ECLI:NL:OGHACMB:2018:99

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
EJ 23/16 - ghis 84308 - SXM2017H0086 - H 3/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en doorbreking appelverbod in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin een arbeidsovereenkomst is ontbonden. [appellant] is in hoger beroep gekomen op 11 oktober 2016, na de beschikking van 30 augustus 2016. Hij verzoekt het Hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van Nustar, de naamloze vennootschap die oorspronkelijk verzoekster in conventie was, af te wijzen. Nustar heeft het hoger beroep bestreden en verzoekt het Hof de bestreden beschikking te bevestigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 4 mei 2018, waarbij [appellant] niet zelf aanwezig was, maar zijn gemachtigde mr. C.M. Marica wel. Aan de zijde van Nustar waren verschillende vertegenwoordigers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.E.D. Brown. Tijdens de behandeling heeft [appellant] geklaagd over de gang van zaken in eerste aanleg, waarbij hij stelde dat zijn recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling was geschonden. Hij voerde aan dat hij niet de gelegenheid had gekregen om getuigen te horen en dat hij werd onderbroken door de vertegenwoordigers van Nustar.

Het Hof overweegt dat het Gerecht in eerste aanleg niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van hoor en wederhoor. Het Hof concludeert dat de door [appellant] aangevoerde gronden onvoldoende zijn om het oordeel van het GEA te weerleggen. Het Hof verwerpt het hoger beroep en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Nustar zijn gevallen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 23/16 - ghis 84308 - SXM2017H0086 - H 3/18
Uitspraak: 1 juni 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende op Sint Eustatius,
oorspronkelijk verweerder in conventie, verzoeker in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,
tegen
de naamloze vennootschap
NUSTAR TERMINALS N.V.,
gevestigd op Sint Eustatius,
oorspronkelijk verzoekster in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.E.D. Brown en A.E. Barrios.
De partijen worden hierna [appellant] en Nustar genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 11 oktober 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 30 augustus 2016 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: GEA). Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en het verzoek van Nustar alsnog zal afwijzen en, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [appellant] alsnog zal toewijzen en Nustar zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.2
Bij verweerschrift van 24 januari 2018 heeft Nustar het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Op 4 mei 2018 is de zaak mondeling behandeld. [appellant] is niet verschenen. Zijn gemachtigde mr. Marica is wel verschenen.
Aan de zijde van Nustar zijn verschenen:
[betrokkene 1], managing director,
[betrokkene 2], senior maintenance manager,
[betrokkene 3], senior technician, en
[betrokkene 4], health and safety manager,
bijgestaan door de gemachtige mr. Brown.
De gemachtigden hebben het woord gevoerd.
Beschikking is aangezegd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Bij de bestreden beschikking is een arbeidsovereenkomst ontbonden. Op grond van art. 7A:1615w lid 8 BW is hoger beroep daartegen niet toegelaten. Dit wettelijke appelverbod kan worden doorbroken indien de appellant klaagt dat het GEA art. 7A:1615w BW ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, of een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
2.2
Niet gesteld of gebleken is dat het GEA art. 7A:1615w BW ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden.
2.3 [
appellant] heeft geklaagd dat het GEA een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
Ter motivering van die klacht heeft hij, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd over de gang van zaken in eerste aanleg. Aan de zijde van Nustar waren zeven personen verschenen. [appellant] had de collega's die zijn standpunt ondersteunden niet meegebracht. Er was niet aangekondigd dat er personen mochten worden meegebracht die het woord zouden mogen voeren. Alle personen aan de zijde van Nustar hebben het woord gevoerd, vooral [betrokkene 3]. [appellant] werd steeds door die personen onderbroken. De rechter liet dat toe. Het schema dat op p. 4 van de pleitaantekeningen van Nustar is opgenomen, is bij de mondelinge behandeling besproken. Dat schema was niet tevoren aan [appellant] of aan zijn gemachtigde verstrekt. [appellant] werd zo emotioneel dat de behandeling moest worden onderbroken. Bij de behandeling is zijdens [appellant] een bewijsaanbod gedaan, om de heren [betrokkene 5], [betrokkene 1] en [betrokkene 6] te doen horen.
Ook na de behandeling heeft [appellant] niet de gelegenheid gekregen getuigen te doen horen, ook niet bij wijze van tegenbewijs.
Volgens [appellant] zijn het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van
equality of armsgeschonden. Hij biedt aan alsnog [betrokkene 5], [betrokkene 1] en [betrokkene 6] te doen horen.
2.4
Het betoog faalt. Het aangevoerde is onvoldoende om het oordeel te kunnen rechtvaardigen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak geen sprake is geweest. Het Hof overweegt daartoe het volgende.
2.4.1
Vast staat dat [appellant] op 8 december 2015 een work permit heeft ondertekend. Nustar heeft betoogd dat [appellant] daardoor de veiligheidsvoorschriften ernstig heeft geschonden. [appellant] heeft (onder meer) betoogd dat hij, gelet op zijn eigen functie, de functie van de work permit en de gang van zaken bij Nustar, geen veiligheidsvoorschrift heeft geschonden door de work permit te ondertekenen. Dit standpunt van [appellant] is uitvoerig toegelicht in zijn verweerschrift in eerste aanleg (tevens houdende zelfstandig verzoek). Bij de mondelinge behandeling waren [appellant] en zijn gemachtigde advocaat aanwezig. Zij hebben beiden het woord gevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat zij hebben geprotesteerd tegen de gang van zaken.
2.4.2
In de bestreden beschikking (rov. 4.10) heeft het GEA zijn oordeel met name gebaseerd op verklaringen van [appellant] zelf en op een eerdere schriftelijke verklaring van [betrokkene 7] (productie 1 bij de pleitnota van Nustar), en niet op de mondelinge uitlatingen van de zeven personen die bij de mondelinge behandeling zijdens Nustar aanwezig waren. Het GEA heeft die mondelinge uitlatingen dus niet gebruikt als bewijs van de juistheid van enige stelling.
2.4.3
Het schema in de pleitnota bevat in wezen een uitleg van de volgens Nustar voorgeschreven werkwijze, en houdt dus slechts stellingen van Nustar in zonder bewijskracht als zodanig. Het kan daarom niet als een productie worden beschouwd die vooraf aan [appellant] had moeten worden toegezonden. Evenmin is het schema voor ingewijden als [appellant] van zodanige (complexe) aard dat hij meer tijd had moeten krijgen om een reactie erop te kunnen voorbereiden, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat hij daarom heeft verzocht.
2.4.4
Het niet honoreren van een bewijsaanbod is op zichzelf onvoldoende voor doorbreking van een rechtsmiddelenverbod.
2.5
Gelet op dit alles kan niet worden gezegd dat het GEA een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging, met name het beginsel van hoor en wederhoor of het beginsel van equality of arms, heeft geschonden door op basis van de stukken en het verhandelde bij de mondelinge behandeling zonder nader onderzoek te oordelen dat de handelwijze van [appellant] een grove veronachtzaming van zijn verplichtingen jegens Nustar oplevert (rov. 4.10), dat het geheel aan [appellant] is te wijten dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt en dat er geen plaats is voor een ontbindingsvergoeding (rov. 4.12).
Onvoldoende is gesteld om het oordeel te kunnen dragen dat partijen niet
gelijke kansen voor het aannemelijk maken van hun standpunt hebben gehad of dat zij overigens niet een gelijkwaardige behandeling gekregen. Terzijde merkt het Hof op dat [appellant] een proces-verbaal van de mondelinge behandeling had kunnen opvragen, maar dat niet heeft gedaan.
Voorts gaat het hier om een eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte verzoekschriftprocedure, waarin de rechter beslist zonder aan de wettelijke bewijsregels te zijn gebonden, zodat in beginsel zonder het houden van getuigenverhoren op het verzoek kan worden beslist. Derhalve kan niet worden volgehouden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling geen sprake is geweest.
(vergelijk voor dit alles: HR 22 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2208, RvdW 1996/230 (Boukacem/Martinair)).
2.6
Nu de gestelde doorbrekingsgrond zich niet voordoet, dient het hoger beroep te worden verworpen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Nustar gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, M.T. Paulides en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 1 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.