ECLI:NL:OGHACMB:2020:62

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
SXM2018H00128
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van factuur en schadevergoeding na niet-nakoming van aannemingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap First Universal Construction B.V. (FUC) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. FUC had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die een factuur van FUC voor taxatiewerkzaamheden niet had betaald. De factuur betrof een bedrag van US$ 3.097,50, dat FUC had gefactureerd na het uitbrengen van offertes voor reparatiewerkzaamheden aan het appartement van de geïntimeerde, dat door de orkaan Irma was beschadigd. Het Gerecht had de vordering van FUC afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

FUC is in hoger beroep gekomen en heeft grieven aangevoerd tegen het vonnis. Zij vordert onder andere toewijzing van het factuurbedrag en een schadevergoeding van US$ 8.850,- wegens niet-nakoming van de aannemingsovereenkomst. De geïntimeerde heeft de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis.

Het Hof heeft geoordeeld dat FUC niet voldoende heeft aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten die de vordering zou kunnen dragen. De stellingen van FUC waren onvoldoende om aan te nemen dat de geïntimeerde verplicht was om de kosten van de taxatie te betalen, vooral omdat de geïntimeerde de werkzaamheden niet aan FUC had gegund. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd en FUC in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op NAf 240,50 aan verschotten en NAf 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201800207 – SXM2018H00128
Uitspraak: 20 maart 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
FIRST UNIVERSAL CONSTRUCTION B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
vertegenwoordigd door haar managing director [naam],
tegen
[GEȈINTIMEERDE],
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. F.N. Jansen.
De partijen worden hierna FUC en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 6 augustus 2018 is FUC in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 26 juni 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 17 september 2018 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft FUC grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [Geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van FUC in de met de wettelijke rente te vermeerderen proceskosten in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd waaraan op voorhand aan de wederpartij toegezonden producties zijn gehecht. FUC heeft bij pleidooi haar eis vermeerderd. [Geïntimeerde] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering en verzocht om, indien deze wordt toegestaan, bij akte te mogen reageren.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
FUC heeft eind september/begin oktober 2017 twee offertes/taxaties uitgebracht voor reparatiewerkzaamheden aan het appartement van [Geïntimeerde] dat door de orkaan Irma zwaar beschadigd was geraakt. [Geïntimeerde] heeft deze offertes gebruikt voor het verkrijgen van een uitkering van zijn verzekeraar; hij heeft de werkzaamheden niet aan FUC gegund. FUC heeft hem vervolgens op
24 januari 2018 een factuur gestuurd voor in totaal US$ 3.097,50, zijnde een “professional fee” van 5% (US$ 2.950,-) van het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag en 5% TOT. [Geïntimeerde] heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
2.2
In eerste aanleg vorderde FUC betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht heeft die vordering afgewezen en FUC veroordeeld in de op nihil begrote proceskosten
2.3
Het hoger beroep strekt tot toewijzing van de bij pleidooi vermeerderde eis die naast voornoemd factuurbedrag tevens omvat een bedrag van US$ 8.850,- aan schadevergoeding wegens niet nakoming van de - volgens FUC - tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. De beoordeling van de toelaatbaarheid van die eisvermeerdering (in het licht van o.m. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2009) en een reactie daarop van [Geïntimeerde] kan achterwege blijven omdat de nieuwe eis, naar volgt uit het onderstaande, hoe dan ook niet toewijsbaar is.
2.4
FUC heeft ook in hoger beroep niet, althans onvoldoende, gemotiveerd gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [Geïntimeerde] 5% van de verzekeringsuitkering als kosten voor de “estimation” moest betalen, ook - of juist - als hij de reparatiewerkzaamheden niet door FUC zou laten uitvoeren. Een dergelijke afspraak, die de vordering zou kunnen dragen, blijkt evenmin uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] (hierna: [naam 2]).
2.5
De stellingen van FUC en voornoemde verklaring van [naam 2] zijn ook ontoereikend om te kunnen aannemen dat partijen al een overeenkomst hadden gesloten voor de in de offerte vermelde werkzaamheden en tegen de daarin gegeven prijs. FUC is onvoldoende ingegaan op het verweer van [Geïntimeerde] dat de gestelde instemming bezwaarlijk reeds voor ontvangst van die offerte kan zijn gegeven. De verklaring van [naam 2] is op dit punt - de momenten waarop [naam] van FUC met [Geïntimeerde] over de offerte zou hebben gesproken - te weinig specifiek. Zijn verklaring houdt slechts in dat [Geïntimeerde] op enig moment zou hebben gezegd dat FUC “the job” zou krijgen, niet dat hij de opdracht conform de offerte heeft verstrekt en FUC stelt ook niet dat hij alsnog in die zin zou kunnen verklaren.
2.6
Mogelijk zou - mede gelet op de verklaring van [naam 2] en het aangehaalde e-mailbericht van 2 oktober 2017 (“get you to work”) - wel kunnen worden geoordeeld dat [Geïntimeerde] bij FUC het vertrouwen heeft gewekt dat er in elk geval enige overeenkomst tot stand zou komen waarmee FUC haar taxatiekosten zou kunnen terugverdienen (en dus het bedingen van een afzonderlijke fee niet nodig was). In dat geval zou [Geïntimeerde] de onderhandelingen niet kunnen afbreken zonder FUC de gemaakte kosten te vergoeden.
2.7
Deze (door het Hof aangevulde grondslag) behoeft echter niet nader te worden onderzocht. FUC heeft de door haar gemaakte kosten niet inzichtelijk gemaakt, zij vordert kennelijk een vast percentage van 5% van de door haar geschatte verzekeringsuitkering als “succes fee”. Een dergelijke fee is echter niet overeengekomen.
2.8
Daarbij komt dat FUC niet afdoende heeft bestreden dat zij voor haar taxatie-werkzaamheden is betaald in de vorm van een lumpsum, en wel door [naam 3] van Esurance Carribean B.V., de verzekeringstussenpersoon van onder anderen [Geïntimeerde]. Volgens deze Van der Camp heeft FUC hem aangeboden behulpzaam te zijn bij de taxaties in de hoop dat een of meer appartementseigenaren haar de werkzaamheden zouden gunnen, wat kennelijk bij een van de negen of tien taxaties ook is gebeurd. Omdat FUC dat te weinig vond, is zij de afzonderlijke eigenaren gaan aanspreken. Hiertegenover stelt FUC in essentie slechts dat het bij deze lumpsum ging om een voorschot. Dat deze betaling is verrekend met de werkelijke kosten, of dat deze in de het gevorderde bedrag zijn verdisconteerd is echter gesteld noch gebleken en wat de werkelijke kosten waren heeft FUC, zoals eerder werd overwogen, ook niet toegelicht.
2.9
Tot slot dringt de vraag zich op of niet kan worden gezegd dat [Geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot taxatiewerkzaamheden en dat in zoverre een afzonderlijke overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. In dat geval zou, nu partijen geen prijs hebben afgesproken, een redelijk loon verschuldigd zijn. Gelet op wat hierboven is overwogen, leidt ook deze grondslag niet toewijzing van enig bedrag.
2.1
Bij die stand van zaken - FUC is tekortgeschoten in de naleving van de op haar rustende stelplicht - kan van (tegen)bewijslevering door het horen van getuigen geen sprake zijn, en dient het bestreden vonnis te worden bevestigd.
2.11
FUC zal in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. [Geïntimeerde] vordert in hoger beroep tevens vergoeding kosten die hij in eerste aanleg heeft gemaakt. Het gaat om de betaling van in totaal US$ 450,- voor twee consulten met betrekking tot de procedure in eerste aanleg. Die kosten vallen echter niet onder de in artikel 61 Rv (in beginsel) limitatief opgesomde verrichtingen en voor het maken van een uitzondering ziet het Hof geen aanleiding. De hanteerbaarheid van het systeem is er niet mee gediend dat per geval zou moeten worden beoordeeld - mogelijk zelfs met bewijslevering - welke expertisekosten een in persoon procederende partij heeft gemaakt die met de kosten van een gemachtigde gelijkgesteld zouden kunnen worden. Afspraken zoals [Geïntimeerde] die met het kantoor van mr. Jansen heeft gemaakt worden daarmee niet onmogelijk. De gemachtigde kan zich immers stellen en met zijn of haar cliënt afspreken dat deze een deel van de werkzaamheden zelf verricht.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt FUC in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 240,50 aan verschotten en NAf 1.500,- (3 punten x tarief 3) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.