ECLI:NL:OGHACMB:2020:231

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
CUR2017H00191
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van betaling van nageheven griffierecht leidt tot verwerping van hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Zhidao Asian Cuisine N.V. tegen de besloten vennootschap Verudas Group B.V. De procedure betreft de weigering van Zhidao om het nageheven griffierecht van NAf 13.500,- te betalen, wat leidde tot de vraag of het hoger beroep kon worden voortgezet. Het Hof had eerder in een tussenvonnis vastgesteld dat Zhidao een belang had dat hoger was dan NAf 750.000,- en dat het verschuldigde griffierecht moest worden betaald om de behandeling van de zaak voort te zetten. Ondanks meerdere verzoeken en waarschuwingen van het Hof heeft Zhidao nagelaten te betalen en geen adequate reactie gegeven op de verzoeken om betaling.

Het Hof oordeelt dat de opstelling van Zhidao in strijd is met de goede procesorde, wat leidt tot de verwerping van het hoger beroep. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en legt Zhidao de proceskosten van het hoger beroep op, die zijn begroot op NAf 21.232,50. De beslissing van het Hof is genomen in het licht van de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waarbij het Hof benadrukt dat zonder betaling van het griffierecht geen behandeling van de zaak kan plaatsvinden. De uitspraak is gedaan op 19 mei 2020, waarbij de rechters F.W.J. Meijer, Th. Veling en J. de Boer betrokken waren.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201703290 (voorheen ghis 76902)
CUR2017H00191
Uitspraak: 19 mei 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ZHIDAO ASIAN CUISINE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
de besloten vennootschap
VERUDAS GROUP B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter.
De partijen worden hierna Zhidao en Verudas genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 14 augustus 2018, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van voor akte uitlating griffierecht zijdens Zhidao (P3).
1.2
Op de rol van 11 september 2018 heeft Zhidao een akte genomen.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
In het tussenvonnis heeft het Hof overwogen dat Zhidao bij het hoger beroep een belang heeft dat hoger is dan NAf 750.000,- en dat het in hoger beroep verschuldigde vastrecht dan NAf 15.000,- bedraagt, waarvan NAf 1.500,- is betaald, zodat NAf 13.500,- zal worden nageheven. Zhidao is vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 18 september 2018 het bedrag van NAf 13.500,- aan nageheven griffierecht te betalen en de zaak is verwezen naar de rol van 25 september 2018 voor akte uitlating bewijs van betaling griffierecht aan de zijde van Zhidao. Verder werd iedere beslissing aangehouden.
2.2
In de door haar in vervolg op dit tussenvonnis genomen akte heeft Zhidao laten weten dat zij zich niet met de verhoging van het griffierecht kan verenigen en dat zij meent geen extra griffierechten te hoeven voldoen. Zij heeft het nageheven bedrag ook niet betaald.
2.3
Bij e-mailbericht van 19 november 2018 heeft de griffier namens het Hof aan de gemachtigde van Zhidao het volgende geschreven:
“Het Hof heeft kennisgenomen van uw akte van 11 september 2018 naar aanleiding van het tussenvonnis van 14 augustus 2018 waarbij partij Zhidao in staat werd gesteld bewijs te overleggen dat het nageheven griffierecht ad NAf 13.500,- was voldaan. Een dergelijk bewijs is echter niet aan de akte gehecht, wat kennelijk verband houdt met de in de akte tegen het nageheven bedrag geuite bezwaren. Het Hof wijst erop dat het nageheven griffierecht dient te worden betaald: zo lang dat niet is gebeurd kan de behandeling niet worden voortgezet. Op termijn zou de sanctie kunnen zijn dat het hoger beroep alsnog vervallen wordt verklaard. De akte zal het Hof beschouwen als een verzetschrift ex artikel 36 LTBZ en ter verdere behandeling doorgeleiden naar de verzetkamer. Ook die behandeling zal echter niet beginnen voordat het nageheven bedrag is betaald. Ik verzoek u dan ook om dit bedrag binnen twee weken na heden alsnog te voldoen en mij het bewijs van betaling te zenden per e-mail.”
2.4
Zhidao heeft ook naar aanleiding van deze mail niet betaald en geen reactie gegeven.
2.5
Bij e-mailbericht van 6 september 2019 heeft de griffier namens het Hof de gemachtigden op het uitblijven van betaling en reactie gewezen en gevraagd of zij alsnog mocht vernemen.
2.6
De gemachtigde van Verudas heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en aantekening gevraagd dat het hoger beroep is vervallen.
2.7
Zhidao heeft wederom niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens, wederom via zijn griffier, telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van Zhidao en, in vervolg op dat gesprek, op 20 september 2019 per e-mail het volgende bericht:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek is deze reminder om uw reactie in een mail aan mij toe te sturen.
Ik zie u reactie graag tegemoet.”
2.8
Na het uitblijven van een reactie heeft de griffier op 25 september 2019, onder verwijzing naar de eerdere berichten en onder weergave van de inhoud van het e-mailbericht van 19 november 2018, aan de gemachtigde van Zhidao het volgende geschreven:
“Ook na een telefonische reminder, waarin u aangeeft dat u de cliënt niet kan dwingen in deze, is het nageheven griffiegeld nog niet voldaan. Ik verzoek u om zoals hierboven vermeld het nageheven griffiegeld van NAf 13.500,- te betalen om de voortgang van de zaak mogelijk te maken. Ook voor de behandeling van een verzetschrift tegen deze naheffing is de betaling van het nageheven griffierecht noodzakelijk.
Indien er geen betaling volgt en de zaak wordt niet ingetrokken zal het Hof zich genoodzaakt zien om een dwangbevel hiertoe uit te vaardigen.”
2.9
Zhidao heeft gereageerd noch betaald. Vervolgens is, nadat de zaak meermaals voor vonnis had gestaan en op de rol meer dan eens op de noodzaak van betaling voor de voortgang was gewezen, de zaak op een langere termijn aangehouden tot 7 juli 2020.
2.1
Bij e-mailbericht van 24 april 2020 heeft de gemachtigde van Verudas verklaring gevorderd dat het hoger beroep is vervallen.
2.11
Ook hierop is van de zijde van Zhidao niets vernomen.
2.12
Tegen deze achtergrond wordt nu als volgt beslist.
2.13
Van het door Verudas gevraagde verval van het hoger beroep kan geen sprake zijn. In het licht van de uitspraak HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:280, NJ 2017/102 (rov. 3.4.2) in een Sint Maartense zaak moet worden aangenomen dat ook in de omstandigheden van het onderhavige geval aan het toepassen van die sanctie in de weg staat dat een toereikende wettelijke basis ontbreekt omdat artikel 270 lid 5 Rv evenals zijn Sint Maartense pendant alleen van toepassing is op de situatie van niet tijdige betaling van het griffierecht aan het begin van de procedure in hoger beroep en niet mede op nageheven griffierecht dat niet (tijdig) wordt voldaan.
2.14
Een andere sanctie is echter wel op haar plaats: de opstelling van Zhidao leidt tot zodanige strijd met een goede procesorde dat het hoger beroep op die grond moet worden verworpen, met bevestiging van het bestreden vonnis als gevolg. Daartoe wordt nog het volgende overwogen.
2.15
De opstelling van Zhidao komt erop neer dat zij, ook na diverse verzoeken en waarschuwingen, weigert het door het Hof nageheven griffierecht te voldoen. Zoals aan Zhidao is voorgehouden, kan zonder voorafgaande betaling geen behandeling plaatsvinden, niet van het appel en ook niet van het verzet tegen de naheffing die het Hof in de weigering heeft gelezen. Artikel 36 LTBZ impliceert immers dat verzet pas mogelijk is nadat het griffierecht uit het voorschot of anderszins is betaald. Er is geen, althans onvoldoende, reden om hierover bij een naheffing anders te oordelen dan bij een heffing aan de poort. Er is overigens ook geen enkele garantie dat Zhidao na het verkrijgen van een geheel of gedeeltelijke afwijzende beslissing op haar verzet wel het verschuldigde griffierecht zou betalen; zij biedt ook geen betaling aan van het griffierecht dat past bij het maximale belang dat Zhidao in haar akte kennelijk aan haar vordering in hoger beroep toekent (NAf 200.000,-).
2.16
Op die manier houdt Zhidao nu al meer dan anderhalf jaar tegen dat haar bezwaren tegen het bestreden vonnis worden beoordeeld en verhindert zij dus ook dat Verudas zekerheid krijgt over haar rechtspositie. Die situatie is niet langer aanvaardbaar, ook zonder dat eerst nog het middel van het betalingsbevel is beproefd. Bij het uitblijven iedere nadere toelichting van de kant van Zhidao en in aanmerking genomen dat het recht op een tweede feitelijke instantie, voor zover aanwezig, niet absoluut is, ziet het Hof geen aanwijzingen dat het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter in het geding is.
2.17
De afloop van dit hoger beroep laat onverlet dat Zhidao de naheffing verschuldigd blijft. De griffier behoudt daarom de bevoegdheid in dit verband een dwangbevel uit te vaardigen. Ook blijft de griffier bevoegd de gemachtigde van Zhidao op grond van artikel 44 Advocatenlandsverordening 1959 aansprakelijk te stellen voor het bedrag van de naheffing.
2.18
Toegevoegd wordt nog dat het appel bij een inhoudelijke beoordeling had moeten falen. Het Gerecht heeft terecht de boeterente toegewezen zoals het heeft gedaan. Voorts heeft Zhidao ook in hoger onvoldoende gemotiveerd dat de onderneming, gelet op de lange sluiting en de betalingsachterstand nog enige waarde had en dat Zhidao (en niet Francisco) schade heeft geleden door het bederven van etenswaren. Ook wat betreft de omzetschade zijn de stellingen van Zhidao tegenover het betoog van Verudas te weinig specifiek voor bewijslevering en, voor zover ze dat wel zijn, te weinig ter zake dienend. In het bijzonder ontbreekt het met de blote stelling over de in het verleden behaalde omzetten aan voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de nieuwe exploitant erin zou zijn geslaagd om een boven de maandelijks te betalen huur en de andere door hem te maken kosten uitgaande omzet te realiseren. Daarbij geldt dat Verudas (los van de afsluiting als ongeoorloofd pressiemiddel) wel het recht had om bij voortzetting van de exploitatie aan te dringen op betaling van de huurachterstand en bij het uitblijven daarvan rechtsmaatregelen te nemen. Zhidao stelt, tegenover het standpunt van Verudas niets concreets waaruit blijkt dat partijen op dit punt al een regeling hadden getroffen of dat een zodanige regeling met Francisco mogelijk was geweest dat Francisco nog heil in de onderneming had gezien. Er is met dat alles onvoldoende om enig bedrag als aan het onrechtmatig handelen van Verudas toe te rekenen schade toe te wijzen.
2.19
Bij deze uitkomst dient Zhidao te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, te begroten op NAf 232,50 aan betekeningskosten en NAf 21.000,- (3 punten x tarief 9) voor salaris van de gemachtigde, in totaal: NAf 21.232,50.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Zhidao in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Verudas gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op NAf 21.232,50;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, Th. Veling en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en is, bij afwezigheid van de voorzitter door mr. Veling ondertekend, ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.