ECLI:NL:OGHACMB:2015:73
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.A. Saleh
- D. Radder
- V.P. Maria
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 september 2015 advies uitgebracht aan de Gouverneur van Curaçao over de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika. Het advies is gebaseerd op het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten, evenals de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 29 september 2004. De zaak betreft een verzoek van de Verenigde Staten, ingediend op 29 oktober 2013, en is behandeld na een eerdere vernietiging van een advies door de Hoge Raad op 9 december 2014.
De procedure begon met een verzoek dat langs diplomatieke weg werd ingediend. De procureur-generaal van Curaçao heeft de relevante stukken aan het Hof overgelegd. De behandeling vond plaats met gesloten deuren op 28 januari 2014 en opnieuw op 20 augustus 2015 na terugwijzing door de Hoge Raad. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.F. Sulvaran, en de procureur-generaal van Curaçao, mr. A.C. van der Schans, was ook aanwezig.
Het Hof oordeelde dat de overgelegde stukken voldeden aan de vereisten van het Uitleveringsbesluit en het Uitleveringsverdrag. De raadsman voerde aan dat de uitlevering ontoelaatbaar was vanwege een schending van artikel 6 EVRM, maar het Hof concludeerde dat er geen bewijs was van een dreigende flagrante schending van dit artikel. Het Hof adviseerde uiteindelijk dat de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten toelaatbaar was, en dat er geen belemmeringen waren voor de uitlevering.