 17, p. 31-32 is, het bepaalde in artikel 12, lid 2 ALL geherformuleerd en voorzien van een toelichting. Aldaar is vermeld, voor zover hier van belang:
‘De toepassing van deze wettelijke bepaling
[Gerecht: bedoeld wordt art. 12, lid 2 ALL]werkt belemmerend zowel wat betreft de daarin opgenomen termijn van vijf jaar als voor de soort belastingaanslagen die ambtshalve door de Inspecteur kunnen worden verminderd. De termijn voor ambtshalve vermindering van vijf jaar is gebaseerd op de termijn die in een Nederlands besluit werd gehanteerd. Hierbij moet worden vermeld dat Nederland voor de aanslagbelastingen een aanslagtermijn van drie jaren kent. Sint Maarten kent evenwel een aanslagtermijn van vijf jaren. Als de Inspecteur een aanslag oplegt aan het eind van de aanslagtermijn, dan is de termijn voor een ambtshalve vermindering reeds verstreken, voordat de bezwaartermijn verstrijkt. Hierbij speelt ook nog dat de invordering van belastingen niet altijd tijdig opgestart wordt, waardoor belastingplichtigen soms laat geconfronteerd worden met opgelegde aanslagen. Verder is het huidige artikel 12, tweede lid, ALL, gelet op de plaats waarop het in de wet is opgenomen (afdeling 2, “Heffing bij wege van aanslag”), alleen van toepassing op aanslagbelastingen. Om deze redenen wordt voorgesteld om de tekst van artikel 12, tweede lid, ALL te laten vervallen en die op te nemen in een nieuw artikel in de ALL, omdat dit dan van toepassing is op alle belastingaanslagen. Daartoe wordt binnenkort een ontwerp van een wijzigingsverordening ingediend. Hierin wordt voorgesteld de termijn voor ambtshalve vermindering te stellen op 10 jaren. Toegevoegd wordt, dat ook in de belastingverordening voorziene verminderingen, ontheffingen en teruggaven ambtshalve verleend kunnen worden. De tekst wordt anders geformuleerd zonder dat hiermee verder een inhoudelijke wijziging wordt beoogd. Het gaat er immers niet om dat een belastingplichtige een aanslag als onjuist aanmerkt, maar dat de Inspecteur ervan overtuigd is dat een aanslag onjuist is. Verder wordt een tweede lid toegevoegd voor de belastingen die op aangifte worden voldaan of afgedragen. Naar de huidige tekst kunnen alleen onjuiste aanslagen ambtshalve verminderd worden. Er is echter geen reden om loonbelasting, winstbelasting of Belasting op bedrijfsomzetten niet te restitueren als komt vast te staan dat te veel betaald is.’
Vooruitlopend op deze wetswijziging keur ik goed dat de Inspecteur met onmiddellijke ingang belastingaanslagen ambtshalve vermindert op basis van het in de ontwerpwijzigingsverordening opgenomen artikel hieromtrent. Dat artikel luidt:
1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de Inspecteur ambtshalve worden verminderd binnen tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een onjuist bedrag is ingehouden. Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het gaat om een bevoegdheid van de Inspecteur en niet om een verplichting. De ambtshalve te verlenen vermindering van een belastingaanslag of beschikking kan maximaal resulteren in een nihil aanslag of beschikking. Deze vermindering kan niet leiden tot een negatieve aanslag of beschikking.’
De ontwerpwijzigingsverordening heeft nooit geleid tot een wijziging van artikel 12, lid 2 ALL of tot opneming van een nieuw artikel in de ALL. Desalniettemin zal het Gerecht de hierboven vermelde goedkeuring toepassen, hetgeen betekent dat uit zal worden gegaan van een termijn van tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld gedurende welke de Inspecteur kan overgaan tot een ambtshalve vermindering, alsook dat de ambtshalve vermindering mede heeft te gelden voor aangiftebelastingen.
4.6
Ingevolge artikel 31 ALL kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de ALL door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van die uitspraak in beroep komen. Belanghebbende komt in dit geval niet in beroep tegen een uitspraak op bezwaar, maar tegen de weigering van de Inspecteur om de naheffingsaanslagen en boetes LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO 2011 tot en met 2013 ambtshalve te verminderen. Tegen een dergelijke weigering is evenwel geen bezwaar mogelijk. Het belasting(proces)recht kent namelijk een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, hetgeen betekent dat bezwaar slechts mogelijk is tegen een aan de belastingplichtige opgelegde belastingaanslag, een voor bezwaar vatbare beschikking en tegen het bedrag dat als belasting door de belastingplichtige is voldaan of afgedragen (zie art. 29, lid 1 en 2 ALL). De weigering van de Inspecteur om ambtshalve te verminderen betreft niet een van de in de vorige volzin vermelde mogelijkheden. Omdat geen bezwaar mogelijk is tegen de weigering om ambtshalve vermindering te verlenen en de Inspecteur derhalve geen uitspraak op bezwaar doet, is beroep tegen een dergelijke weigering evenmin mogelijk.
Louter op grond van het bepaalde in de ALL oordeelt het Gerecht het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Beroep van belanghebbende op de Staatsregeling
4.7
In haar beroepschrift betoogt belanghebbende met een beroep op de Staatsregeling van Sint Maarten dat aan de uit de ALL voortvloeiende niet-ontvankelijkheid voorbij kan worden gegaan en/of dat ook een niet tijdig verzoek op artikel 12, lid 2 ALL in behandeling dient te worden genomen. Althans dat rechtsom of linksom de hoogte van de materiële belastingschuld met een beroep op de Staatsregeling (toch) aan de orde kan worden gesteld. Belanghebbende schrijft in dit verband:
‘Conform artikel 119 van de Staatsregeling is de rechter bevoegd de verenigbaarheid met de Staatregeling van de in werking getreden wettelijke regelingen te beoordelen. De rechter kan een in werking getreden regeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren. De rechter kan daarbij bepalen dat de gevolgen van de geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaarde wettelijke regeling, geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Conform artikel 15, eerste lid van de Staatsregeling heeft een ieder recht op het ongestoorde genot van zijn eigendom, behoudens bij of krachtens landsverordening in het algemeen belang gestelde beperkingen. Niemand kan zijn eigendom worden ontnomen, dan nadat bij landsverordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens landsverordening te stellen voorschriften, aldus artikel 15, tweede lid van de Staatsregeling. In deze situatie is er voor belanghebbende op grond van het materieel belastingrecht een lager belastbaar bedrag, waardoor er door belanghebbende minder belasting is verschuldigd. Enige vorm van invordering van het niet verschuldigd deel door de Belastingdienst dient naar onze mening te worden gekwalificeerd als een (onrechtmatige) ontneming van het eigendom van belanghebbende.’
4.8
In het vervolg van haar beroep betoogt belanghebbende dat de verzoeken binnen de tienjaarstermijn zijn ingediend, en reeds om die reden in behandeling genomen hadden moeten worden en dat een termijn van tien jaar ontoereikend is gezien de onderbezetting van het fiscale apparaat en de langdurige afhandelingstijd voor diverse verzoeken. Daarnaast is belanghebbende van mening dat het formele recht een dienende taak heeft ten opzichte van het materiële recht, er voor moeten zorgen dat belastingplichtigen hun rechten effectief kunnen uitoefenen en dat belastingautoriteiten hun bevoegdheden op een eerlijke en redelijke manier uitoefenen. Volgens belanghebbende mag het formele recht niet aan de toepassing van het materiële recht in de weg staan, hetgeen het geval is als onredelijke aanslagen worden opgelegd, waardoor zij onnodig wordt belast. zoals in het onderhavige geval.
4.9
De Inspecteur gaat niet in op de (al dan niet) toepasselijkheid van de Staatsregeling en beperkt zich tot het standpunt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen een door de Inspecteur genomen beslissing inzake een verzoek om ambtshalve vermindering.
4.1
Alvorens nader in te gaan op de toepasselijkheid van de Staatsregeling, zal het Gerecht eerst ingaan op de vraag of belanghebbende, zoals zij stelt, tijdig, te weten binnen tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld, een verzoek om ambtshalve vermindering heeft ingediend.
4.10.1
In haar aanvullend stuk van 22 november 2024 verzoekt belanghebbende het Gerecht om bij de interpretatie van artikel 12 ALL aansluiting te zoeken bij het moment waarop de naheffingsaanslagen en boetes LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2011 tot en met 2013 zijn opgelegd, in casu na 18 juli 2016, omdat een andere interpretatie tekort doet aan de effectiviteit van artikel 12 ALL in gevallen, zoals de onderhavige waarin de naheffingsaanslag ruim vijf jaar na het einde van het betreffende tijdvak wordt opgelegd. Belanghebbende noemt als datum vanaf wanneer de tienjaarstermijn aanvangt 18 juli 2016, zijnde het tijdstip waarop het definitieve controlerapport is gedagtekend.
4.10.2
Anders dan belanghebbende stelt, zijn de naheffingsaanslagen en de boetes LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2012 en 2013, gerekend van 18 juli 2016, niet ruim vijf jaar na het einde van het desbetreffende tijdvak opgelegd, maar respectievelijk vier en een halfjaar en drie en een halfjaar.
4.10.3
Ingevolge artikel 7, lid 6 ALL wordt voor een tijdvakbelasting de belasting geacht zijn te ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de belastingplicht eindigt. Alhoewel de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2011 tot en met 2013 niet tot de stukken van het geding behoren, leidt het Gerecht uit de uitspraken op bezwaar af dat alle naheffingsaanslagen (LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO) zijn opgelegd over het tijdvak van een (kalender)jaar. In de uitspraken op bezwaar wordt immers steeds melding gemaakt van de term ‘Middel/Jaar’. Dit betekent dat de verschuldigde belasting voor het Jaar 2011 ontstaat onmiddellijk na 31 december 2011, de verschuldigde belasting voor het jaar 2012 onmiddellijk na 31 december 2012 en de verschuldigde belasting voor het jaar 2013 onmiddellijk na 31 december 2013. Het verzoek om ambtshalve vermindering ten behoeve van alle naheffingsaanslagen is gedaan op 11 oktober 2023, hetgeen betekent dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2011 en 2012 buiten de tienjaarstermijn zijn gedaan en het verzoek om vermindering van de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor het jaar 2013 is gedaan binnen de tienjaarstermijn.
4.10.4
De Inspecteur heeft in diens verweerschrift nog het standpunt aangevoerd dat ook de verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor het jaar 2013 niet binnen de tienjaarstermijn zijn ingediend, aangezien deze naheffingsaanslagen geacht worden de maanden april en mei 2013 betreffen, omdat de carnavalsactiviteiten zich in die maanden hebben afgespeeld. Naar het oordeel van het Gerecht kan dit standpunt van de Inspecteur niet worden gevolgd. Uit de oplegging van genoemde naheffingsaanslagen, die immers niet tot de stukken van het geding behoren, kan dit niet worden afgeleid en uit het controlerapport, onderdeel 5.1.2, volgt dat voor de bepaling van het loon van ‘Ander personeel’ uit is gegaan 12 maandelijkse loonbetalingen van NAf 4.750 (12 x NAf 4.750 = NAf 57.000). Anders dan de Inspecteur stelt zijn de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW en AVBZ mede opgelegd over lonen die gedurende het gehele jaar zijn verondersteld te zijn betaald.
4.10.5
Voor zover het Gerecht daartoe al de mogelijkheid heeft, zal het Gerecht de zaak om proceseconomische redenen niet terugwijzen naar de Inspecteur om alsnog het (tijdig gedaan) verzoek om ambtshalve vermindering te laten toetsen voor de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor het jaar 2013. Uit de stukken van het geding volgt namelijk dat de Inspecteur, onder andere met verwijzing naar de ‘‘Aanschrijving inzake artikel 12, lid 2 ALL, no. 4529/RNA’ (zie verweerschrift p. 4 van 6) zich op het standpunt stelt dat het hier om een discretionaire bevoegdheid van de Inspecteur gaat, waarbij de Inspecteur volledig overtuigd dient te zijn dat de (belasting)aanslag te hoog is opgelegd, en dat de Inspecteur die overtuiging niet heeft. Vaststaat derhalve dat de Inspecteur een dergelijk verzoek (opnieuw) zal afwijzen.
4.11
Hetgeen belanghebbende aanvoert met betrekking tot de wenselijkheid van het verruimen van de tienjaarstermijn, de functie en het doel van het formele recht ten opzichte van het materiële recht en de vraag of, ook bij overschrijding van de tienjaarstermijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering moet worden gedaan, ‘onredelijke’ aanslagen al dan niet in stand dienen te blijven, zal het Gerecht beantwoorden bij de toetsing van artikel 12, lid 2 ALL aan de Staatsregeling.
4.12
Artikel 119 van de Staatsregeling bepaalt, voor zover hier van belang:
‘1. De rechter is bevoegd de verenigbaarheid met de Staatsregeling van in werking getreden wettelijke regelingen als bedoeld in artikel 81, onder g, met uitzondering van eenvormige landsverordeningen, h, i en j, te beoordelen. Toetsing door de rechter van een wettelijke regeling, als bedoeld in de eerste volzin, aan de Staatsregeling blijft achterwege indien een voldoende belang ontbreekt of de bepaling uit de Staatsregeling zich naar inhoud niet voor toetsing leent. (…)
2. De rechter kan een in werking getreden wettelijke regeling als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren. De rechter kan daarbij bepalen dat de gevolgen van de geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaarde wettelijke regeling, geheel of gedeeltelijk in stand blijven.’
4.13.
Concreet is belanghebbende van mening dat het niet verlenen van een ambtshalve vermindering door de Inspecteur in strijd is met artikel 15 van de Staatsregeling, in welk verband zij specifiek verwijst naar het eerste en tweede lid, alwaar is bepaald:
‘1. Een ieder heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom, behoudens bij of krachtens landsverordening in het algemeen belang te stellen beperkingen.
2. Niemand kan zijn eigendom worden ontnomen, dan nadat bij landsverordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling een en ander naar of krachtens landsverordening te stellen voorschriften.’
4.14
Het bepaalde in artikel 119, lid 1 van de Staatsregeling maakt mogelijk dat de rechter bestaande wettelijke regelingen, zoals de ALL,
kantoetsen aan de (gehele) Staatsregeling. Het Gerecht is evenwel van mening dat het in geval van constitutionele toetsing een gepaste rechterlijke terughoudendheid dient te betrachten, gegeven de constitutionele uitgangspunten van democratie en machtenscheiding, waarvan de Staatsregeling uitgaat. Daarmee sluit het Gerecht aan bij de opvattingen van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten, dat bevoegd is om bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregen, ministeriële regelingen en verordeningen van openbare lichamen te toetsen aan de Staatsregeling (zie Constitutioneel Hof Sint Maarten van 8 november 2013, ECLI:NL:OCHM:2013:2, 2.3 Uitgangspunten). Met name ten aanzien van de door de Staten vastgestelde landsverordeningen, zoals de ALL, dient het beginsel van het vermoeden van grondwettigheid te worden gerespecteerd, hetgeen betekent dat het Gerecht dient uit te gaan van het vermoeden dat landsverordeningen in overeenstemming zijn met de Staatsregeling, waarmee het primaat van de democratisch gelegitimeerde wetgever wordt erkend en onderkend. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het Gerecht een rechtsregel alleen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing zal verklaren in evidente gevallen.
4.15
Naar het oordeel van het Gerecht is van een evident geval als bedoeld in onderdeel 4.14 geen sprake, zoals hierna zal worden gemotiveerd. Daarbij zal het Gerecht tevens ingaan op de door belanghebbende aangevoerde argumenten waarom volgens haar in strijd is gehandeld met de Staatsregeling, te weten dat de termijn van tien jaar, zoals opgenomen in art. 12,lid 2 ALL, ontoereikend is, dat het formele recht in de weg staat aan een effectief uitoefenen van het materiële recht en dan wel waardoor onredelijke aanslagen zijn opgelegd, als gevolg waarvan belanghebbende onnodig wordt belast.
4.15.1
Artikel 12, lid 2 ALL is een soort vangnetbepaling/reddingsboei voor belastingplichtigen die de door hen toegekende rechten op rechtsbescherming hebben veronachtzaamd. Aan belanghebbende zijn in de periode 3 oktober 2016 tot en met 13 oktober naheffingsaanslagen en boetes LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslagen en boetes pas bezwaar gemaakt op 14 februari 2023 en derhalve de bezwaartermijn ruimschoots laten verlopen. Indien wel tijdig bezwaar was gemaakt had belanghebbende geen beroep hoeven doen op ambtshalve vermindering en had zij de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen (uiteindelijk) door de rechter kunnen laten beoordelen.
Het maken en instellen van bezwaar en beroep is aan termijnen gebonden. Het verbinden van een termijn aan bezwaar en beroep is in het belang van de rechtszekerheid en is internationaal aanvaard (zie bijv. EHRM 16 april 2002, 36677/97, S.A. Dangeville/Frankrijk). De duur van de bezwaartermijn is ter beoordeling van de nationale wetgever. Een termijn van twee maanden, zoals in Sint Maarten kan, mits effectief daarvan gebruik kan worden gemaakt, zondermeer als redelijk worden geacht. Daarvan is het naar het oordeel van het Gerecht sprake, zeker indien daarbij wordt bedacht dat een belanghebbende (in eerste instantie) kan volstaan met het pro forma maken van bezwaar (om het rechtsmiddel ‘veilig te stellen’) en dat, in het geval van bijzondere omstandigheden (verschoonbare termijnoverschrijding), de termijn van twee maanden wordt genuanceerd. Anders geformuleerd: de regeling voor bezwaar (en beroep) kent ook nog een zekere mate van flexibiliteit.
4.15.2
Indien, zoals in het onderhavige geval niet tijdig bezwaar is gemaakt, resteert nog het vangnet van artikel 12, lid 2 ALL. Deze bepaling biedt een minder vergaande rechtsbescherming. De bepaling bevat geen rechtsbescherming door de rechter, maar dat betekent niet dat de Inspecteur ‘zomaar wat kan doen’. Van de Inspecteur mag een rechtstatelijke taakopvatting worden verwacht en hij is bovendien gebonden aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van het Gerecht is het logisch dat in artikel 12, lid 2 geen rechtsbescherming door de rechter wordt geboden. Was dit namelijk wel het geval, dan wordt de termijn die thans voor bezwaar geldt volledig betekenisloos.
4.15.3
Een verzoek om toepassing van artikel 12, lid 2 ALL dient te worden gedaan binnen tien jaar gerekend na het ontstaan van de belastingschuld (met inachtneming van de ontwerpwijzigingsverordening; zie onderdeel 4.5). Deze termijn is naar het oordeel van het Gerecht ruimschoots toereikend. Daarbij dient bedacht te worden dat de oorspronkelijke wettelijke termijn van vijf jaar is verlengd tot ongeclausuleerd tien jaar. Belanghebbende heeft de onderbezetting van het fiscale apparaat en de langdurige afhandelingstijd voor diverse verzoeken aangevoerd als reden voor een (kennelijk) nog langer gewenste termijn. Blijkens de toelichting op de ontwerpwijzigingsverordening is hetgeen belanghebbende aanvoert nu juist een van de redenen geweest om de termijn van in beginsel vijf jaar te verlengen tot tien jaar. Dat de termijn van tien jaar normaal gesproken voldoende moet zijn om effectief (doeltreffend) gebruik te maken van de mogelijkheid om tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering te doen, wordt ook geïllustreerd door de onderhavige zaak zelf. Gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn was overschreden, te weten 3, 11 en 13 december 2016, zijnde de data waarop belanghebbende nog slechts kon terugvallen op het bepaalde in artikel 12, lid 2 ALL, had belanghebbende nog ruim 5 jaar (naheffingsaanslagen 2011), ruim 6 jaar (naheffingsaanslagen 2012) en ruim 7 jaar (naheffingsaanslagen 2013) de tijd om een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen.
4.15.4
Evenmin deelt het Gerecht het standpunt van belanghebbende dat (hier) het formele recht in de weg staat aan het effectief uitoefenen van het materiële recht. Het klopt dat dat de niet tijdig in acht genomen bezwaartermijnen voor alle naheffingsaanslagen en boetes en voor wat betreft de naheffingsaanslagen voor de jaren 2011 en 2012 de termijnen waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering had moet worden gedaan eraan in de weg staan dat het materiële recht niet effectief kan worden beoordeeld. Echter, het naleven door de Inspecteur van deze door de Staten van Sint Maarten in de ALL vastgelegde bepalingen kunnen, zoals hiervoor uiteengezet, niet als strijdig, laat staan evident strijdig, met de Staatsregeling worden aangemerkt. Het wettelijk systeem als geheel, dat volledige rechtsbescherming biedt in de bezwaarfase en een ‘tweede kans biedt’ met weliswaar een minder vergaande rechtsbescherming in de sfeer van de ambtshalve vermindering oordeelt het Gerecht als redelijk en doeltreffend, en zoals gezegd, niet in strijd met enige bepaling van de Staatsregeling. In het bijzonder op grond van het beginsel van rechtszekerheid moet een geschil op een zeker moment als beëindigd kunnen worden beschouwd.
4.15.5
Tot slot is het Gerecht van oordeel dat er ook geen sprake is van dusdanig evident onredelijke naheffingsaanslagen, dat dit het Gerecht, zo daar al een rechtsgrond voor is, zou moeten nopen tot vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO voor de jaren 2011 tot en met 2013. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 12, lid 2 ALL kan de Inspecteur overgaan tot een ambtshalve vermindering indien de Inspecteur ervan overtuigd is dat de belastingaanslag onjuist is. [1] Een vergelijkbare passage is ook opgenomen in de toelichting op de ontwerpwijzigingsverordening. Zie ook onderdeel 4.5. [2]
De toepassing van artikel 12, lid 2 ALL betreft een discretionaire bevoegdheid van de Inspecteur. De Inspecteur heeft in de van hem afkomstige stukken consistent het standpunt ingenomen dat hij er niet van overtuigd was dat de naheffingsaanslagen voor de genoemde middelen en jaren onjuist zijn, onder verwijzing naar discrepanties in de administratie van belanghebbende, het daarmee het niet voldoen aan de administratieplicht (zie ook onderdeel 2.2 en dan in het bijzonder ‘3.3 Administratieplicht’), en het niet kunnen overleggen van stukken door belanghebbende. Gelet op het niet voldoen aan de administratieplicht (en bewaarplicht) heeft de Inspecteur zijn gebrek aan overtuiging dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2013 mede mogen gronden tegen de achtergrond dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Marginaal toetsend is het Gerecht niet gebleken dat de Inspecteur daarbij een (volstrekt) onredelijk standpunt heeft ingenomen.
Slotsom
4.16
In artikel 12, lid 2 ALL is een regeling opgenomen die tegemoetkomt aan belastingplichtigen die niet of niet tijdig bezwaar hebben gemaakt. Aan een dergelijke tegemoetkomende regeling mag de wetgever voorwaarden verbinden. Die voorwaarden, een termijn van tien jaar voor het doen van een verzoek om ambtshalve vermindering, gerekend vanaf het ontstaan van de belastingschuld, en een toets die exclusief is toegekend aan de Inspecteur, oordeelt het Gerecht niet als onredelijk. De toepassing door de Inspecteur van diens discretionaire bevoegdheid in algemene zin en in dit concrete geval acht het Gerecht evenmin onredelijk.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Gerecht van oordeel is dat het bepaalde in artikel 12, lid 2 ALL niet, en zeker niet evident, in strijd is met de Staatsregeling.
Dit betekent dat het beroep van belanghebbende, gericht tegen de weigering van de Inspecteur om het verzoek om ambtshalve vermindering voor wat betreft de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO en boetes voor de jaren 2011 tot en met 2012 in behandeling te nemen en het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering te verlenen voor wat betreft de naheffingsaanslagen LB, AOV/AWW, AVBZ en BBO en boetes voor het jaar 2013, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Overigens
4.17
Ter zitting van het Gerecht is de vraag aan de orde geweest of, en zo jaar in hoeverre, de Inspecteur bereid is om alsnog naar bepaalde stukken te kijken, die hij niet eerder heeft gezien, en waaruit zou kunnen blijken dat tot te hoge bedragen bepaalde naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard bereid te zijn om met een positieve grondhouding naar die stukken te willen kijken, zonder overigens toezeggingen te doen.

5.KOSTEN, BZWAAR, BEROEP N GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten van het bezwaar, beroep of het griffierecht

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 4 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Zie MvT Landsverordening van 3 augustus 2001 (P.B. 2001, no. 89), p. 11, alwaar onder andere is vermeld: “Als de Inspecteur overtuigd is dat de aanslag onjuist is, dan kan hij de aanslag ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat een bezwaar is ingediend, of ook wel als een bezwaar te laat is ingediend, verminderen tot het juiste bedrag.
2.Het gaat er immers niet om dat een belastingplichtige een aanslag als onjuist aanmerkt, maar dat de Inspecteur ervan overtuigd is dat een aanslag onjuist is.