ECLI:NL:OGHACMB:2017:94

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
AR 54076/12 en 55125/12 - H 213/15 en 214/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal vervoer over zee en annulering overeenkomst onder Venezolaans recht met betrekking tot schijn volmachtverlening

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele zaak met betrekking tot een geschil over een overeenkomst voor internationaal vervoer over zee. De oorspronkelijke eiseres, Albamar C.A., gevestigd in Venezuela, was in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de eerste aanleg, waarin werd geoordeeld dat er een overeenkomst tot stand was gekomen met Marportmad Shipping & Logistic Inc. en Totalmar Corporation Curaçao N.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de onderhandelingen tussen Albamar en Marportmad hebben geleid tot een bindende overeenkomst, en of Albamar gehouden is om de kosten van het vervoer te vergoeden, ondanks dat de overeenkomst door haar is geannuleerd.

Het Hof heeft vastgesteld dat er inderdaad een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de e-mailcorrespondentie tussen de partijen. Albamar had de voorwaarden van de overeenkomst aanvaard, en het Hof oordeelde dat de schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordiger van Albamar, [betrokkene 1], gerechtvaardigd was. Dit betekent dat Albamar aansprakelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, ook al was er geen expliciete volmacht verleend. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de annulering van de overeenkomst door Albamar niet rechtsgeldig was, omdat er geen voorwaarden waren afgesproken die de uitvoering van de overeenkomst zouden kunnen belemmeren.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing en veroordeelde Albamar tot betaling van de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Marportmad en Totalmar. Het Hof heeft de proceskosten aan de zijde van Marportmad begroot op NAf 10.688,10 en Albamar veroordeeld tot betaling van deze kosten. De zaak illustreert de complexiteit van internationale contracten en de juridische implicaties van schijn volmachtverlening in het Venezolaanse recht.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 54076/12 en 55125/12 - H 213/15 en 214/15
Uitspraak: 5 september 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Venezuela
ALBAMAR C.A.,
gevestigd in Venezuela,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van Panama
MARPORTMAD SHIPPING & LOGISTIC INC.,
gevestigd in Panama,
oorspronkelijk eiseres,
2. de naamloze vennootschap
TOTALMAR CORPORATION CURAÇAO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
beide thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
De partijen worden hierna Albamar, Marportmad en Totalmar genoemd. Marportmad en Totalmar worden gezamelijk ook Marportmad c.s. genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 26 april 2016 heef het Hof de zaak naar de rol verwezen. Albamar heeft op 31 mei 2016 een akte ingediend. Marportmad c.s. hebben op 29 november 2016 een antwoordakte ingediend. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Marportmad c.s. hebben de vordering ter zake van zekerheidsstelling ingetrokken. Zij zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun incidentele vordering en worden veroordeeld in de kosten van het incident.
2.2
Ingevolge art. 281b Rv kan het Hof bepalen dat een veroordeling in de kosten geen voldoende belang oplevert voor het hoger beroep. Tussen Albamar en Totalmar is dat niet aan de orde. De zaken zijn gevoegd. Daarom ziet het Hof geen aanleiding om art. 281b Rv toe te passen.
2.3
Het vonnis, voorzover tussen Albamar en Totalmar gewezen, is een deelvonnis, nu in conventie een rolverwijzing is uitgesproken en in reconventie een einde is gemaakt aan het geding. Albamar kan van het gehele vonnis in hoger beroep komen zonder vergunning als bedoeld in art. 263a Rv nodig te hebben.
2.4
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.4.1
In juli 2011 heeft Albamar met Marportmad onderhandeld over een door laatstgenoemde uit te voeren vervoer over zee van zogenaamde link spans van Belfast, Noord Ierland, naar El Guamache, Isla Margarita, Venezuela. Link spans zijn onderdelen van een aanlegpier.
In geschil is of de onderhandelingen hebben geleid tot de totstandkoming van een overeenkomst.
Bij de onderhandelingen [betrokkene 1] advies aan Albamar. Hij onderhield contact met Marportmad. Albamar had een overeenkomst gesloten met het bedrijf waarvan [betrokkene 1] general manager was. De volgende e-mailberichten zijn verzonden tussen [betrokkene 1] en Marportmad.
a. Op 7 juli 2011 heeft Marportmad aan (onder meer) [betrokkene 2], directeur van Albamar, en [betrokkene 1] bericht:
"Kindly be advised that presently the Owners of the Combi project Carrier RoRo Type Vessels, Have available the Combidock 1 for loading at Belfast Augustus 6/10, 2011.
For good order we hereby recap terms reach so far and await Charterers confirmation to proceed with this fixture.
- Mv Combi-Dock 4
(...)
- shipment Augustus 6/10 2011.
freight US$ 1,150,000.00 lumpsum FIOS L/S/D/T to Master's satisfaction
(...)
end offer
Firm for reply by noon today Caracas time.
Kindly confirm above terms and let us have person to contact at shippers to get all drawing and details of pices for preparing the pre stowing of the cargo.
Await your news
Best regards"
b. Op 8 juli 2011 heeft [betrokkene 1] aan Marportmad bericht, met cc naar onder meer [betrokkene 2] en [betrokkene 3], werkzaam bij Albamar, (hierna: [betrokkene 3]):
"On behalf of Albamar, we agree with the terms of Combidock 4 as stated here under (Belfast, August 6-10).
Journey time Belfast - El Guamache: Max 15 days?
Pls. allow also 4-5 days for unloading in El Guamarche, Isla Margarita.
Pls. we kindly ask to arrange all risk insurance for the cargo."
c. Op 11 juli 2011 heeft Marportmad aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bericht:
"As informed yesterday, the performing vessel will be the M/V Rolldock Sea Instead of M/V Combidock 4 as she is late on her present trip.
For good order sake kindly please find below recap of terms agreed on this fixture, which kindly Charterers are hereby requested to reconfirm:
CLEAN FIXTURE RECAP JULY 11/2001
(...)
end Recap"
d. Op 11 juli 2011 heeft [betrokkene 1] aan Marportmad bericht, met cc naar [betrokkene 2] en [betrokkene 3]:
"En nombre de ALBAMAR, reconfirmamos los términos de este FIXTURE."
2.4.2
Om het geplande vervoer uit te voeren heeft Marportmad op 11 juli 2011 een overeenkomst gesloten met Totalmar Navigation Corporation (hierna: Totalmar Navigation). Laatstgenoemde heeft op dezelfde dag een overeenkomst gesloten met Rolldock Shipping B.V. (hierna: Rolldock Shipping).
2.4.3
Na 11 juli 2011 is het volgende gebeurd.
a. Bij e-mailbericht van 25 juli 2011, met cc aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3], heeft [betrokkene 1] aan Marportmad medegedeeld dat "we" (in het Engels) namens Albamar de verzekeringsvoorwaarden aanvaarden.
b. Op 26 juli 2011 heeft een vergadering plaatsgehad met de havenautoriteiten van El Guamache. Daarbij is de lossing van de link spans besproken.
c. Op 5 augustus 2011 hebben de havenautoriteiten van El Guamache een brief over de lossing van de link spans verzonden naar Albamar.
d. Op 5 augustus 2011 heeft Albamar aan Marportmad bericht dat de link spans niet veilig gelost kunnen worden in El Guamache, en:
"This means that the plan to pick up the link spans at this stage should be immediately aborted."
Het vervoer is niet doorgegaan. Marportmad heeft de overeenkomst met Totalmar Navigation geannuleerd. Laatstgenoemde heeft de overeenkomst met Rolldock Shipping geannuleerd.
2.4.4
Op 9 december 2011 heeft Marportmad conservatoir beslag doen leggen op een schip van Albamar dat zich in Curaçaos water bevond. Op 9 maart 2012 heeft ook Totalmar beslag doen leggen op het schip.
2.5.1
In dit geding heeft eerst Marportmad betaling van US$ 1.305.000,00 gevorderd. Daartoe heeft zij gesteld dat de hiervoor in rov. 2.4.2 bedoelde onderhandelingen tot de totstandkoming van een overeenkomst hebben geleid, waarbij is overeengekomen dat Albamar US$ 1.205.000,00 aan Marportmad zou betalen voor het vervoer, inclusief bijkomende kosten. Albamar heeft de overeenkomst geannuleerd. De mogelijkheid van annulering was niet overeengekomen. Daarom is Albamar gehouden het genoemde bedrag van
US$ 1.205.000,00 te betalen. Daarnaast heeft Marportmad schade van US$ 100.000,00 geleden doordat zij als gevolg van de annulering door Albamar kosten van rechtsbijstand moet vergoeden aan Totalmar Navigation en Rolldock Shipping.
2.5.2
Vervolgens heeft Totalmar betaling gevorderd van het bedrag dat Marportmad had gevorderd. Daartoe heeft zij hetzelfde gesteld als Marportmad, en daarnaast dat de vordering van Marportmad inmiddels
(op 6 februari 2012) aan Totalmar is gecedeerd, zodat nu Totalmar dat
bedrag kan vorderen.
2.5.3
In verband met de cessie heeft Marportmad haar vordering dienovereenkomstig verminderd. Zij heeft haar hoofdvordering ingetrokken en alleen nog enige posten als proceskosten gevorderd.
2.5.4
Albamar heeft in reconventie opheffing van het in opdracht van Totalmar gelegde beslag gevorderd en vergoeding van de schade die zij door het beslag heeft geleden.
2.5.5
Het GEA heeft overwogen dat tussen Albamar en Marportmad een overeenkomst tot stand is gekomen (rov. 16) en dat Albamar in elk geval een schadevergoeding van US$ 55.000,00 aan door Marportmad gederfde winst moet betalen (rov. 24). Dit moet betaald worden aan Totalmar die de vordering gecedeerd heeft gekregen. Het GEA heeft de zaak naar de rol verwezen om Totalmar in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat Marportmad meer schade heeft geleden. Indien dat lukt, moet Albamar ook daarvoor een vergoeding aan Totalmar betalen (rov. 25 en dictum).
Het GEA heeft geoordeeld dat Marportmad terecht kosten heeft moeten maken en dat Albamar deze kosten als de in het ongelijk gestelde partij dient te dragen (rov. 33). Het GEA heeft de aan de zijde van Marportmad gemaakte proceskosten begroot op NAf 10.688,10 en Albamar veroordeeld tot betaling van die kosten.
In reconventie heeft het GEA de vorderingen ter zake van het beslag afgewezen op grond van de overweging dat Totalmar een vordering op Albamar heeft en gesteld noch gebleken is dat het beslag onrechtmatig of onnodig is (rov. 29).
2.6
De grieven van Albamar keren zich in de eerste plaats tegen het oordeel
dat tussen Marportmad en Albamar een overeenkomst tot stand is gekomen.
De grieven zien ook op de inhoud van de door het GEA aangenomen overeenkomst.
2.7
De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is een voorvraag bij de vraag wat, indien een overeenkomst tot stand is gekomen, de inhoud van de overeenkomst is, en van de vraag of de overeenkomst is nagekomen. De voorvraag behoort tot dezelfde verwijzingscategorie als de hoofdvragen, namelijk het overeenkomstenrecht. Het als toepasselijk aan te wijzen rechtsstelsel beheerst daarom zowel de voorvraag als de hoofdvragen.
2.8
Het gaat hier om goederenvervoer. Nu de overeengekomen plaats van aflevering in Venezuela is gelegen en beide partijen ervan uitgaan dat Venezolaans recht van toepassing is, ook de eerste rechter daarvan is uitgegaan en daartegen geen grief is gericht, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Dit geldt dus zowel voor de voorvraag als voor de hoofdvragen.
2.9
Hoewel het recht van Curaçao niet van toepassing is, zal het Hof de zaak eerst naar dat recht beoordelen.
2.9.1
In dit geding is mede de vraag aan de orde of [betrokkene 1] Albamar heeft gebonden. Art. 3:61 lid 2 BW heeft betrekking op de situatie dat een rechtshandeling in naam van een ander is verricht. Uitgangspunt moet zijn dat voor toerekening aan de achterman van schijn van volmachtverlening ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de (pseudo)vertegenwoordiger. De rechter dient mede feiten of omstandigheden vast te stellen die de achterman betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt (zie HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143, zoals verbeterd bij HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:277, en HR 17 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356).
2.9.2
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 lid 1 BW). Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 lid 1 BW en HR 16 september 2011, CLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572, rov. 3.4).
2.9.3
Ook is de vraag aan de orde of de gestelde overeenkomst voorwaardelijke verbintenissen bevat in de zin van art. 6:21-26 BW (met name de voorwaarden dat de link spans veilig zouden kunnen worden vervoerd en dat de havenautoriteiten van El Guamache toestemming voor lossing zouden geven). Dit is een vraag naar de inhoud van de overeenkomst, die beantwoord dient te worden door uitleg van de overeenkomst. Daarvoor geldt de door de
Hoge Raad ontwikkelde Haviltexmaatstaf (genoemd naar een procespartij in HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635, en verder ontwikkeld in de rechtspraak van de Hoge Raad).
2.1
Toepassing van bovenstaande rechtsregels op dit geval zou leiden tot het volgende resultaat.
2.10.1 [
betrokkene 1] heeft op 8 juli 2011 geantwoord op een mede aan [betrokkene 2] gerichte mail:
"(...) On behalf of Albamar, we agree (...)",
en op 11 juli 2011, weer in antwoord op een mede aan [betrokkene 2] gerichte mail:
"En nombre de ALBAMAR, reconfirmamos (...)"
Het was gerechtvaardigd dat Marportmad aan deze omstandigheden het vertrouwen ontleende dat [betrokkene 1] namens Albamar handelde, kennelijk op grond van een verleende volmacht. Deze omstandigheden komen voor risico van Albamar. Naar verkeersopvattingen kan daaruit de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid worden afgeleid. De omstandigheden betreffen ten dele Albamar, want Albamar heeft [betrokkene 1] ingeschakeld en hem de onderhandelingen laten voeren. De beide mails van [betrokkene 1] zijn ook naar twee functionarissen van Albamar gezonden, onder wie een directeur, die ook degene was aan wie de mails van Marportmad gericht waren. Deze twee functionarissen hebben niet ingegrepen in de onderhandelingen. Dit rechtvaardigt dat Albamar in haar verhouding tot Marpartmar het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt, indien al aangenomen moet worden dat de vertegenwoordiging onbevoegd was.
Voor dit oordeel zijn de statutaire bepalingen van Albamar niet van belang.
Die staan immers niet in de weg aan de mogelijkheid dat Albamar rechtsgeldig een volmacht verleent aan een derde en evenmin aan de mogelijkheid dat een wederpartij gerechtvaardigd erop vertrouwt dat Albamar een rechtsgeldige en toereikende volmacht heeft verleend.
2.10.2
Marportmad mocht beide mails van [betrokkene 1] telkens redelijkerwijs opvatten als een aanvaarding van haar aanbod waardoor een overeenkomst tot stand kwam. De mails van Marportmad bevatten immers een uitgebreide en gedetailleerde opgave van de voorwaarden van de te sluiten overeenkomst en [betrokkene 1] reageerde daar beide keren zonder voorbehoud positief op.
Indien de bedoeling van de mails van [betrokkene 1] slechts was om duidelijk te maken dat de door Marportmad opgegeven voorwaarden aanvaardbaar zouden zijn in een toekomstige overeenkomst tussen Albamar en Marportmad, mocht die ooit tot stand komen, dan is dat onvoldoende duidelijk in de mails tot uitdrukking gebracht. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat Marportmad dat niettemin redelijkerwijs zo moest begrijpen of dat Albamar redelijkerwijs mocht verwachten dat Marportmad dat zo zou begrijpen.
Dit geldt temeer, nu in de eerste mail van Marportmad, die ook (of zelfs in de eerste plaats) aan [betrokkene 2] was gericht, werd aangedrongen op spoed.
Er is dus een overeenkomst tot stand gekomen op 8 juli 2011 en een nadere overeenkomst (inhoudende dat een ander schip zou worden ingezet dan aanvankelijk overeengekomen) op 11 juli 2011.
Hieraan doet niet af dat het e-mailbericht van 11 juli 2011 van Marportmad ook de volgende passage bevat:
"NOTA:
[G.]/[C.]; solo queda de parte de ustedes aceptar bajo los términos y condiciones de este cierre limpio, y procedemos con el CP."
Deze passage, waarop Albamar bij pleitnota in hoger beroep heeft gewezen, duidt er geenszins op dat Marportmad niet ervan uitging dat aanvaarding van die voorwaarden – door [betrokkene 1] namens Albamar – tot de totstandkoming van een overeenkomst zou leiden.
Uit de omstandigheid dat Marportmad op 11 juli 2011 om 18.41u heeft gemaild:
"ESTIMADO [C.], REQUERIMOS DE USTEDES COMO CONSIGNATARIOS FULL STYLE, (...) ",
waarop Albamar ook bij pleitnota in hoger beroep heeft gewezen, kan niet worden afgeleid dat Marportmad meende dat er nog geen bindende overeenkomst tot stand was gekomen, maar die omstandigheid duidt er slechts op dat Marportmad wilde dat de totstandgekomen overeenkomst snel en op een goede wijze administratief verwerkt zou worden.
De vergadering met de havenautoriteiten van 26 juli 2011 heeft daarna plaatsgehad. Uit de notulen van die vergadering kan niets worden afgeleid wat op het voorgaande een ander licht werpt, en uit de daarna op 5 augustus 2011 door de havenautoriteiten verzonden brief evenmin.
De omstandigheid dat Marportmad op 28 juli 2011 een contract aan Albamar heeft toegezonden ter ondertekening (dat overigens gedateerd is op
11 juli 2011), werpt ook geen ander licht op het voorgaande. Terecht is niet verdedigd dat een overeenkomst pas tot stand komt indien een contract door beide contractspartijen is ondertekend.
Uit de omstandigheid dat Marportmad op 28 juli 2011 tevens een contract op naam van Panatel aan Albamar heeft toegezonden, kan evenmin worden afgeleid dat (Marportmad wist dat) er niet reeds eerder overeenkomst tussen Albamar en Marportmad tot stand was gekomen. Dat was kennelijk een voorstel (aanbod) om een reeds gesloten overeenkomst op een andere naam te zetten (bij wijze van nadere overeenkomst).
2.10.3
Nergens in de e-mailwisseling is er sprake van dat de overeenkomst wordt gesloten onder de voorwaarde dat de havenautoriteiten van El Guamache toestemming voor lossing zullen geven. Geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat Marportmad niettemin redelijkerwijs moest begrijpen dat deze voorwaarde werd overeengekomen of dat Albamar redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat Marportmad dat zou begrijpen. Daarom moet worden aangenomen dat die voorwaarde niet is overeengekomen.
Weliswaar moest Marportmad begrijpen dat de uitvoering van de overeenkomst tot problemen zou leiden of zelfs onmogelijk zou worden, indien zou blijken dat er geen toestemming voor lossing zou worden gegeven (omdat dit niet veilig of niet mogelijk werd geacht), maar nu Marportmar tot tweemaal toe (op 7 juli 2011 en op 11 juli 2011) haar voorwaarden aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] heeft voorgelegd, en laatstgenoemde deze beide keren zonder voorbehoud heeft aanvaard, mocht Marportmad erop vertrouwen dat indien toestemming voor lossing zou uitblijven, dit voor risico van Albamar zou komen, een professionele, commerciële partij, die werd bijgestaan door een professionele adviseur.
2.11
Thans staat ter beoordeling tot welk resultaat toepassing van het Venezolaanse recht op dit geval leidt.
2.11.1
De Código Civil (het Burgerlijk Wetboek) van Venezuela bepaalt het volgende.
Over de totstandkoming van overeenkomsten:
Artículo 1.137°
El contrato se forma tan pronto como el autor de la oferta tiene conocimiento de la aceptación de la otra parte.
La aceptación debe ser recibida por el autor de la oferta en el plazo fijado por ésta o en el plazo normal exigido por la naturaleza del negocio.
El autor de la oferta puede tener por válida la aceptación tardía y considerar el contrato como perfecto siempre que el lo haga saber inmediatamente a la otra parte.
El autor de la oferta puede revocarla mientras la aceptación no haya llegado a su conocimiento. La aceptación puede ser revocada entre tanto que ella no haya llegado a conocimiento del autor de la oferta.
Si el autor de la oferta se ha obligado a mantenerla durante cierto plazo, o si esta obligación resulta de la naturaleza del negocio, la revocación antes de la expiración del plazo. no es obstáculo para la formación del contrato.
La oferta, la aceptación o la revocación por una cualquiera de las partes, se presumen conocidas desde el instante en que ellas llegan a la dirección del destinatario, a menos que éste pruebe haberse hallado, sin su culpa en la imposibilidad de conocerla. Una aceptación que modifica la oferta, tendrá únicamente el valor de una nueva oferta.
Artículo 1.138°
Si a solicitud de quien hace la oferta, o en razón de la naturaleza del negocio, la ejecución por el aceptante debe preceder a la respuesta, el contrato se forma en el momento y en el Jugar en que la ejecución se ha comenzado.
El comienzo de ejecución debe ser comunicado inmediatamente a la otra parte.
Over vertegenwoordiging:
Artículo 1.169°
Los actos cumplidos en los límites de sus poderes por el representante en nombre del representado, producen directamente sus efectos en provecho y en contra de este último.
El poder para celebrar en nombre de otro un acto para el cual exija la Ley instrumentos otorgados ante un Registrador Subalterno, debe ser hecho en esta misma forma. Si el poder se refiere a actos para los cuales es necesaria y suficiente la escritura privada, puede ser hecho en esta misma forma, aunque el acto se otorgue ante un Registrador.
Artículo 1.170°
El representado que había limitado o revocado la facultad conferida al representante, no puede oponer esta limitación o revocación a los terceros que no hayan tenido conocimiento de ellas al tiempo de la celebración del acto o contrato.
Artículo 1.171°
Ninguna persona puede, salvo disposición contraria de la Ley, contratar consigo mismo en nombre de su representado, ni por cuenta propia, ni por cuenta de otro, sin la autorización del representado. En todo caso, éste puede ratificar el contrato.
Artículo 1.172°
No se requiere que el representante tenga capacidad para obligarse, basta que el sea capaz de representar a otro conforme a la Ley y que el acto de que se trate no esté prohibido al representado.
Si la voluntad del representante está viciada, el acto anulable en beneficio del representado.
Si la voluntad del representado está viciada, el acto anulable siempre que el representante no haya hecho sino expresar la voluntad del representado.
2.11.2
Het advies van 1 april 2015 van José Annicchiarico, verbonden aan Consultores Jurídicos te Caracas, Venezuela, vermeldt dat het Venezolaanse recht de rechtsfiguur van 'apparent authority' kent (p. 14) en dat de Civiele Kamer van het Tribunal Supremo de Justicia het volgende heeft overwogen:
"The third party alleging an apparent mandate does not have to prove a mandate that does not exist, instead it has to prove a legal fact: the appearence of a mandate or the guilt of the alleged principal; therefore, this test is free."
2.11.3
Het Hof acht voorgaande informatie over het Venezolaanse recht voldoende om de zaak te kunnen beoordelen. Het is daarbij niet nodig Unidroit Principles toe te passen, zoals wordt geadviseerd in het advies met verwijzing naar regels van Venezolaans ipr (p. 6 en 7 van het advies). Het Hof komt tot de slotsom dat in dit geval ook naar Venezolaans recht sprake is van een aan Albamar toerekenbare schijn van volmachtverlening ('apparent authority'), indien al niet sprake is van een daadwerkelijke toereikende volmachtverlening. Voor dit oordeel zijn de statutaire bepalingen van Albamar niet van belang om dezelfde redenen als hiervoor in rov. 2.10.1 vermeld.
Voorts is het Hof van oordeel dat naar Venezolaans recht een overeenkomst tot stand is gekomen. Toepassing van de art. 1137 en 1138 van het Venezolaanse Burgerlijk Wetboek, zoals hiervoor weergegeven, leidt tot die uitkomst.
Ten slotte is het Hof van oordeel dat naar Venezolaans recht de overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij geen voorwaarden bevat over de veilige vervoerbaarheid van de link spans of de toestemming van de havenautoriteiten. De argumenten voor deze uitkomst zijn dezelfde als hiervoor bij de beoordeling naar Curaçaos recht zijn gegeven.
2.11.4
Toepassing van het Venezolaanse recht op dit geval leidt dus tot dezelfde uitkomst als toepassing van het Curaçaose recht.
2.12
Albamar heeft betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, indien zij zowel het door Marportmad in eerste aanleg betaalde griffierecht als het door Totalmar in eerste aanleg betaalde griffierecht zou moeten vergoeden. Nog afgezien van de vraag of de proceskostenveroordeling beheerst wordt door maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geldt dat het Hof Albamar niet volgt in haar standpunt dat de enkele omstandigheid dat de vordering eerder gecedeerd had kunnen worden, meebrengt dat het onaanvaardbaar zou zijn dat Albamar proceskosten van twee procespartijen moet vergoeden. Wel zal het Hof bij het begroten van het salaris van de gemachtigde rekening ermee houden dat Marportmad en Totalmar door dezelfde advocaat worden bijgestaan en dat de twee aangebrachte zaken inmiddels zijn gevoegd, zodat er thans nog slechts één zaak is (met twee geïntimeerden). Albamar heeft onvoldoende gesteld om het Hof tot het oordeel te kunnen brengen dat sprake is van misbruik van procesrecht.
2.13
De bewijsaanbiedingen van Albamar hebben geen betrekking op feitelijke stellingen die aan voorgaande oordelen kunnen afdoen. Het Hof passeert die daarom.
2.14
Bij pleitnota in hoger beroep heeft Albamar een beroep gedaan op "overmacht als in de zin van een omstandigheid die verhinderde dat tussen haar, Albamar en Marportmad een overeenkomst tot stand kon gekomen"
(p. 16). Voor zover daarmee bedoeld is te betogen dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, stuit het af op het voorgaande. Voor zover bedoeld is te betogen dat wel een overeenkomst tot stand is gekomen en dat Albamar is tekortgekomen, maar dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend, wordt dat betoog buiten beschouwing gelaten, omdat er in dit stadium van het geding in hoger beroep geen plaats meer voor is. Ten overvloede overweegt het Hof dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de tekortkoming niet aan Albamar zou kunnen worden toegerekend.
2.15
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Albamar zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
in het incident
verklaart Marportmad en Totalmar niet-ontvankelijk in de incidentele vordering;
veroordeelt Marportmad en Totalmar in de kosten van het incident, aan de zijde van Albamar gevallen en begroot op NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in de hoofdzaak
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Albamar in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Marportmad en Totalmar gevallen en tot op heden begroot op NAf 1.176,90 aan verschotten en NAf 10.500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 5 september 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.