In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en de naamloze vennootschappen Antillean Billboard N.V., Gold Investment Curaçao N.V. en RIC Development N.V. tegen een geïntimeerde, die oorspronkelijk eiseres in conventie was. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hun vorderingen in conventie grotendeels waren toegewezen. De appellanten vorderden in reconventie een bedrag van ruim NAf 345.000, maar het Gerecht had deze vordering afgewezen, onder andere omdat het beroep op verrekening niet was gehonoreerd.
Het Hof heeft de feiten van de zaak samengevat, waarbij werd vastgesteld dat er een affectieve relatie bestond tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellanten hadden zich hoofdelijk verbonden tot betaling aan de geïntimeerde van een bedrag met rente, maar de geïntimeerde had ook vorderingen op de appellanten. Het Hof oordeelde dat de appellanten geen klachten hadden geformuleerd tegen de vastgestelde feiten door het Gerecht en dat de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar waren, omdat deze voortvloeiden uit een rechtsverhouding met de rechtspersoon Accounting Pro, en niet met de geïntimeerde.
De appellanten stelden dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil tussen de geïntimeerde en Accounting Pro, maar het Hof verwierp deze stelling. Het Hof concludeerde dat er geen bewijs was voor misbruik van identiteitsverschil en dat de appellanten niet hadden aangetoond dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van de appellanten werden afgewezen, en het Hof bevestigde de eerdere vonnissen, waarbij de appellanten in de proceskosten werden veroordeeld.