ECLI:NL:OGHACMB:2020:288

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
SXM2019H00124
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder, aangeduid als [Appellante], heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin werd bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader, aangeduid als [Geïntimeerde], zou zijn. De moeder verzocht het Hof om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, onder verwijzing naar de sterke band tussen haar en de dochter en het agressieve gedrag van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2020, die via videoconference plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Voogdijraad had eerder geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vader te laten, met omgangsregelingen voor de moeder. Het Hof overwoog dat de moeder in eerste aanleg niet aanwezig was, maar dat dit niet leidde tot een andere beslissing in hoger beroep. Het Hof concludeerde dat de huidige situatie, waarbij de minderjarige bij de vader verblijft, in haar belang is en dat er onvoldoende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Het hoger beroep van de moeder werd afgewezen en de beschikking van het Gerecht werd bevestigd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201900581 – SXM2019H000124
Uitspraak: 11 december 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Sint Maarten,
hierna: [Appellante], dan wel: de moeder,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Sint Maarten,
hierna: [Geintimeerde], dan wel: de vader,
oorspronkelijk verzoeker,
thans geïntimeerde,
in persoon.
Partijen zijn de ouders van:
[Naam dochter], geboren op [datum] 2013 te Sint Maarten (hierna te noemen: de minderjarige).

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 9 december 2019, ingediend ter griffie op dezelfde datum, is [Appellante] in hoger beroep gekomen van de op 28 oktober 2019 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht). Haar conclusie luidt dat het Hof die beschikking zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn, onder veroordeling van [Geïntimeerde] in de proceskosten.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via videoconference op 30 oktober 2020. Beide partijen zijn verschenen in de Courthouse te Sint Maarten alsook de gemachtigde van [Appellante] en mevrouw [Naam] van de Voogdijraad Sint Maarten (hierna: de Voogdijraad). Allen hebben het woord gevoerd.
1.3
De beschikking is bepaald op heden.
1.4
Bij e-mailbericht van 19 november 2020 heeft de gemachtigde van [Appellante], zoals afgesproken ter zitting, het rapport van de Voogdijraad van 29 april 2020 toegestuurd aan het Hof.

2.De beoordeling

2.1
Bij beschikking van 28 oktober 2019 heeft het Gerecht de echtscheiding van partijen uitgesproken en bepaald dat het gemeenschappelijk gezag van partijen over de minderjarige in stand blijft en de gewone verblijfplaats (hoofdverblijfplaats) van de minderjarige bij [Geïntimeerde] is. Het hoger beroep richt zich tegen de bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader met het verzoek deze bij de moeder te bepalen.
2.2
Bij rapport van 29 april 2020 heeft de Voogdijraad geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen waarbij de minderjarige om het weekend omgang met de moeder heeft. Verder wordt geadviseerd de schoolvakanties, feestdagen, vader- en moederdagen en verjaardagen te verdelen op de in het rapport weergegeven wijze.
2.3
In het beroepschrift voert [Appellante] aan dat zij in eerste aanleg niet ter zitting aanwezig was omdat zij van [Geïntimeerde] had vernomen dat de zitting was uitgesteld. Volgens [Appellante] dient de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, gelet op de sterke band tussen moeder en dochter, bij haar te worden bepaald. Daarbij vertoont [Geïntimeerde] agressief gedrag. Het Gerecht had, zeker nu [Appellante] niet ter zitting was verschenen, geen beslissing mogen nemen zonder advies van de Voogdijraad.
2.4
Ter zitting in hoger beroep heeft [Appellante] aangevoerd dat zij het niet eens is met het advies van de Voogdijraad. [Geïntimeerde] laat de minderjarige vaak bij de moeder en stiefvader van [Appellante] achter. Met hen heeft [Appellante] geen goed contact. Het is niet hun taak om de minderjarige op te voeden. [Appellante] wil dat zelf doen. [Appellante] stelt een meer gelijke verdeling voor (co-ouderschap); de ene week bij vader en de andere week bij moeder. Geopperd wordt, vanwege de problemen in de communicatie tussen partijen, om een gezinsvoogd van de GVI te benoemen om partijen te begeleiden.
2.5 [
Geïntimeerde] betwist het door [Appellante] gestelde. [Geïntimeerde] meent dat het advies van de Voogdijraad gevolgd dient te worden. De minderjarige verblijft bij hem. Het is niet zo dat hij de minderjarige vaak bij de moeder en stiefvader van [Appellante] achterlaat. Dat is alleen af en toe. Omdat [Geïntimeerde] ook wel ziet dat zijn dochter graag bij haar beide ouders wil zijn, brengt hij haar vaker naar [Appellante] dan is geadviseerd in het rapport van de Voogdijraad. [Geïntimeerde] staat open voor co-ouderschap.
2.6
Overwogen wordt als volgt. Nu [Appellante] haar standpunten in hoger beroep alsnog naar voren heeft kunnen brengen en op grond van de stellingen over en weer niet kan worden geconcludeerd dat [Geïntimeerde] een verwijt kan worden gemaakt van het in eerste aanleg niet verschijnen ter zitting van [Appellante], bestaat in hoger beroep geen aanleiding om aan dit punt gewicht toe te kennen.
2.7
Ingevolge artikel 1: 253a lid 1 BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter in eerste aanleg worden voorgelegd die daarbij zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge lid 2 aanhef en sub b van voormeld artikel kan de rechter ook een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
2.8
Niet ter discussie staat dat de minderjarige momenteel bij [Geïntimeerde] verblijft en dat de Voogdijraad adviseert om dat ook zo te laten. [Appellante] heeft weliswaar gesteld dat zulks niet in het belang van de minderjarige is, maar hetgeen zij in dat verband heeft gesteld en overgelegd is niet, althans onvoldoende, overtuigend om te oordelen dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de minderjarige is. Hierbij weegt mee dat [Appellante] de inhoud van het rapport van de Voogdijraad niet heeft betwist. Uit het rapport blijkt dat de minderjarige momenteel rust heeft in haar thuissituatie. Relevant is daarbij dat [Geïntimeerde] ook inziet dat de minderjarige beide ouders graag wil zien en bereid is om in dat kader tot een meer gelijke (zorg)verdeling c.q. co-ouderschap te komen. Nu in deze slechts de vraag naar de hoofdverblijfplaats voorligt, kan het Hof over de concrete invulling van deze zorgregeling geen uitspraak doen. Het Hof gaat ervan uit dat partijen voldoende inzien dat in deze slechts het belang van de minderjarige, en niet het eigen belang, als uitgangspunt moet gelden en vertrouwt erop dat partijen er, gelet op de uitgesproken bereidheid van [Geïntimeerde], samen uit zullen komen. Mogelijk kan de Voogdijraad in dat kader nog enige hulp bieden. Opgemerkt wordt daarbij dat de door [Appellante] voorgestelde regeling op dit moment wel wat te hoog gegrepen lijkt voor de minderjarige. Een minder verstrekkende regeling zal, naar het toeschijnt, een grotere kans van slagen hebben. Eerst indien blijkt dat partijen er in de komende tijd niet samen kunnen uitkomen en het welzijn van de minderjarige in het geding raakt, zou aanleiding bestaan om een ondertoezichtstelling te vragen c.q. te verlenen en in dat kader een gezinsvoogd te benoemen.
2.9
Het hoger beroep faalt derhalve en de beschikking waarvan beroep zal voor wat betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats worden bevestigd.
2.1
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, zullen de proceskosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd als hierna te melden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- bevestigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats;
- compenseert de kosten van dit geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer, O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.