In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de ontruiming van een gehuurde woning. [eiseres] heeft [gedaagde] aangeklaagd wegens huurachterstand en slecht huurdersgedrag. De huurovereenkomst dateert uit 2008 en is mondeling aangegaan met de vader van [eiseres], die in 2022 is overleden. Na een verzoek van [eiseres] aan de Huurcommissie om de huurovereenkomst te beëindigen, heeft de Huurcommissie in april 2023 toestemming verleend, maar [eiseres] heeft de overeenkomst niet opgezegd. In maart 2025 heeft [gedaagde] een brief ontvangen waarin hij werd verzocht om zich te onthouden van het parkeren van derden op het terrein, maar hij heeft hierop niet gereageerd. [eiseres] heeft uiteindelijk op 7 juli 2025 de huurovereenkomst formeel opgezegd.
In het kort geding vorderde [eiseres] de ontruiming van de woning binnen zeven dagen, met een dwangsom voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke bleef. [gedaagde] voerde aan dat [eiseres] misbruik maakte van haar recht door na twee jaar een kort geding aan te spannen. Het Gerecht oordeelde dat [gedaagde] een huurachterstand had van vijf maanden en dat dit in een bodemzaak doorgaans leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, onder andere door derden op het terrein te laten parkeren en niet te reageren op verzoeken van [eiseres].
Het Gerecht heeft de ontruiming toegewezen, maar de termijn verlengd naar 90 dagen in plaats van de gevorderde zeven dagen, om [gedaagde] meer tijd te geven om een nieuwe woonruimte te vinden. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].