ECLI:NL:HR:2006:AV8326
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering aan Kenia en de risico's van schending van mensenrechten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2006 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Kenia. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was, aan de Keniaanse autoriteiten. De Rechtbank te Rotterdam had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de opgeëiste persoon heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister van Justitie besproken, waarbij de rechter alleen de uitlevering ontoelaatbaar kan verklaren indien er een risico bestaat van een flagrante inbreuk op de rechten van de opgeëiste persoon, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat er geen bewijs is geleverd voor een dergelijk risico. De opgeëiste persoon had aangevoerd dat hij in Kenia niet verzekerd zou zijn van een eerlijk proces, maar de Rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten en bewijsstukken die zijn gepresenteerd niet voldoende waren om aan te tonen dat de uitlevering ontoelaatbaar was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, wat betekent dat de uitlevering aan Kenia kan doorgaan, mits de Minister van Justitie dit ook daadwerkelijk toestaat.