ECLI:NL:OGHACMB:2014:87

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
HLAR 62620/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant, die als gevolg van een bedrijfsongeval op 4 maart 2005 niet meer in staat zou zijn om zijn werkzaamheden als zandblazer en spuiter uit te voeren. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had de arbeidsongeschiktheid van de appellant vastgesteld op 15% per 31 augustus 2006, wat leidde tot een ongevallengeld van Naf. 9,00 per dag. De appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao verklaarde het beroep ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Tijdens de zitting op 8 april 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Fa Si Oen, en de SVB werd vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N. Huizing. De appellant betoogde dat de adviseur van de SVB de aard en ernst van zijn letsel aan de linkerknie onjuist had beoordeeld en dat de SVB niet had mogen afgaan op de rapportage van de adviseur, omdat deze niet rekening had gehouden met de specifieke eisen van zijn beroep.

Het Hof oordeelde dat de adviseur in zijn rapportage terecht had vastgesteld dat de appellant in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren, ondanks zijn knieletsel. Het Hof bevestigde dat de adviseur de relevante aspecten van de functie van zandblazer/spuiter had meegenomen in zijn beoordeling. Ook het argument van de appellant dat de SVB geen rekening had gehouden met een eerder letsel aan de rechterknie werd verworpen, omdat de wetgeving bepaalt dat alleen arbeidsongeschiktheid die het directe gevolg is van het bedrijfsongeval in aanmerking komt voor beoordeling.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van het Gerecht, waarmee de appellant in zijn verzoek om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

HLAR 62620/13
Datum uitspraak: 23 mei 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 20 augustus 2013 in zaak nr. Lar 2007/33 in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij beschikking van 3 augustus 2006 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant als gevolg van het bedrijfsongeval dat hem op 4 maart 2005 is overkomen, per 31 augustus 2006 op 15% vastgesteld en zijn aanspraak op ongevallengeld op Naf. 9,00 per dag.
Bij beschikking van 13 maart 2007 heeft de SVB het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2013 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar appellant, bijgestaan door mr. E. Fa Si Oen, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N. Huizing, beiden werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: de LvOV) wordt onder arbeidsongeschiktheid verstaan: de toestand, waarin de werknemer verkeert, die als gevolg van een ongeval gedurende een etmaal of langer niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze arbeid zo lang niet mag verrichten, hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te maken, hetzij om te voorkomen dat zijn genezing wordt belemmerd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft de werknemer, die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, aanspraak op een uitkering in geld, genaamd ongevallengeld, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank.
Ingevolge het tweede lid bedraagt het ongevallengeld bij gehele arbeidsongeschiktheid per dag:
a. gedurende de eerste 52 weken: 100% van het dagloon van de werknemer;
b. voor de verdere duur: 80% van het dagloon van de werknemer.
Ingevolge het vierde lid bedraagt het ongevallengeld per dag bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gedurende de in het tweede lid vermelde tijdvakken een in een evenredige verhouding tot het percentage van de arbeidsongeschiktheid staand deel van de in het tweede lid vermelde percentages van het dagloon.
Appellant is op 4 maart 2005 een bedrijfsongeval overkomen. Na dit ongeval is hij uitgevallen voor zijn werk als zandblazer en spuiter in verband met klachten aan zijn linkerknie. In de door de medisch adviseur van de SVB (hierna: de adviseur) opgestelde rapportage arbeidsongeschiktheidsbepaling (hierna: de rapportage) staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“Verzekerde claimt zijn eigen werk als zandblazer/spuiter niet meer te kunnen uitoefenen. Bij het lichamelijk onderzoek blijkt dat de linker knie duidelijk is opgezet vergeleken met rechts. Drukpijn knieholte en mediale knie. Gemeten is de knie omvang links 50 cm en rechts 47 cm. Knie voelt niet warm aan, maar er is wel een huidsverkleuring. Geen crepitaties geconstateerd, flexie beperkt tot 80o door de zwelling. Extensie niet beperkt.“
Appellant betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat niet is gesteld of gebleken dat de adviseur een onjuist medisch oordeel heeft gegeven over het letsel van de linkerknie, heeft miskend dat de adviseur er ten onrechte van is uitgegaan dat zijn werkzaamheden voornamelijk staand zijn, nu hij ook moet hurken, klimmen, traplopen, knielen en soms liggend werk moet doen, waarbij de knieën extra zwaar belast worden.
3.1. Dat betoog faalt. Appellant heeft in beroep niet aangevoerd dat de adviseur van de SVB de aard en ernst van het letsel aan zijn linkerknie onjuist heeft beoordeeld. Het Gerecht heeft met juistheid ook anderszins niet gesteld geacht dat de adviseur een onjuist medisch oordeel over het letsel aan de linkerknie heeft gegeven.
4. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat verweerder niet op het gestelde in de rapportage van de adviseur mocht afgaan, nu zijn arbeidsongeschiktheid daarin onjuist is ingeschat, omdat de adviseur bij de beoordeling ervan ten onrechte niet is uitgegaan van zijn beroep als zandblazer en spuiter, maar van alle mogelijke beroepen.
4.1. Dat betoog faalt evenzeer. De adviseur vermeldt in de rapportage dat appellant als zandblazer en spuiter bij DOK maatschappij werkt, waar hij met een hoge druk apparaat verf en roest van schepen moet wegblazen, waarna hij het schip weer moet spuiten en verven. Daarbij vermeldt de adviseur dat het staand werk betreft, maar betrokkene ook in staat moet zijn om te klimmen, traplopen, kruipen in ruimtes en knielen om te werken in het schip. Voorts vermeldt hij dat betrokkene met zijn knieletsel zijn werk als zandblazer/spuiter in beginsel wel kan uitoefenen, daar hij hiervoor met name zijn beide armen moet gebruiken, maar traplopen en eventueel in knielende houding werken lastig is. Het Gerecht heeft met juistheid geoordeeld dat de adviseur bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant aldus van zijn functie als zandblazer/spuiter is uitgegaan.
5. Appellant betoogt ten slotte dat het Gerecht heeft miskend dat verweerder bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een vóór het bedrijfsongeval van 4 maart 2005 door een ongeval tijdens het werk aan zijn rechterknie veroorzaakt letsel.
5.1. Ook dat betoog faalt. Zoals het Hof heeft eerder heeft overwogen (uitspraak 29 november 2004, in zaak nr. 47 HLAR 11/04, ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF5224), valt uit artikel 1 van de LvOV af te leiden dat arbeidsongeschiktheid in de zin van die verordening de arbeidsongeschiktheid is die het directe gevolg is van een bedrijfsongeval en betekent dit dat de toestand, waarin een werknemer verkeert anders dan ten gevolge van het desbetreffende bedrijfsongeval, bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid door de SVB buiten beschouwing moet worden gelaten. Het Gerecht heeft derhalve met juistheid, zij het op andere gronden, geoordeeld dat verweerder het gestelde niet ten gevolge van het bedrijfsongeval van 4 maart 2005 ontstane letsel aan de rechterknie terecht niet bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft betrokken.
6. Het hoger beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verleent[appellant]
verlofkosteloos te procederen;
II.
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,