Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
1.Het procesverloop
- het inleidend verzoekschrift, op 27 maart 2024 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord in conventie van 3 september 2024, houdende een eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie van 26 november 2024, tevens akte vermeerdering van eis en conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie van 4 februari 2025, tevens repliek in reconventie;
- de akte uitlating producties in conventie van 1 april 2025, tevens conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
- de akte houdende uitlating producties aan de zijde van Bakkaris van 29 april 2025, tevens verbetering onjuistheden
- de akte uitlating producties aan de zijde van DBCA van 13 mei 2025.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bakkaris heeft het perceel gekocht voor een bedrag van USD 387.835,20. Het perceel is op 22 februari 2008 aan Bakkaris overgedragen. Artikel 11 van de leveringsakte vermeldt dat voor bestaande voorwaarden en bepalingen wordt verwezen naar een aantal eerdere akten. Eén daarvan is de akte van 17 december 2002, C-182-33. Daarna volgt het “relevant part” uit die akte.
Bakkaris heeft onweersproken gesteld dat DBCA geen andere bezittingen heeft, waaraan onderhoud moet worden gepleegd. Ook is er langs de wegen in de wijk geen verlichting.
Op het moment dat Bakkaris haar perceel in 2008 kocht, was er al wel beveiliging. Nadien gesplitst in een automatische beveiliging (beachside) en een bemande beveiligde toegang (hillside). Bakkaris had daarmee dus rekening kunnen houden bij de aankoop van het perceel, omdat die voorzieningen er toen ook al waren.
Uit de financiële overzichten die DBCA in het geding heeft gebracht, blijkt dat “beveiliging” de grootste kostenpost vormt. Het Gerecht is van oordeel dat deze voorziening ook aan Bakkaris ten goede komt en dat zij voor de kosten ervan aansprakelijk is te houden.
Bakkaris stelt dat zij nooit enige factuur of aanmaning van DBCA heeft ontvangen. DBCA heeft kopieën van facturen en aanmaningen in het geding gebracht. Deze heeft zij verzonden aan het e-mailadres [x-caribserve.net]. Bakkaris betwist dat zij ooit gebruik heeft gemaakt van dat e-mailadres en ook niet van een ander caribserve-adres. Haar juiste e-mailadres is altijd geweest [x-gmail.com]. Het eerste bericht dat zij van DBCA heeft ontvangen, was de factuur voor 2024, op dit laatste e-mailadres.
Bakkaris betwist allereerst ooit een kasbetaling aan DBCA te hebben gedaan. Maar daarnaast heeft DBCA ook geen factuur over 2009 in het geding gebracht, waaruit blijkt naar welk e-mailadres die factuur is gezonden (of op welke andere wijze de factuur bij Bakkaris is terechtgekomen).
Het is aan DBCA om aan te tonen dat door haar verzonden post bij Bakkaris is aangekomen. Dat e-mails niet retour worden gezonden door de provider, die de e-mails ontvangt, houdt nog niet in dat ze wel bij de desbetreffende geadresseerde zijn aangekomen. Het betekent slechts, dat het e-mailadres bestaat.
Bakkaris heeft daarop bij dupliek echter onderbouwd dat een en ander op verzoek van de makelaar is gedaan en daaruit dus niet de conclusie kan worden getrokken dat Bakkaris eerder op de hoogte was van de jaarlijks verschuldigde heffing door DBCA.
Op grond van het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat DBCA er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat Bakkaris de facturen en aanmaningen va DBCA heeft ontvangen.
Verjaring
Vaststaat dat Bakkaris in 2024 op de hoogte raakte van de vorderingen van DBCA; door betekening van het beslag op 28 februari 2024 en door de factuur van 26 maart 2024 (cc. gestuurd aan het g-mailadres van Bakkaris). Van een eerder moment is in deze procedure niet gebleken. De heffingen zijn bij vooruitbetaling verschuldigd. Dat betekent dat alleen de heffingen over 2020 tot en met 2024 verschuldigd zijn, de voorgaande negen jaren niet.
Na de uitleg bij conclusie van repliek heeft Bakkaris niet langer verweer gevoerd tegen de kostenposten onderzoek Kadaster en Fedex-kosten. Die kosten zullen daarom ook worden toegewezen.
Toewijsbaar is dus een bedrag van 4 x USD 1.200,- + USD 427,- + USD 194,65 = USD 5.421,65.
Rente, boeterente en late-fee
Dat verweer slaagt.
DBCA heeft in reactie op het verweer gesteld dat Bakkaris via de leveringsakte van verkopers [V] aan Bakkaris een overeenkomst heeft gesloten met DBCA. Die stelling heeft DBCA niet verder toegelicht, is onnavolgbaar en wordt daarom verworpen. Deze – aanzienlijke – onderdelen van de vordering zullen daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
Proceskosten
Het feit dat Bakkaris maar liefst 119 (!) bladzijden nodig heeft gehad om haar standpunt toe te lichten, heeft daarbij geen rol gepeeld.
in reconventie
Het Gerecht is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de vordering in reconventie toewijsbaar is, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
Proceskosten
5.De beslissing
Bakkaristot betaling aan DBCA van een bedrag van USD 5.421,65, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van de datum van het verzoekschrift, 27 maart 2024;
DBCAin de kosten van dit geding, aan de kant van Bakkaris tot heden begroot op Cg. 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;