ECLI:NL:OGEAM:2025:66

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
SXM202400409
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot bijdrage aan onderhoudskosten door niet-lid van vereniging

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Dawn Beach Club Association (DBCA) en Bakkaris SCI. DBCA vorderde betaling van onderhoudskosten door Bakkaris, die geen lid is van de vereniging. Bakkaris had vanaf 2011 geen betalingen gedaan voor de jaarlijkse bijdrage aan DBCA, ondanks dat zij eigenaar was van een perceel grond in de wijk Plateau Estate. Het Gerecht oordeelde dat Bakkaris op basis van de leveringsakte verplicht was bij te dragen aan de kosten voor onderhoud van wegen en andere voorzieningen, maar niet aan de kosten van de vereniging zelf. De jaarlijkse kosten werden begroot op USD 1.200,-. Bakkaris was geen boeterente of late fees verschuldigd. In reconventie vorderde Bakkaris dat DBCA het conservatoir beslag op haar perceel opheft, wat het Gerecht toewijsbaar achtte. Het Gerecht oordeelde dat DBCA niet voldoende bewijs had geleverd dat Bakkaris op de hoogte was van de vorderingen en dat de facturen niet waren ontvangen. De vordering van DBCA werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van Bakkaris ook werd toegewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM 2024 00409
Vonnis d.d. 19 augustus 2025
in de zaak van
DAWN BEACH CLUB ASSOCIATION,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. K. Huisman,
tegen
de vennootschap naar Frans recht
BAKKARIS SCI,
gevestigd in Frankrijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.P. Soons,
Partijen zullen hierna DBCA en Bakkaris worden genoemd.
De zaak in het kort
Bakkaris was eigenaar van een onbebouwd perceel grond de wijk Plateau Estate op de Oyster Pond Hill. DBCA heeft Bakkaris vanaf 2011 jaarlijks facturen gestuurd voor de bijdrage in het onderhoud van wegen, beveiliging en andere voorzieningen. Bakkaris stelt die nooit te hebben ontvangen en meent ook dat zij ze niet hoeft te voldoen, omdat ze geen lid is van DBCA en stelt niet aansprakelijk te zijn voor de kosten die DBCA maakt.
Het Gerecht oordeelt dat Bakkaris op grond van haar leveringsakte verplicht is mee te betalen aan de kosten, maar uitsluitend voor zover die zien op onderhoud e.d. en niet aan kosten van de vereniging zelf. Bovendien is zij geen boeterente en late fees verschuldigd. Het Gerecht begroot zelf de jaarlijkse kosten op USD 1.200,-.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift, op 27 maart 2024 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord in conventie van 3 september 2024, houdende een eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie van 26 november 2024, tevens akte vermeerdering van eis en conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie van 4 februari 2025, tevens repliek in reconventie;
  • de akte uitlating producties in conventie van 1 april 2025, tevens conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
  • de akte houdende uitlating producties aan de zijde van Bakkaris van 29 april 2025, tevens verbetering onjuistheden
  • de akte uitlating producties aan de zijde van DBCA van 13 mei 2025.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bakkaris heeft vanaf 22 februari 2008 tot 21 februari 2024 een perceel grond in zijn bezit gehad. Bakkaris heeft dit perceel gekocht voor een bedrag van USD 387.835,20. Dat perceel bevond zich op het zogenaamde Plateau Estates, gelegen in de besloten woonwijk The Villas of Oyster Pond.
2.2.
DBCA is een vereniging die de gemeenschappelijke belangen van haar leden behartigt. Die leden zijn allen eigenaar van een of meer percelen in The Villas of Oyster Pond. Bakkaris is geen lid van de vereniging.
2.3.
DBCA heeft Bakkaris vanaf 2011 jaarlijks rekeningen gestuurd voor de bijdrage aan DBCA. Bakkaris heeft deze rekeningen niet betaald.
2.4.
In 2018 is de vereniging Plateau Estates Homeowners Association (PEHA) opgericht door en voor de zeven eigenaren van de percelen en woningen op het Plateau. Bakkaris was ook lid van deze vereniging. De jaarlijkse bijdrage aan die vereniging was USD 2.000,-.
2.5.
Op 21 februari 2024 heeft Bakkaris haar perceel verkocht voor de prijs van USD 327.500,-.
2.6.
Op 27 februari 2024 heeft DBCA conservatoir beslag gelegd op het perceel.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
DBCA vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Bakkaris te veroordelen om binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan de Association te vergoeden een bedrag van USD 20.094,65, vermeerderd met de overeengekomen rente thans USD 21.371,83, althans de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum, tevens vermeerderd met de ‘late payment fee’ tot heden te bepalen op USD 13.873,03, tevens vermeerderd met de overeengekomen rente van 1.5% per maand en ‘late payment fee’ van 18% per jaar vanaf 28 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, tevens vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van USD 3.014,20, althans een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
Bakkaris te veroordelen tot vergoeding van schade van de Association welke schade verband houdt met de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Bakkaris te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de gemaakte kosten voor beslaglegging, alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn, deze (na)kosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum verzuim tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
DBCA voert als grondslag van haar vorderingen – kort weergegeven – het volgende aan. Bakkaris moet als eigenaar van haar perceel grond op het Plateau Estate bijdragen aan de kosten die DBCA maakt voor de Villas of Oyster Pond. Zij weigert dat en daarom is zij ook rente, boete, extra rente en buitengerechtelijke kosten aan DBCA verschuldigd.
3.3.
Bakkaris heeft – kort weergegeven- het volgende tot verweer gevoerd. Zij is geen lid van DBCA en er bestaat voor haar geen verplichting om mee te betalen aan het onderhoud dat DBCA uitvoert en waarvan zij zelf niet profiteert.
Subsidiair beroept Bakkaris zich op verjaring van een deel van de vordering. Ook betwist zij de verschuldigdheid van de nevenvorderingen, omdat daar geen grondslag voor bestaat.
in reconventie
3.4.
Bakkaris heeft de volgende eis in reconventie ingesteld. Zij vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. DBCA te veroordelen om de wettelijke rente over een bedrag van USD 15.903,04 vanaf 10 mei 2024 tot het moment dat dit bedrag wordt vrijgegeven door notaris Richards, te betalen aan Bakkaris;
2. DBCA te veroordelen om USD 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 mei 2024 tot de algehele voldoening;
3. DBCA te bevelen om notaris Richards te instrueren om het bedrag van USD 15.903,04 aan additionele zekerheid vrij te geven aan Bakkaris, binnen zeven dagen na het bevel, op straffe van een dwangsom van USD 10.000,- per dag of dagdeel dat DBCA in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen;
4. DBCA te veroordelen in de kosten van dit geding, onder bepaling dat, indien deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop dit vonnis zal zijn gewezen, aan Bakkaris is voldaan, daarover vanaf die veertiende dag de wettelijke rente verschuldigd is.
3.5.
Bakkaris stelt daartoe – kort weergegeven – het volgende. DBCA heeft conservatoir beslag gelegd, maar heeft geweigerd dat beslag op te heffen na de aangeboden zekerheid ter hoogte van het in het verlof begrote bedrag van de vordering inclusief kosten. Bakkaris had haar perceel grond net verkocht en heeft alleen onder de druk om aan de koper te moeten leveren onder protest voldaan aan aanvullende eisen van DBCA om te bewerkstelligen dat zij het beslag zou opheffen. Dat levert onrechtmatig handelen van DBCA op.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Geldigheid bepaling leveringsakte.
4.1.
Het Gerecht zal eerst bepalen of en zo ja welke bepalingen tussen partijen gelden.
Bakkaris heeft het perceel gekocht voor een bedrag van USD 387.835,20. Het perceel is op 22 februari 2008 aan Bakkaris overgedragen. Artikel 11 van de leveringsakte vermeldt dat voor bestaande voorwaarden en bepalingen wordt verwezen naar een aantal eerdere akten. Eén daarvan is de akte van 17 december 2002, C-182-33. Daarna volgt het “relevant part” uit die akte.
“(…) that no qualitative stipulations nor specific obligations (in general) containing restrictions or limitations as to the use (e.g. residential of commercial) and/or to the construction or (in particular) similar to the ones imposed on the owners of the lots who are member of the Dawn Beach Club Association have been imposed in the said preceding title deeds, other than the following condition (which condition has not been imposed in the title deed) in the preceding title deed register in Register C, Volume 46 under number 82:“9. The buyer hereby understand that in not electing to become a member of the Dawn Beach Club Association that he will be liable for such dues and/or fees which the Association may assess for maintenance of roads and Association property.””.
Om te kunnen vaststellen wat de betekenis is van deze laatste clausule in de leveringsakte, moet worden gekeken naar de bedoeling van partijen, in dit geval “seller” (drie Amerikaanse verkopers) en “buyer” Bakkaris. Het is vaste jurisprudentie dat het bij de uitleg van een notariële akte aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen en dat moet dan weer worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
De hiervoor geciteerde bepaling is dus opgenomen als “relevant part”. Tegen die achtergrond brengt een objectieve uitleg van deze bewoordingen het Gerecht tot de conclusie dat daaruit moet worden afgeleid dat Bakkaris door het ondertekenen van deze akte op zich heeft genomen dat zij aansprakelijk zal zijn voor de contributies en heffingen van DBCA voor het onderhoud van wegen en eigendommen van DBCA.
Of die verplichting – ook – rechtstreeks of indirect volgt uit de eerdere overdrachten, kan daarom verder in het midden blijven. In de leveringsakte is niet uitsluitend gerefereerd aan die eerdere akten; de bepaling zelf is letterlijk in de leveringsakte opgenomen.
Wie onderhoudt de wegen?
4.2.
De oorspronkelijke eigenaar Oyster Pond Development Corporation N.V. is nog steeds eigenaar van de wegen in de woonwijk. Bakkaris heeft als verweer aangevoerd dat het onderhoud aan de Limpet Road (waar Bakkaris voornamelijk van gebruikmaakt) door het hotel Princess Heights werd verricht. Na onenigheid tussen DBCA en het hotel is er vanaf 2019 helemaal geen onderhoud door DBCA gepleegd, aldus Bakkaris.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft DBCA voldoende onderbouwd dat OPDC in 1982 het onderhoud van de wegen aan (de rechtsvoorganger van) DBCA heeft overgedragen. Princess Heights mag enige tijd of wellicht nog steeds een deel van dat onderhoud hebben verricht, maar de kosten die DBCA aan het wegonderhoud heeft gemaakt, mag zij doorberekenen aan haar leden en aan Bakkaris. Uit de in het geding gebrachte financiële overzichten blijkt overigens dat aan het onderhoud van de weg niet al te veel is uitgegeven.
De andere kosten van DBCA, maatstaf
4.3.
Hiervoor is overwogen dat Bakkaris op grond van de leveringsakte verplicht is om mee te betalen aan het wegonderhoud. Het Gerecht verstaat daaronder ook het onderhoud aan de wegbermen.
Bakkaris heeft onweersproken gesteld dat DBCA geen andere bezittingen heeft, waaraan onderhoud moet worden gepleegd. Ook is er langs de wegen in de wijk geen verlichting.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of Bakkaris ook voor andere door DBCA gemaakte kosten aansprakelijk is, zal het Gerecht de maatstaf hanteren, die het Gemeenschappelijk Hof heeft aangehouden in de uitspraak waarnaar DBCA heeft verwezen. [1] Het hoogste rechtscollege van het Caribisch deel van het koninkrijk overwoog in die uitspraak dat het in overeenstemming is met de redelijkheid en billijkheid dat alle kaveleigenaren/bewoners naar rato bijdragen in de kosten van de voorzieningen. Het gaat er bij het bepalen van een bijdrageverplichting niet alleen om of de betreffende kaveleigenaar al of niet gebruikmaakt van een bepaalde voorziening, maar met name of hij daarvan gebruik kàn maken, terwijl ook niet bepalend is of die eigenaar helemaal tevreden is over alle geboden voorzieningen. Een andersluidende beslissing zou afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van het collectief van kaveleigenaren/bewoners voor het instandhouden van alle gemeenschappelijke voorzieningen. Evenals het Gerecht in eerste aanleg in die zaak, was het hof van oordeel dat indien gedaagden hieraan niet zouden bijdragen, in zoverre sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
Het Gerecht zal hierna volgens die maatstaf de schade van DBCA vaststellen.
Kosten beveiliging
4.5.
Het onderdeel beveiliging is niet opgenomen in de hiervoor geciteerde bepaling uit de leveringsakte. Dat is logisch, omdat er nog helemaal geen sprake was van beveiliging, op het moment dat de bepaling voor de eerste maal werd neergeschreven.
Op het moment dat Bakkaris haar perceel in 2008 kocht, was er al wel beveiliging. Nadien gesplitst in een automatische beveiliging (beachside) en een bemande beveiligde toegang (hillside). Bakkaris had daarmee dus rekening kunnen houden bij de aankoop van het perceel, omdat die voorzieningen er toen ook al waren.
Uit de financiële overzichten die DBCA in het geding heeft gebracht, blijkt dat “beveiliging” de grootste kostenpost vormt. Het Gerecht is van oordeel dat deze voorziening ook aan Bakkaris ten goede komt en dat zij voor de kosten ervan aansprakelijk is te houden.
Andere kosten
4.6.
Wat hiervoor over de post beveiliging is overwogen, geldt naar het oordeel van het hof ook voor de posten “buildings”, “equipment”, “facilities”, “maintenance” en “utilities”.
Van de kostenposten “legal/debt collection”, “legal fees” en “legal advice” (grootboekrekeningen 6500 en 6800) kan worden aangenomen dat DBCA daardoor is verarmd. Het is echter niet vol te houden dat Bakkaris daardoor als niet-lid is verrijkt of dat zij kunnen profiteren van deze voorzieningen. DBCA heeft dat na het desbetreffende verweer van Bakkaris ook niet toegelicht. Deze onderdelen van de kosten van DBCA behoren daarom niet ook aan Bakkaris te worden doorberekend.
Slotsom
4.7.
Bakkaris is dus wel in evenredigheid met de andere bewoners aansprakelijk voor het grootste deel van de kosten van DBCA. Zoals hiervoor overwogen niet voor alle kosten. Voor het vaststellen van de ‘verrijking’ van Bakkaris en de ‘verarming’ en dus de hoogte van de schade van DBCA zal het Gerecht gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid.
Bij conclusie van antwoord heeft Bakkaris als productie 27 een stuk in het geding gebracht, afkomstig van bewoner [M]. Waarschijnlijk eerder overgelegd als processtuk in de procedure SXM202300538 tussen deze bewoner en DBCA. Hierin wordt een financieel overzicht gegeven van de vereniging over de jaren 2010 tot en met 2023.
Bij conclusie van dupliek heeft Bakkaris een overzicht in het geding gebracht (productie 59). Dat is een financiële samenvatting van de inkomsten en uitgaven van 2020 tot en met 2024.
DBCA heeft bij haar verzoekschrift de verlies- en winstrekeningen over de jaren 2018 tot en met 2023 in het geding gebracht (productie 10). In ieder geval wat de kosten betreft, komen deze overzichten overeen. Terecht merkt DBCA als reactie op productie 59 op dat in het overzicht van Bakkaris geen post is opgenomen voor reservering van groot onderhoud aan de wegen. DBCA heeft zelf echter niet onderbouwd dat in de jaarlijkse heffing een bedrag aan reservering voor onderhoud wegen is opgenomen. Zij heeft geen balansen overgelegd over de hiervoor vermelde jaren. Met enige reservering kan het Gerecht daarom geen rekening houden. Mogelijk dat de reserves in 2018 al groot genoeg waren. Bakkaris heeft het onderbouwde standpunt ingenomen dat DBCA al meer dan USD 500.000,- in kas heeft en dat zij van haar leden al jarenlang een hoger bedrag vraagt, dan er kosten worden gemaakt. DBCA heeft dat standpunt niet betwist.
4.8.
Een en ander tegen elkaar afgewogen, komt het Gerecht tot het oordeel dat het redelijk is om de schade van DBCA vast te stellen op USD 1.200,- gemiddeld per jaar in de jaren 2011 tot en met 2024. Dit bedrag vindt het Gerecht niet bovenmatig, mede gelet op het bedrag van USD 2.000,- dat Bakkaris aan haar ‘eigen’ vereniging PEHA dient bij te dragen.
Facturering, aanmaning
4.9.
In de hiervoor geciteerde leveringsakte is uiteraard geen verschuldigd bedrag voor de jaarlijkse bijdrage opgenomen. De hoogte van dat bedrag moet blijken uit de jaarlijkse kosten die DBCA maakt; de bijdrage is daar immers op gebaseerd. Daarom moet DBCA jaarlijks de factuur aan de bewoners sturen.
Bakkaris stelt dat zij nooit enige factuur of aanmaning van DBCA heeft ontvangen. DBCA heeft kopieën van facturen en aanmaningen in het geding gebracht. Deze heeft zij verzonden aan het e-mailadres [x-caribserve.net]. Bakkaris betwist dat zij ooit gebruik heeft gemaakt van dat e-mailadres en ook niet van een ander caribserve-adres. Haar juiste e-mailadres is altijd geweest [x-gmail.com]. Het eerste bericht dat zij van DBCA heeft ontvangen, was de factuur voor 2024, op dit laatste e-mailadres.
4.10.
DBCA heeft niet toegelicht hoe het door haar gebruikte e-mailadres in haar administratie is terechtgekomen. Zij stelt wel dat zij in juli 2009 eenmaal een contante betaling van USD 1.000,- heeft ontvangen van de eigenaar van Bakkaris, [K]. Dat zou volgens DBCA bevestigen dat Bakkaris de rekening over 2009 wel heeft ontvangen op haar caribserve adres.
Bakkaris betwist allereerst ooit een kasbetaling aan DBCA te hebben gedaan. Maar daarnaast heeft DBCA ook geen factuur over 2009 in het geding gebracht, waaruit blijkt naar welk e-mailadres die factuur is gezonden (of op welke andere wijze de factuur bij Bakkaris is terechtgekomen).
Het is aan DBCA om aan te tonen dat door haar verzonden post bij Bakkaris is aangekomen. Dat e-mails niet retour worden gezonden door de provider, die de e-mails ontvangt, houdt nog niet in dat ze wel bij de desbetreffende geadresseerde zijn aangekomen. Het betekent slechts, dat het e-mailadres bestaat.
4.11.
Ook de poging van DBCA om Bakkaris per aangetekende post in Frankrijk te bereiken, is niet geslaagd. Bakkaris stelt dit poststuk nooit te hebben ontvangen. Uit de overgelegde Fedex-stukken blijkt dat het poststuk retour is gezonden aan de toenmalige administrateur van DBCA onder de mededeling “Destinataire inconnu à l’adresse”.
4.12.
Ten slotte heeft DBCA bij repliek erop gewezen dat Bakkaris op 29 maart 2024 na de verkoop van haar perceel grond aan DBCA heeft verzocht om de jaarlijkse bijdrage voor haar koper te verlagen. Zij moet dus wel hebben geweten van deze jaarlijkse plicht, aldus DBCA.
Bakkaris heeft daarop bij dupliek echter onderbouwd dat een en ander op verzoek van de makelaar is gedaan en daaruit dus niet de conclusie kan worden getrokken dat Bakkaris eerder op de hoogte was van de jaarlijks verschuldigde heffing door DBCA.
4.13.
Dit alles moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het feit dat het perceel van Bakkaris alleen een stuk grond was. Het was niet bebouwd, dus er woonde ook niemand.
Op grond van het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat DBCA er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat Bakkaris de facturen en aanmaningen va DBCA heeft ontvangen.
Verjaring
4.14.
Het onder 4.13 gegeven oordeel van het Gerecht is van belang in verband met het beroep van Bakkaris op verjaring. Er is geen discussie over de vraag wat de toepasselijke verjaringstermijn is; die is vijf jaar.
Vaststaat dat Bakkaris in 2024 op de hoogte raakte van de vorderingen van DBCA; door betekening van het beslag op 28 februari 2024 en door de factuur van 26 maart 2024 (cc. gestuurd aan het g-mailadres van Bakkaris). Van een eerder moment is in deze procedure niet gebleken. De heffingen zijn bij vooruitbetaling verschuldigd. Dat betekent dat alleen de heffingen over 2020 tot en met 2024 verschuldigd zijn, de voorgaande negen jaren niet.
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat zij voor 2024 voor 130/365 deel aansprakelijk is, omdat zij het perceel in dat jaar op 10 mei 2024 heeft geleverd en dat de nieuwe eigenaar voor de rest van het jaar aansprakelijk is.
Na de uitleg bij conclusie van repliek heeft Bakkaris niet langer verweer gevoerd tegen de kostenposten onderzoek Kadaster en Fedex-kosten. Die kosten zullen daarom ook worden toegewezen.
Toewijsbaar is dus een bedrag van 4 x USD 1.200,- + USD 427,- + USD 194,65 = USD 5.421,65.
Rente, boeterente en late-fee
4.16.
Bakkaris heeft als verweer aangevoerd dat aan haar geen boeterente en late-fee in rekening kan worden gebracht, omdat zij geen lid is van DBCA. Er is ook geen andere grondslag, waaruit zo’n verplichting volgt.
Dat verweer slaagt.
DBCA heeft in reactie op het verweer gesteld dat Bakkaris via de leveringsakte van verkopers [V] aan Bakkaris een overeenkomst heeft gesloten met DBCA. Die stelling heeft DBCA niet verder toegelicht, is onnavolgbaar en wordt daarom verworpen. Deze – aanzienlijke – onderdelen van de vordering zullen daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
Uit de overgelegde stukken volgt dat de gemachtigde van DBCA voorafgaande aan de beslaglegging aan Bakkaris één sommatiebrief heeft gestuurd. Dat rechtvaardigt geen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, temeer niet, omdat het grootste deel van het bedrag waarvoor gesommeerd is, zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
Het onder I. gevorderde zal voor een bedrag van USD 5.421,65 worden toegewezen. Gelet op de ingestelde vordering van ruim USD 58.000,- moet DBCA worden beschouwd als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarom zal zij in de proceskosten van Bakkaris worden veroordeeld. Deze zal het Gerecht vaststellen op Cg 4.000,- (2 punten x tarief Cg 2.000) aan salaris voor de gemachtigde.
Het feit dat Bakkaris maar liefst 119 (!) bladzijden nodig heeft gehad om haar standpunt toe te lichten, heeft daarbij geen rol gepeeld.
in reconventie
4.19.
Volgens artikel 700 lid 2 Rv. moet de rechter bij een geldvordering in het verlof tot het leggen van een conservatoir beslag het bedrag vaststellen, waarvoor het verlof wordt verleend. De rechter begroot dat bedrag aan de hand van de vordering in het verzoekschrift, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar kan worden veroordeeld. Voor die begroting wordt een vast percentage genomen, dat kenbaar is uit de zogenaamde Beslagsyllabus. Al sinds jaar en dag wordt voor een bedrag als in deze zaak een percentage van 30 gehanteerd. Dat is in dit geval ook gebeurd.
4.20.
Indien de beslagene opheffing van het beslag wenst, dan kan hij voldoende zekerheid bieden. “Voldoende” betekent in zo’n geval wat de hoogte van de zekerheid betreft, het bedrag dat door de rechter is begroot. Tegenover het aanbieden van die zekerheid is volgens artikel 705 lid 2 Rv. het opheffen van het beslag verplicht. Het is dus niet zo – zoals DBCA aanvoert – dat er van de beslagene een hoger bedrag verlangd kan worden dan in het verlof vermeld, omdat de kosten misschien nog wel eens meer dan 30% zouden kunnen worden. DBCA heeft zelf in haar verzoekschrift tot het leggen van beslag verzocht om een bedrag van ongeveer USD 13.000,- aan kosten te mogen berekenen en daarvoor is verlof verleend. DBCA vond dat enkele maanden later kennelijk niet voldoende. Tegenover de opheffing van het beslag diende Bakkaris nog eens een bedrag van USD 15.903,04 te voldoen. In totaal dus bijna USD 29.000,- aan kosten ten opzichte van op dat moment een hoofdsom (inclusief rente en boete) van USD 40.000,-. Het Gerecht is het met Bakkaris eens dat dat onrechtmatig is.
4.21.
Het beslag is gelegd op twee onroerende zaken van Bakkaris, percelen onbebouwde grond. Vaststaat dat die door haar zijn verkocht op 21 februari 2024. In dit geval heeft DBCA onderbouwd dat zij, zoals zij zelf stelt, nog net op tijd voor de overdracht beslag heeft kunnen leggen, op 27 februari 2024. Het is duidelijk dat Bakkaris alleen onder deze omstandigheden bereid was om in te gaan op de aanvullende eisen van DBCA (Bakkaris diende naast gemeld bedrag van USD 15.903,04 ook nog een bedrag van USD 2.500,- aan DBCA te voldoen voor de kosten van opheffing van de beslagen).
Het Gerecht is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de vordering in reconventie toewijsbaar is, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
Proceskosten
4.22.
DBCA is de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal worden veroordeeld in de proceskosten van Bakkaris, die tot heden worden begroot op Cg. 2.500,- (2 punten x Cg. 1.250,-).

5.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie
5.1.
veroordeelt
Bakkaristot betaling aan DBCA van een bedrag van USD 5.421,65, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van de datum van het verzoekschrift, 27 maart 2024;
5.2.
veroordeelt
DBCAin de kosten van dit geding, aan de kant van Bakkaris tot heden begroot op Cg. 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
veroordeelt DBCA om aan Bakkaris te betalen de wettelijke rente over een bedrag van USD 15.903,04 vanaf 10 mei 2024 tot het moment dat dit bedrag wordt vrijgegeven door notaris Richards;
5.6.
veroordeelt DBCA om aan Bakkaris te betalen een bedrag van USD 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 mei 2024 tot de algehele voldoening;
5.7.
beveelt DBCA om uiterlijk 31 augustus 2025 notaris Richards te instrueren het bedrag van USD 15.903,04 aan aanvullende zekerheid vrij te geven aan Bakkaris, op straffe van verbeurte van een dwangsom van USD 1.000,- per dag of dagdeel dat DBCA in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen, met een maximum van USD 50.000,-;
5.7.
veroordeelt DBCA in de kosten van dit geding, aan kant van Bakkaris tot heden begroot op Cg. 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.

Voetnoten

1.GHvJ ACMB 14 februari 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:117 (Jan Sofat)