ECLI:NL:OGHACMB:2021:110

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
CUR2020H00137
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking auto en teruggave boot na verbreking affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant 2], een notaris, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de teruggave van een boot en een auto na de beëindiging van een affectieve relatie tussen [Appellant 2] en [Geïntimeerde]. De procedure begon met een akte van appel op 11 mei 2020, waarin [Appellant 2] het vonnis van 6 april 2020 aanvecht. In zijn memorie van grieven heeft hij zijn eis gewijzigd en verzocht om schadevergoeding en teruggave van de boot en auto, die op naam van [Geïntimeerde] staan, maar door hem zijn betaald.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [Appellant 2] en [Geïntimeerde] hadden een relatie die eindigde in november 2018. Tijdens hun relatie zijn een boot en een auto aangeschaft, beide op naam van [Geïntimeerde]. [Appellant 2] stelt dat deze aankopen zijn gedaan met zijn geld en dat hij recht heeft op teruggave. [Geïntimeerde] betwist dit en stelt dat het om schenkingen gaat. Het Gerecht in eerste aanleg heeft [Geïntimeerde] veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van de boot, maar de vordering van [Appellant 2] voor de auto is afgewezen.

In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat [Appellant 2] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendomsclaim op de auto, terwijl de boot als zijn eigendom wordt erkend. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, met de bepaling dat [Geïntimeerde] [Appellant 2] moet informeren over de locatie van de boot. [Appellant 2] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken op 4 mei 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201903492 – CUR2020H00137
Uitspraak: 4 mei 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
NOTARISPRAKTIJK [Naam kantoor] B.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna: de notarispraktijk,
2.
[Appellant 2],
wonende in Curaçao,
hierna: [Appellant 2] ,
in eerste aanleg eisers in conventie, verweerders in reconventie,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
hierna: [Geïntimeerde],
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert.
Appellanten zullen samen ook [Appellant 2] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 11 mei 2020 ingekomen akte van appel is [Appellant 2] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 6 april 2020 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 18 juni 2020 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [Appellant 2] zijn eis gewijzigd en grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende:
- [ Geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan de Notarispraktijk en/of [Appellant 2] van het bedrag van € 55.565,17 (NAf 104.135) aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 2 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- althans [Geïntimeerde] zal veroordelen tot teruggave dan wel overdracht van de boot Boston Whaler en de auto Hyundai aan de notarispraktijk en/of [Appellant 2] met de bepaling dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van elke (rechts)handeling die [Geïntimeerde] vereist is om de teruggave dan wel overdracht juridisch te realiseren en daarbij [Geïntimeerde] zal veroordelen tot de feitelijke afgifte van de auto en de boot aan de Notarispraktijk en/of [Appellant 2] op een door hen aan te wijzen adres binnen Martinique, uiterlijk veertien dagen na het te wijzen vonnis, met bepaling dat de kosten van het transport van de auto en de boot, van de uitvoer van de boot naar Curaçao en van het transport en import van de auto en de boot naar Curaçao voor rekening van [Geïntimeerde] komen, al het vorenstaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000,- per dag of dagdeel dat [Geïntimeerde] nalatig zal zijn om aan het bepaalde in dit vonnis te voldoen, met een maximum van NAf 500.000,-;
- [ Geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van dit geding in beide instanties, wat betreft de eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie, met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien [Geïntimeerde] niet vrijwillig binnen een door het Hof vast te stellen termijn deze kosten voldoet.
1.3
Bij memorie van antwoord, ter griffie ingekomen op 7 augustus 2020 (eerder per e-mail: 3 augustus 2020), heeft [Geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant 2] in, naar het Hof begrijpt, de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen per e-mail pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgaan van de volgende feiten (zie ook het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8).
a. [Appellant 2] is notaris en enig bestuurder van de notarispraktijk. Er is tevens een Stichting Derdengelden Notaris [Appellant 2] (hierna: de stichting). [Geïntimeerde] is afkomstig van Martinique.
b. [Appellant 2] en [Geïntimeerde] hebben een aantal jaren een affectieve relatie gehad. Deze relatie is rond november 2018 beëindigd. [Appellant 2] en [Geïntimeerde] woonden tijdens hun relatie in het huis van [Geïntimeerde], dat op advies van [Appellant 2] is overgedragen aan SPF San Sebastian (hierna: de SPF).
c. In mei 2016 is op initiatief van [Appellant 2] op Martinique een boot aangeschaft. Deze boot is op naam gezet van [Geïntimeerde]. De boot is betaald door de notarispraktijk en gestald in de tuin van de moeder van [Geïntimeerde].
d. In augustus 2017 is op Martinique een auto (Hyundai) gekocht voor een bedrag van EUR 19.375. [Geïntimeerde] heeft een bedrag van EUR 5.000 betaald. Dit bedrag had zij eerder van [Appellant 2] ontvangen voor de aankoop van een (andere) auto, die gelijk weer is verkocht omdat deze niet op Martinique kon worden ingevoerd. Het restantbedrag van EUR 14.375 is betaald vanuit de stichting. De auto is op naam gezet van [Geïntimeerde].
e. Op 23 januari 2019 heeft de secretaresse van [Appellant 2] op zijn verzoek een overeenkomst opgesteld, met [Geïntimeerde] als verkoper en [Appellant 2] als koper. In de koopovereenkomst is opgenomen dat [Geïntimeerde] voor de boot een bedrag van USD 15.000 heeft ontvangen. [Geïntimeerde] heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
f. [Geïntimeerde] heeft aan [Appellant 2] per e-mail van 30 januari 2019 bericht:
My intention had never been to keep this boat, Boston Whaler 17 feet now located in Martinique and registered in my name.
I already planned to go to Martinique in March (after Carnaval time) to transfer the ownership of this boat to the name of Mr [Appellant 2].
In the course of action tot do so, I may need additional information to formalize the transfer. All eventual expenses or charges regarding the boat will be on your behalf.
g. De boot en de auto bevinden zich nog steeds op Martinique.
h. [Appellant 2] heeft op 12 september 2019 conservatoir beslag laten leggen onder de SPF ten laste van [Geïntimeerde] op al hetgeen de SPF aan [Geïntimeerde] is verschuldigd.
i. In de daarop gevoerde kort geding procedure is gebleken dat het beslag van rechtswege is vervallen omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is overbetekend aan de SPF. De door [Appellant 2] ingestelde reconventionele vordering tot betaling door [Geïntimeerde] van een bedrag van EUR 51.335,17 is bij vonnis in kort geding van 1 november 2019 afgewezen. In het door [Appellant 2] ingestelde hoger beroep heeft het Hof dat vonnis, mede onder verwijzing naar het thans bestreden bodemvonnis, bevestigd.
2.2
In eerste aanleg heeft [Appellant 2] in conventie, na wijziging van eis, in essentie gevorderd zoals hierboven onder 1.2 is weergegeven, met uitzondering van de in hoger beroep toegevoegde (kosten van de) feitelijke afgifte op een door [Appellant 2] op te geven adres te Martinique.
De vordering in reconventie van [Geïntimeerde] strekte tot vergoeding van haar materiele en immateriële schade.
2.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht, in conventie, [Geïntimeerde] veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van de boot, met de bepaling dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van iedere voor de overdracht vereiste, door [Geïntimeerde] te verrichten (rechts)handeling, en heeft het de vordering van [Appellant 2] voor het overige afgewezen.
De vordering in reconventie heeft het Gerecht afgewezen en de kosten van beide procedures heeft het tussen partijen gecompenseerd.
2.4
De tegen die oordelen gerichte grieven van [Appellant 2] falen op grond van het volgende.
2.5
Ten aanzien van de auto is het ingevolge de hoofdregel van artikel 129 Rv aan [Appellant 2] om voldoende omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit blijkt dat hij de eigenaar is van de op naam van [Geïntimeerde] staande, maar hem betaalde Hyundai. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [Geïntimeerde] – volgens haar is sprake van een schenking – is die eigendom op grond van wat [Appellant 2] heeft gesteld (de in het beroepschrift benadrukte omstandigheden daaronder begrepen) nog niet komen vast te staan en is er ook geen grond voor een (bewijs)vermoeden dat zijn standpunt juist is. Omdat [Appellant 2] op dit punt ook niet een voldoende specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, dient de afwijzing van dit deel van zijn vorderingen in stand te blijven.
2.6
De boot dient, daarover zijn partijen het eens, te worden gezien als eigendom van [Appellant 2]. Het was en is dan ook aan hem om te bepalen of de door hem in Martinique gekochte boot in Martinique moet blijven of daar moet worden verkocht, dan wel dat hij hem naar Curaçao wil halen. De kosten en de verantwoordelijkheid voor al deze opties zijn volledig voor rekening van [Appellant 2]. Ook de stalling en het onderhoud van de boot moest en moet hij zelf verzorgen en hij kan er, zeker na het verbreken van de relatie, niet van uitgaan dat [Geïntimeerde] of haar familie daar een rol in speelt. Laat staan dat zij dit gratis of zelfs op hun/haar kosten zou(den) doen (wat uiteraard niet betekent dat zij geheel naar eigen inzicht en believen allerlei kosten in rekening kunnen gaan brengen). De enige verplichting van [Geïntimeerde], zo heeft ook de eerste rechter bedoeld, is om haar medewerking te verlenen aan de wijziging van de registratie en (zo nodig) de eigendomsoverdracht. Daarvoor bevat het vonnis ook een alternatieve voorziening (artikel 3:300 BW). Verder was en is het aan [Appellant 2], die mee dan genoeg tijd heeft gehad om vóór de Covid-pandemie naar Martinique te reizen om de zaken rond zijn boot te regelen.
2.7
Tegen die achtergrond is er geen reden om de vorderingen van [Appellant 2] (nader) toe te wijzen. Geschillen over de eventuele aanspraken van derden inzake beweerdelijk voor de (door [Appellant 2] in Martinique achtergelaten) boot gemaakte kosten zal hij zelf met hen dienen te regelen. De omstandigheid dat het om familie van [Geïntimeerde] gaat, en er mogelijk een verband is met door haar – onverplicht, maar op aandringen van [Appellant 2] – verrichte handelingen met het oog op uitvoer van de boot, is onvoldoende reden om haar te veroordelen te bewerkstelligen dat [Appellant 2] daadwerkelijk, vrij van beslagen en retentierechten, over de boot kan beschikken. Wel behoort [Geïntimeerde], indien de boot met haar medeweten is verplaatst naar een andere locatie, het adres aan [Appellant 2] door te geven; dat is ook in haar belang om de juridische strijd met [Appellant 2] te doen eindigen. Met dien verstande zal het vonnis ook op dit punt – de boot - worden bevestigd. In hoeverre [Appellant 2] daadwerkelijk van plan was, en constructief heeft geprobeerd, om de boot naar Curaçao te krijgen, en of [Geïntimeerde] steeds zo coöperatief is geweest als zij het doet voorkomen, kan dan verder in het midden blijven.
2.8
Het door [Appellant 2] bij pleidooi gedane bewijsaanbod is gelet op het voorgaande niet ter zake dienend en wordt daarom gepasseerd.
2.9
De grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [Appellant 2] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat [Geïntimeerde] zo nodig [Appellante] dient te informeren over de locatie waar de boot zich op dat moment bevindt;
veroordeelt [Appellant 2] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 351,45 aan explootkosten en NAf 10.500,- (drie punten x tarief 7) aan salaris voor de gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.