ECLI:NL:OGEAM:2025:47

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
SXM202500593
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurd perceel grond zonder duidelijke eigendom

In deze zaak heeft eiser, een erfgenaam van wijlen [F], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die een perceel grond huurt van eiser. Eiser vordert ontruiming van het perceel omdat gedaagde sinds januari 2025 geen huur meer heeft betaald. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 juni 2025, waarbij gedaagde niet verschenen is. Het Gerecht heeft geoordeeld dat, hoewel gedaagde betwist dat eiser eigenaar is van het perceel, dit niet betekent dat eiser niet bevoegd is om het perceel te verhuren. Het Gerecht heeft de ontruiming toegewezen, maar de vordering tot betaling van huurachterstand afgewezen, omdat eiser niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 4 juli 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202500593
Vonnis in kort geding d.d. 4 juli 2025
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.M. Gibbes,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “[gedaagde]” worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 3 juni 2025 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 27 juni 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde heeft op schrift pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen [gedaagde] is daarom verstek verleend.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is een van de erfgenamen van wijlen [F]. Zijn grootmoeder, [M], heeft een perceel grond gelegen aan de [adres] in (onverdeelde) nalatenschap achtergelaten.
2.2. [
eiser] beheert de appartementen op het perceel grond en verhuurt onderdelen van het perceel aan derden, waaronder [gedaagde].

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gedaagde te bevelen om binnen vierenvijftig (45) dagen na het te dezen te wijzen vonnis het gehuurde, met al het hare en de haren, alsmede alle andere personen die zich daar tijdens de executie bevinden en om het gehuurde perceel overeenkomstig de huurovereenkomst van alle opstallen te verwijderen, te ontruimen en te verlaten en dit ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van CG 250,- per dag tot een maximum van CG 100.000,- indien gedaagde nalatig zal blijven om de opstallen te verwijderen;
II. Gedaagde te veroordelen, al dan niet bij wijze van voorschot, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van
US$ 1.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de respectievelijke dagen waarop de maandelijkse huurtermijnen opeisbaar (zouden) zijn geworden, althans vanaf de dag der indiening van het verzoekschrift, tot en met de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met $400 elke maand of gedeelte van een maand dat niet ontruimd na juni 2025;
III. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten, zulks met de bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] sinds januari 2025 geen huurpenningen meer heeft betaald. Aldus is sprake van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde], die de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.3. [
gedaagde] is, alhoewel correct opgeroepen, ter zitting niet verschenen en heeft ook geen (schriftelijk) verweer ingediend.

4.De beoordeling

De gevorderde ontruiming
4.1.
Uit de overgelegde stukken (schriftelijke verklaring van [gedaagde] van 16 januari 2025) en wat ter zitting naar voren is gebracht, leidt het Gerecht af dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij niet meer aan [eiser] betaalt, omdat die mogelijk geen eigenaar is van het perceel grond, waarop het gehuurde staat.
Het Gerecht merkt daarover allereerst op dat het hier gaat om contractuele verplichtingen over en weer. Doorgaans zal de verhuurder ook de eigenaar zijn van het verhuurde. Men hoeft echter geen eigenaar van een zaak te zijn om het te kunnen verhuren, zolang men wel in staat is te voldoen aan de wettelijke verplichting om de zaak ter beschikking van de huurder te stellen (art. 7:203 BW). Volgens de verklaringen doet [eiser] dat al meer dan 25 jaar aan [gedaagde]. Ook indien [gedaagde] bij het aangaan en voortzetten van de huurovereenkomst in de veronderstelling verkeerde dat [eiser] eigenaar van de onroerende zaak was, is dit niet anders. [1]
Dat maakt [eiser] wel bevoegd om ontruiming te vorderen als [gedaagde] tekortschiet in zijn contractuele verplichting jegens [eiser] tot huurbetaling. Dat onderdeel van de vordering is daarom ook toewijsbaar.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.
De gevorderde betaling van de huurachterstand
4.2.
De gevorderde voorlopige voorziening tot betaling van de achterstallige huurtermijnen betreft een zelfstandige geldvordering.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de rechter bij de vraag of een geldvordering in kort geding toewijsbaar is, onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is. Daarnaast moet bij de eisende partij een spoedeisend belang bestaan, waardoor het voeren van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ten slotte moet de rechter bij de afweging van de belangen van partijen ook het restitutierisico betrekken, welk risico: kan de eisende partij bij een latere voor gedaagde gunstige beslissing het bedrag terugbetalen.
[eiser] heeft niets gesteld waaruit volgt dat een normale bodemprocedure voor dit onderdeel van de vordering niet kan worden afgewacht. Daarom kan niet worden gezegd dat hij bij de gevorderde voorziening tot betaling van de huurachterstand voldoende spoedeisend belang heeft. Dit onderdeel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.3. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
explootkosten Cg 240,50
griffierecht Cg 430,00
salaris gemachtigde
Cg 1.000,00 +
totaal: Cg 1.670,50.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt [gedaagde] om binnen vierenvijftig (54) dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, met al het hare en de haren, alsmede alle andere personen die zich daar tijdens de executie bevinden en om het gehuurde perceel overeenkomstig de huurovereenkomst van alle opstallen te verwijderen, te ontruimen en te verlaten en dit ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Cg 50,- per dag tot een maximum van Cg 8.000,- indien [gedaagde] nalatig zal blijven om de opstallen te verwijderen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Cg 1.670,50 alsmede in de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen van betekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na) kosten niet plaatsvindt binnen gestelde termijn, deze (na)kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum het verzuim tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.

Voetnoten