ECLI:NL:OGHACMB:2017:208

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
100.00048/14 en H 151/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van politieambtenaren tijdens verkiezingen in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van omkoping van politieambtenaren in de aanloop naar de verkiezingen van 2010. De verdachte, geboren in 1953 op Saba en woonachtig in Sint Maarten, werd ervan beschuldigd meerdere politieambtenaren te hebben omgekocht om hen te bewegen op een bepaalde politieke partij te stemmen. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon na de verkiezingen, waarbij getuigen verklaarden dat de verdachte hen geld had aangeboden in ruil voor hun stem.

Het Hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit van omkoping van twee politieambtenaren en een poging tot omkoping van een derde. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een maximale geldboete van 300 gulden. Het Hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de 'common practice' van omkoping in Sint Maarten, en de relatief lage strafmaxima die destijds golden.

De verdediging had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het Hof verwierp dit verweer. Het Hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de omkoping en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de ernst van verkiezingsfraude en de noodzaak om de integriteit van het verkiezingsproces te waarborgen.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Zaaknummer: H 151/2016
Parketnummer: 100.00048/14
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 14 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte A],

geboren op [een datum in het jaar] 1953 op Saba,
wonende in Sint Maarten, [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 augustus 2016, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 april en 12 april 2017 in Curaçao (via een directe beeld- en geluidsverbinding met Sint Maarten).
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. E.F. Sulvaran, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
In eerste aanleg is de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich niet met de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg verenigen. Het vonnis waarvan beroep kan daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als vertegenwoordiger van de [politieke partij] meerdere politieambtenaren, althans personen (te weten: [B], [C], [D] en [E]), heeft omgekocht door een gift en/of een belofte, te weten vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althans geld, althans enige gift en/of belofte aan te bieden, teneinde die [B], [C], [D] en [E] te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing hun kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het niet uitoefenen of op bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat zij tijdens de verkiezingen zouden stemmen op de [politieke partij];
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, in of omstreeks de periode van 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, als vertegenwoordiger van de [politieke partij], meerdere politieambtenaren, althans personen (te weten: [B], [C], [D] en [E]), heeft omgekocht door een gift en/of een belofte, te weten vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althans geld, althans enige gift en/of belofte aan te bieden, teneinde die [B], [C], [D] en [E] te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing hun kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het niet uitoefenen of op bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat zij tijdens de verkiezingen zouden stemmen op de [politieke partij], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hij heeft de volgende gronden aangedragen:
(i). de verdachte en zijn medeverdachten zijn het slachtoffer van een politiek proces;
(ii). de officier van justitie heeft een getuige à decharge getracht te beïnvloeden;
(iii). over de start van het onderzoek is onjuiste dan wel onvolledige informatie geverbaliseerd;
(iv). diverse stukken zijn onjuist gedateerd of zijn tardief opgemaakt.
Het Hof overweegt als volgt.
( i) en (iii). Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat het strafproces is misbruikt ten behoeve van een Nederlandse politieke agenda.
Het berust niet op toeval en kan ook geen verbazing wekken dat vrijwel direct na de verkiezingen in 2010 een onderzoek is gestart. De aanleiding voor dit onderzoek is zonneklaar. De telefoniste van het Korps Politie Sint Maarten, wijlen [E], was boos. Zij voelde zich besodemieterd, omdat zij geen geld had gekregen. Zij is meerdere keren verhoord en geen enkele keer teruggekomen van de eerste verklaring die zij ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft afgelegd. Die verklaring vindt in belangrijke mate bevestiging in de verklaring van haar collega en medeverdachte [B], alsook in de verklaring van de verdachte. Het Hof ziet daarom, anders dan de raadsman, geen reden te twijfelen aan hetgeen over de start van het onderzoek is gerelateerd. Dat wordt niet anders door de door verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring dat het volgens [E] om de familie [familie] ging. Zonder verdere bijzonderheden, die ontbreken, kan daaraan geen conclusie worden verbonden.
De heldere aanleiding, vertaald in elkaar over en weer bevestigende verklaringen, heeft het openbaar ministerie van meet af aan een bewijspositie gegeven, die het bij soortgelijke verdenkingen zelden heeft. Het openbaar ministerie is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat dit, hoe gevoelig het ook ligt, niet kan worden genegeerd en dat is naar het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het Hof ziet geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat in een Nederlandse zaak anders zou worden beslist. In dat verband wordt erop gewezen dat ook in Nederland vervolgingen van verkiezingsfraude bekend zijn, van het manipuleren van de stemmachine tot het ronselen van stemmen en/of volmachten (vgl. Hof Arnhem 9 juli 2007, ECLI:NL:GHARN:2007: BA9085; Hof ’s-Hertogenbosch, 9 april 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8989; Hof
’s-Hertogenbosch 28 maart 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP9350; Rb Rotterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:RBROT:2016: 5272 en ECLI:NL:RBROT:2016:5281). De stelling dat in deze zaak met een ‘Nederlands kanon op een Caribische mug’ wordt geschoten, wordt dan ook van de hand gewezen. Het moge zo zijn dat het, zoals is aangevoerd, op alle Caribische eilanden kennelijk een culturele traditie is om mensen tijdens de verkiezingscampagne te helpen, maar die hulp mag uiteraard niet verder gaan dan de eigen (Caribische) strafrechtelijke grenzen. Een van die grenzen is omkoping. Die grens was in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen getrokken en dat is niet gewijzigd in het nadien ingevoerde Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten.
(ii). De getuige [verbalisant 3], die beweerdelijk door de officier van justitie zou zijn beïnvloed, heeft over het contact met de officier van justitie ten overstaan van de rechter-commissaris het volgende verklaard:
“Ik heb voorafgaand aan dit verhoor het Masbangu dossier doorgenomen omdat mij was gezegd dat er sprake was van een misverstand over de datum. Er zou sprake zijn van een verkeerde datum in de opdracht van de PG. Ik had dit vernomen van de officier van justitie. De officier had mij gebeld of gemaild en mij gezegd dat ik zou worden gedagvaard in verband met een fout in de datum van de opdracht van de PG.
Ik vroeg toen welke datum ik zou worden gedagvaard en de officier antwoordde dat hij dat niet wist. Wel zei hij dat dit zeker voor de zittingsdatum zou zijn. Dat is het, verder hebben wij geen gesprek gevoerd. […]
U vraagt mij of ik bereid ben om de email van de officier waarin ik op de hoogte werd gesteld van het feit dat ik moet getuigen, op te zoeken en over te leggen. Volgens mij ben ik gebeld of heb ik teruggebeld, en kregen we geen contact. Ik kan mij herinneren dat ik heb gevraagd waar ik dan zou moeten zijn. Maar als er een mail is, ben ik bereid die over te leggen.”
Het Hof maakt uit deze verklaring op dat de officier van justitie per telefoon of per e-mail contact heeft gezocht met de getuige [verbalisant 3] teneinde haar te laten weten wat ertoe heeft geleid dat zij als getuige zou worden opgeroepen. Voorts valt uit de verklaring op te maken dat is gesproken over het tijdstip waarop het getuigenverhoor zou plaatsvinden. De officier van justitie is daarmee naar het oordeel van het Hof binnen de grenzen van het toelaatbare gebleven. De suggestie van de raadsman dat de verbalisant ook een getuigentraining van de officier van justitie heeft gekregen of dat zij door hem op een andere ongeoorloofde wijze is beïnvloed, steunt echter niet op objectieve feiten of omstandigheden en wordt daarom terzijde gesteld. Van een normschending in de zin van artikel 413, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is geen sprake.
(iv). Het Hof stelt vast dat de datering van enkele processen-verbaal onjuist is. Volstrekt duidelijk is dat het om verschrijvingen van de jaartallen gaat. Het Hof is van oordeel dat daaraan geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden. Zonder gevolg blijft ook dat bepaalde verklaringen niet aanstonds bij proces-verbaal zijn opgemaakt en ondertekend. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de vertraging steeds beperkt is gebleven en dat geen reden bestaat om aan te nemen dat daardoor de betrouwbaarheid van de desbetreffende verklaringen in het geding is geraakt of dat de verdachte daarvan een ander rechtens te respecteren nadeel van heeft ondervonden.
Ook al hetgeen voor het overige is aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging slaagt niet. Het verweer van de raadsman wordt daarom – in al zijn onderdelen – verworpen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ten aanzien van de politieambtenaren [B] en [D] schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde en ten aanzien van de politieambtenaar [C] of [E] aan het subsidiair ten laste gelegde, met dien verstande dat:
hij
,in
of omstreeksde periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als vertegenwoordiger van de [politieke partij], meerdere politieambtenaren,
althans personen (te weten
:[B]
,
[C],en[D]
en [E]), heeft omgekocht door een gift en/of een belofte, te weten
vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althansgeld,
althans enige gift en/of belofte,aan te bieden,
teneinde die [B]
, [C],en[D]
en [E]te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, hun kiesrecht
hetzij niet, hetzijop bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het
niet uitoefenen ofop bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat zij tijdens de verkiezingen zouden stemmen op de [politieke partij].
en
hij
,in
of omstreeksde periode van 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, als vertegenwoordiger van de [politieke partij],
eenmeerderepolitieambtena
(a
)r
(en), althans personen (te weten
: [B],[C],
[D] en/of[E]
), heeft
getracht om te kopendoor een gift en/of een belofte, te weten
vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althansgeld,
althans enige gift en/of belofteaan te bieden, teneinde die
[B],[C]
, [D] en/of[E] te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing
zijn/haar/hunkiesrecht
hetzij niet, hetzijop bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het
niet uitoefenen ofop bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat
hij/zij tijdens de verkiezingen
zou(den)stemmen op de [politieke partij], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen meer of anders aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen [1]
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1.In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van deze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010. [2]
2.Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [E], destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, medeverdachte [B] en medeverdachte [D]. Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de [politieke partij] geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [E] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:
“You are asking me what I know about persons getting money at [naam leider politieke partij]’s office in [plaats]. I can tell you this much. I understood that the [politieke partij] (Hof: [politieke partij]) was giving out money to people for them to vote for the [politieke partij]. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [C], [D] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [B]. [B] was saying that somebody called them to pass at [naam leider politieke partij]’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to Point Blanche. We were working at that time. […] It was in the afternoon. [D] and [B] had on their uniform. [C] was working but he did not have on his uniform. […]
When we got to the office building we stopped and waited for a while. […] After a while a bouncer/security guard came and told us that […] we could talk to someone […].
He took us to the office. In the office we spoke with [de verdachte]. He is [naam leider politieke partij]’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The […] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred and fifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the 15th of September 2010.
The following day, the 16th of September 2010, [B] received a call from [de verdachte]. […] [B] told me that [de verdachte] asked him to pass by the office by himself. […]
I saw [de verdachte] on the 17th of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill […]. I asked him about the money. […] He said that he gave [B] […] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [B] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [B]. He said [B] put it in his pocket. […] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars.” [3]
3.Medeverdachte [B], destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:
“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [naam leider politieke partij]’s office at Point Blance. This is wat I can tell you. On the street I heard that the [politieke partij] was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [naam leider politieke partij]’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [D] and [C], [E] and I went to the office of [naam leider politieke partij]in [plaats]. […] It was in the afternoon. […] We got to speak to [de verdachte]. We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.
On the 16th of September 2010 [de verdachte] called me. He told me to come to the office […] and that he would have something for me. […] I went to the office […]. Both times I went to [naam leider politieke partij]’s office, I went with a police patrol vehicle. […] When I got into [verdachtes] office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we asked for, but that we would get the rest after the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [de verdachte] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought.
[D] was working at that moment. I am not sure if [C] was working. […] I gave [D] two envelopes, one for him and one for [C]. Glenda was not at the balie at that time. I gave [D] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). […] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop.” [4]
4.De verdachte heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“I was [involved in the [politieke partij] during the election of 2010]. […] I was […] accountable to [naam leider politieke partij]. He was the party leader. […]
I knew [B] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. […] They came [at the office of [naam leider politieke partij] in [plaats]] for financial help. […] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. […] The information [that I took] […] is the financial aid that they were looking for. […] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. […] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the [politieke partij]. […] The purpose of taking the information [was] […] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. […] On the 16th of September 2010, […] I [indeed] did call [B] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. […] [B] arrived […] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. […] I gave [B] three envelops each containing […] money […].” [5]
5.F], die de [politieke partij] gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in [plaats] het volgende verklaard:
“We used it for registering people mainly. […] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. […] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them.” [6]
6.B], [C], [D] en [E] waren kiesgerechtigd voor de verkiezing op
17 september 2010. Zij waren indertijd ouder dan 18 jaar, hadden de Nederlandse nationaliteit en waren ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hen niet ontzegd. [7]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, bij wijze van een subsidiair standpunt, bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat door of namens de verdachte de voorwaarde is gesteld dat de medeverdachten op de [politieke partij] zouden moeten stemmen. De verdachte heeft geen voorwaarde gesteld. Hij is een niet onvermogend man en helpt mensen voor, tijdens en na de verkiezingen. Op de dag van de verkiezingen koopt hij bijvoorbeeld, net als vele anderen, veel eten en drinken voor willekeurige mensen die hij helemaal niet kent. Het is een fenomeen dat van alle tijden is en zich op en rond alle politieke partijen voordoet. Dat van ‘vote buying’ sprake is geweest, kan niet worden bewezen, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat ook de medeverdachten
“hebben […] ontkend dat […] er enige voorwaarde is gesteld”en dat zij bovendien
“hebben verklaard zich vrij te hebben gevoeld om, ondanks de betaling, op een andere partij dan de [United People] Party te stemmen, en dat ook daadwerkelijk te hebben gedaan, hetgeen onderstreept dat zij zich niet hebben gebonden”.Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsman heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [B], [D], [C] en [E] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de [politieke partij] zijn gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven.
Zij hebben een gesprek gehad met de verdachte, die was betrokken bij de [politieke partij]. In dat gesprek heeft hij geprobeerd hen ervan te overtuigen om op zijn partij te stemmen. [B], [D] en [C] vroegen elk een bedrag van $ 700,--; [E] vroeg een bedrag van $ 650,--. De verdachte heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen
.[B], [D], [C] en [E] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Uit de verklaringen van de verdachte en [B] kan worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ([B] verklaarde
“He took all of our information.”; de verdachte verklaarde:
“We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the [politieke partij]. […] The purpose of taking the information [was] […] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote.”). De medeverdachten waren kiesgerechtigd.
De volgende dag, 16 september 2010, werd medeverdachte [B] door de verdachte gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [B] heeft toen van de verdachte drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,--. Volgens [B] heeft de verdachte daarbij tegen hem gezegd dat de rest na de verkiezing zou volgen. [B] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan medeverdachte [D]: één voor medeverdachte [D] zelf en één voor medeverdachte [C].
Uit het voorgaande volgt dat medeverdachten [B] en [D] het geld van de verdachte hebben aangenomen. Aan de ontkenning dat het geld door de verdachte werd gegeven en door de medeverdachten werd aangenomen in ruil voor een stem op de [politieke partij], hecht het Hof geen geloof.
[B], [D], [C] en [E] zijn naar het kantoor van de [politieke partij] gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Zij hebben die bedoeling aan de verdachte kenbaar gemaakt door hun financiële wensen op tafel te leggen. In dat gesprek heeft de verdachte aangegeven dat hij wilde dat de genoemde personen op zijn partij zouden stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan hun financiële wensen tegemoet kon komen. Na te hebben gecheckt of de bedoelde personen kiesgerechtigd waren, heeft de verdachte contact opgenomen met [B] en hem drie enveloppen met ieder $ 300,-- overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet met de toezegging dat de rest na de verkiezingen zou volgen. Uit deze omstandigheden leidt het Hof af dat de verdachte met de betaling en de belofte de bedoeling had dat de ontvangers van de enveloppen in ruil daarvoor hun stem op de [politieke partij] zouden uitbrengen. Doordat [B] en [D] eerder met de genoemde bedoeling naar het kantoor waren gekomen en zij vervolgens (via [B]) het geld en de belofte hebben aanvaard is met [B] en [D] op dit punt overeenstemming bereikt. Hierbij speelt ook de hoogte van het reeds verstrekte geldbedrag – bepaald geen bagatelbedrag – een rol. Ten aanzien van die personen is dan ook sprake van een voltooid delict. Of zij zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming hebben gehouden of dat zij toch op een andere partij hebben gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang. Voor het Hof vormt het geen contra-indicatie, indien de verdachte inderdaad, zoals aangevoerd, geregeld op andere momenten eten en drinken aan willekeurig mensen geeft. Het Hof zijn uit het onderzoek ter terechtzitting ook geen andere contra-indicaties gebleken.
De verdachte heeft nog een derde envelop met geld verstrekt. Die envelop heeft noch medeverdachte [C], noch [E] bereikt. Het voornemen van de verdachte om dit geld aan een van hen te geven in ruil voor een stem op de [politieke partij], is daarom niet succesvol gebleken. Het Hof heeft daarom bewezen dat het handelen van de verdachte in zoverre als een poging moet worden beschouwd.
Dat de Landsrecherche indertijd tot een met dit oordeel strijdige conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan deze conclusie gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voor wat betreft de voltooide varianten telkens als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Voor wat betreft de pogingsvariant is het bewezen verklaarde als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 132 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Het bepaalde in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen wordt toegepast, nu de equivalent daarvan in het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten (artikel 2:44) een voor de verdachte minder gunstige bepaling is.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte iemand omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, meermalen gepleegd,
en
poging tot bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte iemand omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte twee politieambtenaren heeft omgekocht en een andere politieambtenaar heeft proberen om te kopen, telkens om bij de verkiezing in het jaar 2010 op de [politieke partij] te stemmen.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van het bewezen verklaarde schuilt in het verhinderen van een correct verlopende verkiezing, met als risico dat daarbij de zuiverheid van die verkiezing wordt aangetast. De wetgever heeft het bewezen verklaarde als misdrijf strafbaar gesteld, maar was destijds relatief mild getuige het wettelijk strafmaximum: een gevangenisstraf van ten hoogste 6 maanden of een geldboete van ten hoogste 300 gulden. Het strafmaximum is weliswaar in het naderhand ingevoerde Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten verhoogd tot een gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of een geldboete van ten hoogste 25.000 gulden, maar daarop kan geen acht worden geslagen nu de voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.
Het Hof houdt er rekening mee dat aannemelijk is geworden dat het kennelijk ‘common practice’ was in Sint Maarten om kiezers op deze manier te beïnvloeden. In zoverre moet de ernst van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte worden genuanceerd.
Het Hof weegt ten gunste van de verdachte mee dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het Hof is van oordeel dat, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, geen werkstraf, maar een geldboete moet worden opgelegd. Het Hof meent dat die straf beter past bij de aard van het bewezen verklaarde. De voorwaardelijke gevangenisstraf onderstreept daarnaast de ernst van het bewezen verklaarde en maakt de strafoplegging dienstbaar aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het Hof is tot de slotsom gekomen dat het in dit geval passend en geboden is om naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, de maximale geldboete van 300 gulden op te leggen. De verdachte zal daartoe worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 27 en 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van 14 september 2016 en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op de grond dat de verdachte zich vóór het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van NAf 300,-- (driehonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
6 (zes) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, S.A. Carmelia en T.E. van der Spoel, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 3 mei 2017.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het politiedossier van de Landsrecherche Sint Maarten, dat op 14 februari 2013 is gesloten en is geregistreerd onder de onderzoeksnaam “MASBANGU”.
2.Eilandsverordening van het eilandgebied Sint Maarten van 21 juli 2010, AB 2010, nr. 26.
3.Een geschrift, te weten een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt rapport d.d.
4.Een geschrift, te weten een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt rapport d.d.
5.Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 september 2012, bijlage 1.14. Opmerking verdient dat weliswaar is gerelateerd dat dit een getuigenverhoor betreft, maar dat hem daarbij wel de cautie is gegeven:
6.Proces-verbaal van strafrechtelijk verhoor d.d. 6 september 2012, bijlage 1.12.
7.Een niet van voormeld onder voetnoot 1 bedoeld politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal van bevindingen kiesgerechtigheid verdachten Masbangu onderzoek d.d. 23 maart 2017, opgesteld door officier van justitie mr. D.M. Noordzij en als bijlage 2 gevoegd bij de ingediende appelmemorie.