Uitspraak
[Appellant 1],
[Appellant 2],
[Appellant],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant c.s.] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin hen werd veroordeeld tot betaling van rekening-courantschulden aan de curator van de failliete vennootschappen Sabra N.V. en Aquarius Company Ltd. De appellanten, bestaande uit een gezin, hebben in hoger beroep drie grieven ingediend. De eerste grief betreft het verwerpen van hun beroep op verjaring van de vorderingen. Het Hof oordeelt dat de verjaringstermijn pas eindigde in 2018, omdat de rekening-courantverhouding pas bij faillissement in 2013 eindigde. De tweede grief richt zich tegen het oordeel dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot de verrekening van de rekening-courantschuld met een dividenduitkering. Het Hof bevestigt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat er een geldig dividendbesluit was. De derde grief betreft de mutaties na 2007, maar het Hof oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de geldigheid van de dividenduitkering. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.