Uitspraak
[GEÏNTIMEERDE 1],
[GEÏNTIMEERDE 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van RBC Royal Bank N.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin een verbod werd opgelegd voor een voorgenomen openbare veiling van drie verhypothekeerde percelen grond. De zaak is gestart door RBC, die in hoger beroep ging na een vonnis van 22 november 2016. RBC heeft zeven grieven ingediend tegen het vonnis en verzocht om vernietiging van het eerdere oordeel en afwijzing van de vordering van de geïntimeerden. De geïntimeerden, een rechtspersoon gevestigd in Anguilla, hebben de grieven bestreden en stellen dat RBC geen spoedeisend belang heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep.
De procedure heeft geleid tot een beoordeling van de vordering van de geïntimeerden, die RBC verbiedt de voorgenomen veiling door te laten gaan. De veiling betreft grond die als zekerheid is gesteld voor een lening van RBC aan een derde partij. Het Gerecht in eerste aanleg heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaken minimaal US$ 300.000,00 bedraagt, terwijl RBC stelt dat er hogere bedragen aan zekerheid zijn verschaft. Het Hof heeft vastgesteld dat RBC niet het vereiste bedrag heeft vermeld waarop het direct geldelijk belang kan worden gewaardeerd, wat gevolgen heeft voor de griffierechten in hoger beroep.
Het Hof heeft RBC de gelegenheid gegeven om het nageheven griffierecht te betalen en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 24 juli 2018. Het Hof heeft ook opgemerkt dat de datum van de aangezegde veiling inmiddels is verstreken en dat de orkaan Irma mogelijk invloed heeft gehad op de situatie in Sint Maarten. Het Hof heeft de beslissing aangehouden en zal de zaak op de rolzitting opnieuw beoordelen.