ECLI:NL:OGEAM:2025:46

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SXM202301241 - LAR00150/2023, SXM202301234 - LAR00149/2023, SXM202301251 - LAR00158/2023, SXM202301250 - LAR00157/2023, SXM202301249 - LAR00156/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 tot en met 2020

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering die aan eiseres zijn opgelegd over de jaren 2016 tot en met 2020. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Merx, heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire beschikkingen van verweerder, het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen, die de naheffingsaanslagen oplegden. De bestreden beschikkingen, waarin de bezwaren van eiseres ongegrond werden verklaard, zijn door eiseres aangevochten. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2025 zijn de zaken gelijktijdig behandeld, waarbij ook bijzondere rechter mr. M.G.M. Schwengle via videoverbinding aanwezig was.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de looncontrole, die leidde tot de naheffingsaanslagen, zorgvuldig is uitgevoerd door de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) en dat de betrokkenheid van het Audit Team Sint Maarten (ATS) en de SBAB niet onrechtmatig was. Eiseres heeft formele bezwaren geuit tegen het onderzoek en de behandeling van de bezwaren, maar het Gerecht heeft deze bezwaren verworpen. De uitspraak concludeert dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 2016 en 2017 gegrond zijn, terwijl de overige beroepen ongegrond zijn verklaard. Verweerder is veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan eiseres en moet opnieuw beslissen op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen voor de jaren 2016 en 2017.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 9 juli 2025
Zaaknummers: SXM202301241 - LAR00150/2023
SXM202301234 - LAR00149/2023
SXM202301251 - LAR00158/2023
SXM202301250 - LAR00157/2023
SXM202301249 - LAR00156/2023

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In de beroepszaken van:

[eiseres].,

eiseres,
gemachtigde: mr. C. MERX,
tegen

HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK.

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 7 december 2021 en 1 maart 2022 (hierna: de primaire beschikkingen) heeft verweerder aan eiseres naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering opgelegd over de jaren 2016 tot en met 2020.
Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 21 september 2023 (hierna: de bestreden beschikkingen) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij afzonderlijke beroepschriften d.d. 1 november 2023, ingediend op 2 november 2023 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, pro-forma beroep ingesteld tegen de bestreden beschikkingen. Daarna zijn in iedere zaak de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
Bij brief van 20 november 2024 heeft verweerder een aanvullende productie overgelegd.
Bij brief van 21 mei 2025 heeft eiseres aanvullende producties overgelegd.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2025, waarbij de bijzondere rechter mr. M.G.M. Schwengle aan de zitting heeft deelgenomen via een video-verbinding vanuit België en de zaken gelijktijdig zijn behandeld. Namens eiseres is verschenen E. van der Hoek, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door T. Brunings (SZV), V. Medema (SBAB) en R. Zimmerman (ATS).
Uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant in deze zaak om te weten?

1.1
Op 19 juli 2021 heeft een controlemedewerkster van de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) een onderzoek ingesteld, waarbij over de jaren 2016 tot en met 2020 een looncontrole is uitgevoerd bij eiseres inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept controlerapport, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Het definitieve looncontrolerapport is daarna op 13 september 2021 vastgesteld.
1.2
Op basis van het definitieve looncontrolerapport heeft verweerder bij de primaire beschikkingen de volgende naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering opgelegd:
- over het jaar 2016 Cg 9.078,-;
- over het jaar 2017 Cg 931,24;
- over het jaar 2018 Cg 978,89;
- over het jaar 2019 Cg 2.442,16; en
- over het jaar 2020 Cg 631,67.
1.3
Eiseres heeft tegen voornoemde naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Op 14 maart 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan een gespreksverslag is opgesteld.
1.4
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de eerder opgelegde naheffingsaanslagen ongewijzigd gehandhaafd.
Geschilpunten
2.1.
Het Gerecht leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat het beroep
van eiseres, waartegen verweerder gemotiveerd verweer voert, de volgende
geschilpunten betreft:
- formele bezwaren tegen het verrichte onderzoek, waarbij met name de rol en bevoegdheid van het Audit Team Sint Maarten (hierna: ATS) en de SBAB, alsmede die van de bij het onderzoek betrokken medewerker(s) ter discussie worden gesteld;
- formele bezwaren tegen de behandeling van de bezwaren;
- de naheffing van Lzv-premie voor [x] over de periode van 2016 en de eerste maand van 2017;
- de berekening van de waarde van loon in de vorm van ter beschikking gestelde woningen over de periode van 2016 tot en met 2020.
2.2.
Het Gerecht zal hierna op voornoemde geschilpunten afzonderlijk ingaan.
Het door SBAB/ATS verrichte onderzoek en de daarbij betrokken personen
3.1.
Eiseres betoogt dat het onderzoek onrechtmatig is en niet ten grondslag kan worden gelegd aan de bestreden beschikkingen, nu dit niet is uitgevoerd door de daarvoor in artikel 12a van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: de Lzv) aangewezen personen. Het onderzoek is ten onrechte uitgevoerd door medewerkers van ATS en SBAB. Dit zijn privaatrechtelijke stichtingen, die geen bevoegdheid hebben om toezicht te houden op de naleving van de Lzv. De medewerkers van deze stichtingen zijn evenmin aangewezen om onderzoek uit te voeren.
3.2.
Het Gerecht volgt eiseres niet in haar betoog dat de looncontrole onbevoegd dan wel onrechtmatig is uitgevoerd. Uit de stukken volgt dat de looncontrole is uitgevoerd door een medewerkster van SBAB. Laatstgenoemde stichting voert blijkens een overgelegde service level agreement in opdracht van ATS looncontroles uit ten behoeve van verweerder. Verweerder heeft deze agreement voor akkoord mede-ondertekend. Tussen verweerder en ATS is voorts een service level agreement gesloten voor werkzaamheden, waaronder het uitvoeren van looncontroles. Deze looncontroles worden – zoals ook uitdrukkelijk is bevestigd in de overgelegde brief van de directeur van verweerder van 30 september 2021 – uitgevoerd
namensen
onder verantwoordelijkheid vanverweerder. Dat artikel 12a van de Lzv zich tegen mandaatverlening zou verzetten, zoals eiseres lijkt te betogen, volgt het Gerecht niet. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat artikel 3 juncto artikel 8 van de Landsverordening Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen een wettelijke grondslag biedt voor verweerder om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden een beroep te doen op andere instanties en externe adviseurs.
3.3.
Met verweerder stelt het Gerecht op basis van de beschikbare stukken vast dat de looncontrole zorgvuldig is uitgevoerd. Van enige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken. De stelling van eiseres, dat verweerder middels de uitgevoerde looncontrole ‘lastige apothekers heeft willen aanpakken’ is op geen enkele wijze onderbouwd. Ook voor de stelling van eiseres dat mogelijk sprake is van ‘verkapte discriminatie’, is geen aanknopingspunt te vinden. Eiseres heeft in dit verband geen relevante omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van deze stelling. Bovendien heeft verweerder de wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de Lzv en de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov). Het uitvoeren van een looncontrole zoals hier aan de orde is hiervoor een passend en rechtmatig middel.
De behandeling van de bezwaren
4.1.
Eiseres stelt dat mevrouw Zimmerman betrokken is geweest bij de looncontrole en daarom ten onrechte deel heeft uitgemaakt van de adviescommissie in de bezwaarfase. Daarnaast had de adviescommissie uit drie personen moeten bestaan. Eiseres stelt dat niet blijkt dat mevrouw Zimmerman bevoegd was tot het horen van eiseres in de bezwaarfase.
4.2.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder de behandeling van de bezwaren niet heeft opgedragen aan een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 70 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar). Dit brengt mee dat de bepalingen die zien op een adviescommissie, waaronder de bepaling die voorschrijft dat de commissie dient te bestaan uit drie personen, niet van toepassing zijn. In dit geval is de hoorzitting geleid door R. Zimmerman, verbonden aan het ATS, en zijn de bezwaren behandeld door [g], behandelaar bezwaar namens verweerder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat deze personen hiertoe bevoegd waren. De bestreden beschikkingen zijn deugdelijk gemotiveerd en gelet op hun inhoud gegrond op de bezwaarschriften en hetgeen tijdens de hoorzitting namens eiseres naar voren is gebracht. De beroepsgronden gericht tegen de behandeling van de bezwaren treffen gelet op het voorgaande geen doel.
De naheffing Lzv-premie ten aanzien van [x]
5.1.
In het looncontrolerapport is ten aanzien van de heer [x] geconstateerd dat hij, uitgaande van de peildatum van 1 november van het voorgaande jaar, een loon boven de loongrens genoot in de jaren 2016 tot en met 2020. Omdat [x] echter over een SZV-kaart beschikte die geldig was tot 10 februari 2017, heeft verweerder alsnog Lzv-premie, berekend tot aan de loongrens, nageheven over het jaar 2016 en de eerste maand van 2017. In de bestreden beschikkingen, voor zover deze zien op de jaren 2016 en 2017, heeft verweerder de naheffing van ZV-premie voor [x] gehandhaafd om dezelfde reden als vermeld in het looncontrolerapport.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [x] in 2016 en 2017 een loon genoot boven de loongrens, bedoeld in artikel 1 van de Lzv. Dat betekent dat hij geen werknemer is in de zin van de Lzv en derhalve voor hem over deze jaren geen Lzv-premie verschuldigd is. Voor het standpunt van verweerder dat in een geval als dit wel premie mag worden geheven over het loon tot aan de loongrens omdat [x] over een geldige SZV-kaart beschikte biedt de Lzv geen grondslag. Het Gerecht verwijst in dit verband naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 21 mei 2025, ECLI:NL:OGHACMB:2025:108.
5.3.
Het voorgaande brengt mee dat de beroepsgrond, gericht tegen de naheffing van Lzv-premie voor [x] over de periode van 2016 en de eerste maand van 2017, doel treft. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij op dit punt de naheffing zal corrigeren. Wat eiseres voor het overige tegen deze premieheffing heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
De berekening van loon in natura
6.1.
In het looncontrolerapport is vastgesteld dat door eiseres aan een aantal werknemers woonhuizen ter beschikking zijn gesteld. Dit vormt loon in natura. De waarde van het verstrekken van een woning moet blijkens de artikelen 2, vijfde lid, van de Lzv en de Lov juncto de artikelen 1, aanhef en onder f, van de Landsbesluiten ter uitvoering van de Lzv en de Lov worden bepaald op ten laste van eiseres komende huurkosten tot ten hoogste 15% van het brutojaarloon van de betreffende werknemers. Eiseres heeft volgens verweerder bij de salarisberekening onvoldoende rekening gehouden met deze waarde. Gelet hierop is de hoogte van het loon in natura gecorrigeerd vastgesteld, op basis waarvan een naheffing heeft plaatsgevonden voor de jaren 2016 tot en met 2020. Deze correctie is in de bestreden beschikkingen gehandhaafd.
6.2.
Eiseres stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op 4,8% van de waarde van de gehuurde woning in het economisch verkeer, conform de berekeningswijze in fiscale regelgeving. Dit betoog faalt. Voor het bepalen van de waarde van loon in natura in de vorm van het verstrekken van een woning voorziet de hiervoor vermelde – toepasselijke – regelgeving in een eigen voorgeschreven waardebepaling. Reeds hierom is er geen grond voor de stelling van eiseres dat zou moeten worden aangesloten bij fiscale regelgeving. De ter zitting ingenomen stelling van eiseres, dat de waardebepaling slechts is voorgeschreven in geval van inwoning en niet bij huur, treft evenmin doel. In artikel 1, aanhef en onder f, van voornoemde Landsbesluiten is uitdrukkelijk bepaald dat de waardebepaling is voorgeschreven bij ‘
een om niet ter beschikking gesteld woonhuis welke geen eigendom is van de werkgever en de huurkosten geheel of gedeeltelijk ten laste komen van de werkgever’. Verweerder heeft onbetwist naar voren gebracht dat deze situatie hier feitelijk aan de orde is. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
7.1.
Zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen, slaagt de beroepsgrond gericht tegen de naheffing van Lzv-premie voor [x] over de periode van 2016 en (de eerste maand van) 2017. De beroepen zijn in zoverre gegrond, en de bestreden beschikkingen van 21 september 2023, voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 en 2017 zullen worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 en 2017 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepen zullen voor het overige ongegrond worden verklaard.
7.2.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, voor zover deze kosten zijn gemaakt tegen de naheffingsaanslagen over de 2016 en 2017. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Cg 1.400,-- zijnde 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de zaken vanwege de samenhang zijn beschouwd als één zaak. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser Cg 100,--dient te betalen als vergoeding van de door haar gestorte griffierechten.

De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 en 2017, gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikkingen van 21 september 2023, voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 en 2017;
- draagt verweerder op om binnen 4 weken na heden opnieuw op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2016 en 2017 te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser vergoed Cg 1.400,-- aan proceskosten en Cg 100,- aan gestorte griffierechten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mr. M.G.M. Schwengle, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 9 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.