ECLI:NL:OGEAM:2025:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SXM202301261 - LAR00160/2023, SXM202301247 - LAR00154/2023, SXM202301252 - LAR00159/2023, SXM202301243 - LAR00152/2023, SXM202301242 - LAR00151/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering; geschil over Lzv-premie en bevoegdheid van toezichthoudende instanties

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering die aan eiseres zijn opgelegd over de jaren 2016 tot en met 2020. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Merx, heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire beschikkingen van verweerder, het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen, die de naheffingsaanslagen handhaafden. De bezwaren werden ongegrond verklaard, waarna eiseres pro-forma beroep instelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2025, waarbij ook bijzondere rechter mr. M.G.M. Schwengle via videoverbinding deelnam, zijn de geschilpunten besproken, waaronder de bevoegdheid van de betrokken instanties en de rechtmatigheid van de looncontrole die aan de naheffingsaanslagen ten grondslag lag.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de looncontrole zorgvuldig is uitgevoerd en dat de betrokken medewerkers van de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) en het Audit Team Sint Maarten (ATS) bevoegd waren om het onderzoek uit te voeren. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het onderzoek en de bevoegdheid van de betrokkenen, maar het Gerecht oordeelde dat de looncontrole in overeenstemming was met de geldende wetgeving.

De uitspraak concludeert dat de naheffingsaanslagen voor twee personen, die over een geldige SZV-kaart beschikten, onterecht waren, omdat zij geen werknemers in de zin van de Landsverordening ziekteverzekering (Lzv) waren. Het Gerecht heeft de bestreden beschikkingen vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de bezwaren te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 9 juli 2025
Zaaknummers: SXM202301261 - LAR00160/2023
SXM202301247 - LAR00154/2023
SXM202301252 - LAR00159/2023
SXM202301243 - LAR00152/2023
SXM202301242 - LAR00151/2023

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In de zaken van:

[eiseres].,

eiseres,
gemachtigde: mr. C. MERX,
tegen

HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK.

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 7 december 2021 en 1 maart 2022 (hierna: de primaire beschikkingen) heeft verweerder aan eiseres naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering opgelegd over de jaren 2016 tot en met 2020.
Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 21 september 2023 (hierna: de bestreden beschikkingen) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij afzonderlijke beroepschriften d.d. 1 november 2023, ingediend op 2 november 2023 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, pro-forma beroep ingesteld tegen de bestreden beschikkingen. Daarna zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
Bij brief van 20 november 2024 heeft verweerder een aanvullende productie overgelegd.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2025, waarbij de bijzondere rechter mr. M.G.M. Schwengle aan de zitting heeft deelgenomen via een video-verbinding vanuit België en de zaken gelijktijdig zijn behandeld. Namens eiseres is verschenen [directeur van eiseres], die via videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen vanuit Frankrijk. Tevens is verschenen de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door T. Brunings (SZV), V. Medema (SBAB) en R. Zimmerman (ATS).
Uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant in deze zaak om te weten?

1.1
Op 20 juli 2021 heeft een controlemedewerkster van de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) een onderzoek ingesteld, waarbij over de jaren 2016 tot en met 2020 een looncontrole is uitgevoerd bij eiseres inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept controlerapport, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Het definitieve looncontrolerapport is daarna op 14 januari 2022 vastgesteld.
1.2
Op basis van het definitieve looncontrolerapport heeft verweerder bij de primaire beschikkingen de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
- over het jaar 2016 Cg 16.990,-;
- over het jaar 2017 Cg 17.759,48;
- over het jaar 2018 Cg 17.169,05;
- over het jaar 2019 Cg 18.179,08; en
- over het jaar 2020 Cg 13.783,94.
1.3
Eiseres heeft tegen voornoemde naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Op 22 mei 2023 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgesteld.
1.4
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de eerder opgelegde naheffingsaanslagen ongewijzigd gehandhaafd.
Geschilpunten
2.1.
Het Gerecht leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat het beroep
van eiseres, waartegen verweerder gemotiveerd verweer voert, de volgende
geschilpunten betreft:
- formele bezwaren tegen het verrichte onderzoek, waarbij met name de rol en bevoegdheid van het Audit Team Sint Maarten (hierna: ATS) en de SBAB, alsmede die van de bij het onderzoek betrokken medewerker(s) ter discussie worden gesteld;
- formele bezwaren tegen de behandeling van de bezwaren;
- de naheffing van Lzv-premie voor mevrouw [a] en de heer [b] over de periode van 2016 tot en met 2020;
2.2.
Het Gerecht zal hierna op deze voornoemde geschilpunten afzonderlijk ingaan.
Het door SBAB/ATS verrichte onderzoek en de daarbij betrokken personen
3.1.
Eiseres betoogt dat het onderzoek onrechtmatig is en niet ten grondslag kan worden gelegd aan de bestreden beschikkingen, nu dit niet is uitgevoerd door de daarvoor in artikel 12a van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: de Lzv) aangewezen personen. Het onderzoek is ten onrechte uitgevoerd door medewerkers van ATS en SBAB. Dit zijn privaatrechtelijke stichtingen, die geen bevoegdheid hebben om toezicht te houden op de naleving van de Lzv. De medewerkers van deze stichtingen zijn evenmin aangewezen om onderzoek uit te voeren.
3.2.
Het Gerecht volgt eiseres niet in haar betoog dat de looncontrole onbevoegd dan wel onrechtmatig is uitgevoerd. Uit de stukken volgt dat de looncontrole is uitgevoerd door een medewerkster van SBAB. Laatstgenoemde stichting voert blijkens een overgelegde service level agreement in opdracht van ATS looncontroles uit ten behoeve van verweerder. Verweerder heeft deze agreement voor akkoord mede-ondertekend. Tussen verweerder en ATS is voorts een service level agreement gesloten voor werkzaamheden, waaronder het uitvoeren van looncontroles. Deze looncontroles worden – zoals ook uitdrukkelijk is bevestigd in de overgelegde brief van de directeur van verweerder van 30 september 2021 – uitgevoerd
namensen
onder verantwoordelijkheid vanverweerder. Dat artikel 12a van de Lzv zich tegen mandaatverlening zou verzetten, zoals eiseres lijkt te betogen, volgt het Gerecht niet. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat artikel 3 juncto artikel 8 van de Landsverordening Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen een wettelijke grondslag biedt voor verweerder om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden een beroep te doen op andere instanties en externe adviseurs.
3.3.
Met verweerder stelt het Gerecht op basis van de beschikbare stukken vast dat de looncontrole zorgvuldig is uitgevoerd. Van enige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken. De stelling van eiseres, dat verweerder middels de uitgevoerde looncontrole ‘lastige apothekers heeft willen aanpakken’ is op geen enkele wijze onderbouwd. Ook voor de stelling van eiseres dat mogelijk sprake is van ‘verkapte discriminatie’, is geen aanknopingspunt te vinden. Eiseres heeft in dit verband geen relevante omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van deze stelling. Bovendien heeft verweerder de wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de Lzv en de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov). Het uitvoeren van een looncontrole zoals hier aan de orde is hiervoor een passend en rechtmatig middel.
De behandeling van de bezwaren
4.1.
Eiseres betwist dat mevrouw [g], die de hoorzitting heeft geleid, bevoegd was om namens verweerder op te treden. Daarnaast stelt eiseres dat zij waarschijnlijk betrokken is geweest bij de looncontrole en daarom ten onrechte deel heeft uitgemaakt van de adviescommissie in de bezwaarfase. Daarnaast had de adviescommissie uit drie personen moeten bestaan.
4.2.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder de behandeling van de bezwaren niet heeft opgedragen aan een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 70 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar). Dit brengt mee dat de bepalingen die zien op een adviescommissie, waaronder de bepaling die voorschrijft dat de commissie dient te bestaan uit drie personen, niet van toepassing zijn. In dit geval is de hoorzitting geleid door [g], behandelaar bezwaar namens verweerder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat zij hiertoe bevoegd was. De bestreden beschikkingen zijn deugdelijk gemotiveerd en gelet op hun inhoud gegrond op de bezwaarschriften en hetgeen tijdens de hoorzitting namens eiseres naar voren is gebracht. De beroepsgronden gericht tegen de behandeling van de bezwaren treffen gelet op het voorgaande geen doel.
De naheffing Lzv-premie ten aanzien van mevrouw [a] en de heer [b]
5.1.
In het looncontrolerapport is ten aanzien van mevrouw [a] en de heer [b] geconstateerd dat zij, uitgaande van de peildatum van 1 november van het voorgaande jaar, een loon boven de loongrens genoten in de jaren 2016 tot en met 2020. Omdat deze personen in de jaren 2016 tot en met 2020 echter over een geldige SZV-kaart beschikten heeft verweerder alsnog Lzv-premie, berekend tot aan de loongrens, nageheven over de jaren 2016 tot en met 2020. In de bestreden beschikkingen heeft verweerder de naheffing van Lzv-premie voor [a] en [b] gehandhaafd om dezelfde reden als vermeld in het looncontrolerapport.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [a] en [b] in de jaren 2016 tot en met 2020 allebei een loon genoten boven de loongrens, bedoeld in artikel 1 van de Lzv. Ook is gelet op het verhandelde ter zitting en de informatie uit het looncontrolerapport niet (langer) in geschil dat deze personen door eiseres in al deze jaren steeds terecht zijn geregistreerd bij verweerder met een loon boven de loongrens. Dit brengt mee dat [a] en [b] geen werknemers zijn in de zin van de Lzv en daarom voor deze personen geen Lzv-premie verschuldigd is over 2016 tot en met 2020. Voor het standpunt van verweerder dat in een geval als dit wel Lzv-premie mag worden geheven over het loon tot aan de loongrens omdat [a] en [b] over een geldige SZV-kaart beschikten biedt de Lzv geen grondslag. Het Gerecht verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 21 mei 2025, ECLI:NL:OGHACMB:2025:108.
5.3.
Het voorgaande brengt mee dat de beroepsgrond, gericht tegen de naheffing van Lzv-premie voor [a] en [b] over de periode van 2016 tot en met 2020 doel treft. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij op dit punt de naheffingen zal corrigeren. Wat eiseres voor het overige tegen deze premieheffing heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
Conclusie
6.1.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond en zullen de bestreden beschikkingen van 21 september 2023 worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 tot en met 2020 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Cg 1.400,-- zijnde 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de zaken vanwege de samenhang zijn beschouwd als één zaak. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser Cg 250,--dient te betalen als vergoeding van de door haar gestorte griffierechten.

De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikkingen van 21 september 2023;
- draagt verweerder op om binnen 4 weken na heden opnieuw op de bezwaren van eiseres tegen de primaire beschikkingen te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser vergoed Cg 1.400,-- aan proceskosten en Cg 250,- aan gestorte griffierechten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mr. M.G.M. Schwengle, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 9 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.