ECLI:NL:OGHACMB:2019:198

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
CUR2018H00208
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010 en bewijsvoering geldvordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, de directeur en enig aandeelhouder van Y Holding BV, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2010, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen in Curaçao. De navorderingsaanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen van NAf 107.383, met een nagevorderde belasting van NAf 20.940. Belanghebbende betwist de navorderingsaanslag en stelt dat hij zijn geldvordering op Holding JR reeds in 2008 heeft ingebracht in de vennootschap Z Ltd, waardoor hij in 2010 geen rentebate zou hebben genoten. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze overdracht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling, maar het Hof oordeelt dat de bewijsvoering onvoldoende is. De verklaring van belanghebbende en zijn zoon, alsook de notariële akte van statutenwijziging, bieden geen duidelijkheid over de datum van de overdracht van de geldvordering. Het Hof concludeert dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2010 een geldvordering had op Holding JR, waarover hij een rentebate heeft genoten. Daarom wordt de navorderingsaanslag 2010 in stand gehouden.

Het Hof wijst het hoger beroep van belanghebbende af en bevestigt de uitspraak van het Gerecht. Er wordt geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2019.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2018H00208
Datum uitspraak: 21 november 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
X,
wonende in Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 15 juni 2018 in de zaken BBZ nrs. CUR201700098 en CUR201700099, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de Inspecteur der Belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010, met dagtekening 29 juli 2016, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 107.383 (navorderingsaanslag 2010), geheel belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent. Het bedrag van de nagevorderde belasting bedraagt NAf 20.940.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2017 de navorderingsaanslag 2010 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft, voor zover voor dit geschil van belang, op 7 februari 2017 beroep ingesteld inzake de navorderingsaanslag 2010.
1.4.
Het Gerecht heeft het beroep inzake de navorderingsaanslag 2010 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht en heeft dit hoger beroep op 26 september 2018 gemotiveerd. De Inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2018 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij nader stuk met dagtekening 12 november 2018 op het verweerschrift van de Inspecteur gereageerd.
1.6.
Het Hof heeft de zaken ter zitting te Willemstad behandeld op 23 mei 2019, waar zijn verschenen en gehoord drs. A namens belanghebbende en mr. B namens de Inspecteur.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Y Holding BV (Y). Deze vennootschap is gevestigd in Curaçao.
2.2.
Y heeft eind 2007 haar aandelen in X Beheer BV en een vordering op deze vennootschap, overgedragen aan X JR Holding BV (Holding JR), een vennootschap in handen van belanghebbendes zoon. De koopsom van € 3.537.000 is schuldig gebleven en omgezet in een schuldvordering, waarbij een rente van 6 percent is overeengekomen. Deze vordering op Holding JR is vervolgens om baat overgedragen aan belanghebbende. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van zijn vordering op Holding JR in 2010 een rentebate heeft genoten.
2.3.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende zijn stelling dat hij zijn vordering op Holding JR ten bedrage van € 3.537.000 (de geldvordering) reeds in 2008 heeft ingebracht in de te Island of Nevis gevestigde vennootschap Z Ltd niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2010 nog steeds een geldvordering had op Holding JR ter zake waarvan belanghebbende een rentebate heeft genoten. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslag 2010 in stand kan blijven

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslag 2010 terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat hij zijn geldvordering reeds op 28 februari 2008 tegen uitreiking van aandelen heeft ingebracht in de vennootschap Z Ltd, zodat belanghebbende in 2010 geen rentebate heeft genoten. In dat verband heeft belanghebbende in eerste aanleg een zogenoemde ‘deed of assignment and transfer of rights’ ingebracht. Daarin is vermeld dat belanghebbende op 28 februari 2008 een geldvordering van € 3.884.542 op H B.V. inbrengt in de vennootschap Z Ltd tegen uitreiking van aandelen. Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht inzake de navorderingsaanslag 2010, tot gegrondverklaring van het beroep inzake de navorderingsaanslag 2010, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag 2010 en tot vernietiging van de navorderingsaanslag 2010 en verzoekt de Inspecteur te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, welke kosten door belanghebbende worden begroot op NAf 15.000.
3.3.
De Inspecteur betoogt dat het Gerecht op goede gronden een juiste uitspraak heeft gedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring met dagtekening 28 juni 2018 ingebracht waarin belanghebbende voor zichzelf, en zijn zoon namens Holding JR, verklaren dat de door Holding JR aan belanghebbende verschuldigde geldlening “is overgegaan op Z”. De verklaring bevat geen datum waarop de overdracht van de geldvordering uit hoofde van de lening is gerealiseerd. Daarnaar gevraagd, heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat de brief met dagtekening 28 juni 2018 het antwoord van belanghebbende en zijn zoon is op de vraag van gemachtigde naar de overgang van de geldvordering. Meer kan gemachtigde daarover niet verklaren.
4.2.
In reactie op het verweerschrift van de Inspecteur heeft belanghebbende in hoger beroep voorts een kopie van een notariële akte van 25 juli 2011 overgelegd, houdende een wijziging van de statutaire naam van Holding JR in “H B.V.”. Volgens de notariële akte heeft de enig aandeelhouder van Holding JR tot deze statutaire naamswijziging besloten, hetgeen blijkt uit een aan deze akte te hechten aandeelhoudersbesluit. Het aangehechte aandeelhoudersbesluit is echter in hoger beroep niet aan het Hof overgelegd. Daarnaar ter zitting gevraagd, heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard het bedoelde aandeelhoudersbesluit ook niet te kunnen inbrengen.
4.3.
Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende last zijn stelling te bewijzen dat hij zijn geldvordering op Holding JR reeds in 2008 tegen uitreiking van aandelen heeft ingebracht in de vennootschap Z Ltd. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
4.3.1.
Uit de zogenoemde ‘deed of assignment and transfer of rights’ blijkt dat belanghebbende op 28 februari 2008 een geldvordering van € 3.884.542 op H B.V. inbrengt in de vennootschap Z Ltd tegen uitreiking van aandelen. Zowel het bedrag van de in deze “deed of assignment” bedoelde geldvordering als de naam van de debiteur wijkt af van de onder 2.2 genoemde geldvordering van belanghebbende. Voor deze afwijkingen heeft belanghebbende geen geloofwaardige verklaringen gegeven. Immers, ook uit de in hoger beroep ingebrachte verklaring van belanghebbende en zijn zoon alsmede uit de notariële akte van statutenwijziging blijkt niet per welke datum de geldvordering door belanghebbende is overgedragen. Een en ander niettegenstaande de mogelijkheid voor belanghebbende om in hoger beroep het aandeelhoudersbesluit als bedoeld in de notariële akte alsmede een nadere verklaring van belanghebbende en zijn zoon in te brengen. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht van 28 februari 2008, wat daar verder van zij, ziet op de in geschil zijnde geldvordering van belanghebbende op Holding JR. Bij gebreke van enig ander bewijs moet het ervoor worden gehouden dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2010 een geldvordering had op Holding JR ter zake waarvan belanghebbende een rentebate heeft genoten. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslag 2010 in stand kan blijven.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskostenvergoeding en griffierecht

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, H.A.J. Kroon en M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 21 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.