ECLI:NL:OGHACMB:2021:192

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00182
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische tuchtzaak tegen chirurg met betrekking tot klachten over zorgvuldigheid en professionaliteit

In deze medische tuchtzaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een chirurg, aangeduid als [Appellant], die in eerste aanleg werd aangeklaagd door [Geïntimeerde] en de Inspectie voor de Volksgezondheid. De klachten zijn ingediend naar aanleiding van een laparoscopische cholecystectomie die op 1 april 2009 door de chirurg werd uitgevoerd. Na de operatie ondervond de klaagster aanhoudende klachten, wat leidde tot meerdere ziekenhuisopnames en uiteindelijk ernstige complicaties. De Inspectie oordeelde dat de chirurg fouten had gemaakt tijdens de behandeling, waaronder het onterecht ontslaan van de klaagster uit het ziekenhuis zonder adequate diagnose of behandelplan.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de klaagster en de Inspectie gegrond zijn. Het Hof heeft het voornemen uitgesproken om een deskundige te benoemen om de medische aspecten van de zaak verder te onderzoeken. De deskundige zal onder andere de vraag beantwoorden of de chirurg een fout heeft gemaakt tijdens de operatie en of hij de klaagster op de juiste wijze heeft behandeld na de operatie. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele bezwaren tegen de benoeming van de deskundige naar voren te brengen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de beslissing over de benoeming van de deskundige zal op een later moment worden genomen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummers: MTC 70171 04/2014 en 07/2015 - CUR2020H00182
Uitspraak: 9 maart 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESLISSING
in de zaak van:
[Appellant], chirurg,
gevestigd te Curaçao,
in eerste aanleg verweerder,
thans appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. drs. A.J. Henriquez,
tegen

1.[Geïntimeerde],

wonende te Curaçao,
in eerste aanleg klaagster,
thans geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
en

2.INSPECTIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID,

gevestigd te Curacao,
in eerste aanleg klaagster,
thans geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: prof. dr. S.O. Keli, plv. Inspecteur-Generaal voor de Volksgezondheid.
De partijen zullen hierna [Appellant], [Geïntimeerde] en de Inspectie worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de klachten, het verloop van de procedure in eerste aanleg en de overwegingen en beslissingen van het Medisch Tuchtcollege (hierna: MTC) verwijst het Hof naar de beslissing (hierna: de bestreden beslissing) van het MTC van 14 mei 2020.
1.2 [
Appellant] is bij beroepschrift van 10 juni 2020 in beroep gekomen van de bestreden beslissing. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof hem ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, het hoger beroep gegrond zal verklaren, de beslissing zal vernietigen wat betreft de klachtonderdelen IV en V en deze klachtonderdelen IV en V ongegrond zal verklaren met vervallenverklaring van de door het MTC opgelegde maatregel van berisping.
1.3 [
Geïntimeerde] en de Inspectie hebben elk een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel geappelleerd. De conclusie van [Geïntimeerde] strekt ertoe dat het Hof de bestreden beslissing wat betreft de onderdelen IV en V en de opgelegde maatregel van berisping zal bevestigen, de overige klachtonderdelen alsnog gegrond zal verklaren, met oplegging van een passende maatregel en [Appellant] zal veroordelen in de kosten van de procedure. De Inspectie concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de bestreden beslissing voor zover daarin de klachten van de Inspectie gegrond zijn verklaard en tot vernietiging daarvan voor zover de klachten van de Inspectie daarin ongegrond zijn verklaard.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Verschenen zijn [Geïntimeerde] en [Appellant] met hun gemachtigden en de echtgenoot van [Geïntimeerde] als belangstellende. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van hun pleitnota’s en [Appellant] en [Geïntimeerde] hebben vragen van het Hof beantwoord. Namens de Inspectie, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niemand verschenen.
1.5
De beslissing is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.9 van de bestreden beslissing vastgestelde, feiten.
2.2.1 [
Appellant] heeft bij klaagster op 1 april 2009 een laparoscopische cholecystectomie verricht. Op 2 april 2009 werd klaagster ontslagen uit de Taamskliniek.
2.2.2
Op 3 april 2009 neemt klaagster telefonisch contact op met de praktijk van [Appellant] in verband met pijnklachten. Op 4 april 2009 wordt klaagster via haar huisarts op de EHBO onderzocht door dr. Saleh, die klaagster zwaardere pijnstilling voorschrijft. In de nacht van 7 op 8 april 2009 wordt klaagster opgenomen in het ziekenhuis.
2.2.3
Op 8 april 2009 wordt er bij klaagster door dr. Saleh een echo (hierna: ERCP) vervaardigd. Er wordt, zonder succes, getracht twee galsteentjes te verwijderen. Op 9 april 2009 draagt [Appellant] de casus van klaagster, in verband met een verblijf in het buitenland van 10 tot en met 16 april 2009, mondeling over aan dr. Eijkelenburg en dr. Van Leeuwen. Op 10 april 2009 is het ERCP door Saleh herhaald. De galsteentjes waren niet meer zichtbaar.
2.2.4
Klaagster heeft op 8 april 2009 antibiotica toegediend gekregen, welke is voortgezet tot en met 12 april 2009. In de verpleegkundige status wordt op 13 april 2009 vermeldt dat klaagster er beter uitziet, zij zich subjectief beter voelt en met ontslag wil gaan. Klaagster heeft in de periode 13 tot en met 14 april 2009 geen temperatuursverhoging. Tijdens een meting op 14 april 2009 wordt bij klaagster een forse stijging van het CRP [1] ten opzichte van 11 april 2009 gemeten (van 5.5 naar 20 mg%). Dr. Van Leeuwen vraagt een CT scan en een eventuele geleide punctie aan.
2.2.5
De CT scan van 14 april 2009 toont een grote hoeveelheid vrij vocht in de bovenbuik van klaagster. Voorts zijn de twee clips op de cysticus stomp zichtbaar. De derde clip wordt aangetroffen in het bekken. De ductus hepatocholeduchus is intact. Na de punctie op 15 april 2009 wordt klaagster ontslagen uit het ziekenhuis. Het pathologieverslag luidt: “
acute ontstekingsinfiltraat”. De ontslagbrief van 15 april 2009 vermeldt:
“punctie serosanguinolent. Expectatief beleid. Controle 20 april praktijk dr. [Appellant]”.
2.2.6
Op 16 april 2009 (daags na ontslag) meldt klaagster zich in verband met aanhoudende klachten via de huisarts op de EHBO om bloed te prikken. Klaagster krijgt pijnstillers voorgeschreven en gaat naar huis. In de loop van 17 april 2009 presenteert klaagster zich op de praktijk van [Appellant] met een bolle c.q. opgezette buik, toenemende buikpijnklachten en met klachten van donkere urine en witte ontlasting. Het consult leidt niet tot een opname van klaagster. Diezelfde avond nog wordt klaagster via de huisarts opgenomen op de EHBO. Na een CT-scan en een punctie wordt op 18 april 2009 vastgesteld dat er sprake is van een gallekkage. De volgende dag wordt er een drain geplaatst. Er vindt overleg plaats tussen onder andere dr. Schotborgh, dr. Saleh en [Appellant] en er wordt besloten klaagster naar het buitenland uit te zenden indien er geen herstel optreedt. Klaagster wordt vanwege verslechtering van de situatie door een gallekkage en peritonitis overgeplaatst naar Venezuela op 24 april 2009. In Venezuela verricht dr. Manuel Bronstein op 24 april 2009 een ERCP en plaatst een stent in de linker tak van de ductus hepaticus. De rechter tak van de ductus hepaticus wordt hierbij niet gevisualiseerd, waardoor besloten wordt de prothese te verwijderen en om röntgenonderzoek te herhalen. Op dat moment krijgt klaagster echter een fors opgezette buik en bij gebruik van de endoscoop om de buikholte te visualiseren wordt een intraluminale lekkage naar de peritoneale ruimte vastgesteld. Direct daarna wordt een laparotomie verricht. Bij de laparotomie wordt een biliaire peritonitis vastgesteld en 5 liter gal gedraineerd. Tevens wordt de afwezigheid van de ductus hepatis communis (van ongeveer 2,5 cm) vastgesteld met slechts een kleine necrotische rest van de achterwand van de ductus. Onder leiding van dr. De La Fuente wordt er besloten een anastomose aan te leggen met een stuk dunne darm en er worden meerdere drains aangebracht.
2.2.7
Nadien, tussen april 2009 en februari 2013, ondergaat klaagster meerdere medische interventies, zowel in Venezuela als in Nederland. Klaagster heeft blijvend te maken met de gevolgen van het voorgaande, zowel lichamelijk als geestelijk.
2.2.8 [
Geïntimeerde] heeft op 27 december 2011 een zestal klachten ingediend tegen respectievelijk [Appellant], dr. Saleh, dr. Van Leeuwen, dr. Braat, de Taams Kliniek en het Sehos bij de Inspectie. Ten aanzien van de klachten jegens [Appellant] heeft de Inspectie als volgt geoordeeld:
“a)
De klacht inhoudende dat dhr. [Appellant] een fout heeft gemaakt tijdens de operatie van 1 april 2009. De Inspectie is van oordeel dat deze klachtterechtis.
b)
De klacht inhoudende dat dhr. [Appellant] haar, ondanks aanhoudende pijnklachten en afwijkende labuitslagen, zonder medisch beleid, op 2 april uit de Taamskliniek heeft ontslagen, vindt de Inspectieterecht. De Inspectie meent dat het door dhr. [Appellant] aangedragen argument dat verder verblijf niet mogelijk was omdat haar kamer al aan een andere patiënt was vergeven, vragen oproept over de houding van dhr. [Appellant].
c)
De klacht inhoudende dat dhr. [Appellant] haar, ondanks aanhoudende en verergerde klachten, na heropname in het Sehos op 8 april 2009, weer heeft ontslagen op 15 april zonder (deugdelijke) diagnose of behandelplan. De Inspectie is van oordeel dat deze klachtterechtis. De Inspectie verwijt het dhr. [Appellant] in ernstige mate dat hij de mogelijkheid van gallekkage – als complicatie van de galblaasoperatie – stelselmatig buiten zijn differentiaal diagnose heeft gehouden. Hij wekt op deze manier de verdenking op zich dat hij de enkele mogelijkheid dat hij een fout heeft gemaakt, heeft willen maskeren. Zulk handelen behoort tot de ernstige fouten die een arts kan maken. Dit aspect rekent de Inspectie dhr. [Appellant] hard aan.
d)
De klacht inhoudende dat de bejegening, houding en gedrag van dhr. [Appellant] onprofessioneel, ongeïnteresseerd en onvoldoende actief was. De Inspectie is van oordeel dat deze klachtterechtis. Daarbij dient het volgende te worden overwogen. Het is voor de Inspectie niet mogelijk om voor de volle 100% te reconstrueren wat er zich op dit vlak heeft afgespeeld, maar gezien de getuigenissen is de Inspectie ervan overtuigd dat de klachtterechtis.
e)
De klacht inhoudende dat dhr. [Appellant] in het hele traject geen fout heeft willen erkennen, maar integendeel de schuld van het verloop op anderen heeft geschoven. De Inspectie is van oordeel dat deze klachtterechtis.”
2.2.9
Vervolgens hebben zowel klaagster als de Inspectie een klacht tegen [Appellant] bij het MTC ingediend.

3.De beoordeling

3.1
De klacht van [Geïntimeerde] jegens [Appellant] luidt volgens haar klaagschrift als volgt:
“Klaagster verwijt dr [Appellant] onder andere:
1. dat dr [Appellant] een fout heeft gemaakt tijdens de operatie d.d. 1 april 2009, waarbij hij bij de galblaasverwijdering ook de ductus hepaticuscommunis ter plaatse van de lever heeft weggebrand, waardoor deze necrotisch is geworden en gal vrij de buikholte in heeft kunnen lopen; Klaagster verwijst naar het post-operatieve beloop en de bevindingen bij het openen van de buik […];
2. dat dr. [Appellant] ondanks aanhoudende pijnklachten en afwijkende labuitslagen, zonder medisch beleid, klaagster op 2 april uit de Taamskliniek heeft ontslagen;
3. dat dr [Appellant] vervolgens ondanks aanhoudende en verergerende klachten, na een heropname in het SEHOS d.d. 8 april 2009, klaagster weer heeft laten ontslaan op 15 april 2009, thans uit het Sehos, zonder diagnose of behandelplan;
4. dat dr [Appellant] op 17 april 2009 klaagster niet heeft doen opnemen in het ziekenhuis, en zonder diagnose en behandelplan naar huis liet gaan. Klaagster verwijst naar het post-operatief beloop en de evidente tekenen en klachten […];
5. dat de bejegening jegens klaagster door dr [Appellant] onprofessioneel en ongeïnteresseerd was, en dat zijn handelen onvoldoende kundig en onvoldoende actief was, daarbij klaagster aan een groot gezondheidsrisico blootstellend, vanwege onvoldoende zorgvuldigheid in de nazorg, welk risico zich ook heeft gerealiseerd met grote blijvende gezondheidsschade tot gevolg;
6. dat dr [Appellant] na de operatie geen fout heeft willen erkennen en de verantwoordelijkheid op anderen heeft willen afschuiven, terwijl hij in de gelegenheid was om zelf actief in te grijpen, maar dit vanaf ontslag uit de Taamskliniek (een dag postoperatief) telkens en opzettelijk heeft nagelaten in weerwil van duidelijke klinische tekenen die door hem zijn genegeerd.”
3.2
De Inspectie heeft de in haar klaagschrift beschreven feiten aan het MTC voorgelegd omdat naar de mening van de Inspectie [Appellant] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan niet toelaatbare onkunde, nalatigheid en ondermijning van het vertrouwen in de stand der geneeskundigen.
3.3
Bij beslissing van 14 mei 2020 heeft het MCT de klachten 4 en 5 van [Geïntimeerde] en de daarmee samenhangende klachten van de Inspectie gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd.
3.4
Hoewel zowel [Geïntimeerde] als de Inspectie hun verweerschrift (uitsluitend) van het kopje “verweerschrift in hoger beroep” hebben voorzien, hebben zij beiden blijkens de inhoud van hun verweerschriften daarbij tevens incidenteel geappelleerd. [Appellant] heeft dat ook aldus begrepen. Tijdens de mondelinge behandeling alsook in de pleitnota die zijn gemachtigde bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft voorgedragen, is hij immers ook op de incidentele appellen ingegaan.
3.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [Appellant] bezwaar gemaakt tegen het incidentele appel van [Geïntimeerde] met een beroep op de devolutieve werking van het appel, waardoor – uitsluitend – hij de omvang van de rechtsstrijd zou bepalen. Naar het Hof aanneemt, moet dat bezwaar geacht worden ook ten aanzien van het incidentele appel van de Inspectie te zijn gevoerd. Dat bezwaar wordt verworpen, reeds omdat de verweerschriften tevens geacht worden een incidenteel appel in te houden. Bovendien geldt in het medisch tuchtrecht niet de devolutieve werking van het appel. Het Hof zal dan ook zowel het principaal appel als de incidentele appellen beoordelen.
3.6
Met het oog op de beoordeling acht het Hof geraden dat een deskundige wordt benoemd. In dit verband merkt het Hof op dat het MTC in eerste aanleg ook reeds heeft overwogen een deskundige te benoemen maar uiteindelijk anders heeft beslist en dat [Geïntimeerde] (in randnummer 16 van haar verweerschrift hoger beroep) aanvoert dat deze zaak zich niet leent voor afdoening zonder gedegen medisch onderzoek door een onafhankelijk medisch specialist.
3.7
Het Hof heeft het voornemen Dr. C.M.A. Bruijninckx, vaat– en algemeen chirurg te Den Haag, Nederland, te benoemen tot deskundige.
3.8
De griffie van het Hof heeft reeds contact gehad met dr. Bruijninckx. Hij heeft onder meer verklaard dat hij vrij staat ten opzichte van partijen en hun gemachtigden, dat hij bereid is een eventuele benoeming tot deskundige te aanvaarden, dat hij in staat is om onmiddellijk de daarmee gepaard gaande werkzaamheden aan te vangen en dat, naar zijn ervaring, de geschatte kosten voor zijn werkzaamheden € 3630 tot € 7260 inclusief BTW zullen bedragen.
3.9
Het Hof is voornemens de deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1. Heeft [Appellant] een fout gemaakt tijdens de operatie op 1 april 2009 door de ductus hepaticuscommunis ter plaatse van de lever weg te branden?
2. Heeft [Appellant] [Geïntimeerde], gezien haar medische situatie, op 2 april 2009 uit het ziekenhuis mogen ontslaan?
3. Heeft [Appellant] [Geïntimeerde], gezien haar medische situatie, op 15 april 2009 uit het ziekenhuis (het Sehos) mogen ontslaan?
4. Valt [Appellant] te verwijten dat hij op 17 april 2009 [Geïntimeerde] niet heeft doen opnemen in het ziekenhuis, maar haar naar huis laten gaan? Waren er op 17 april 2009 indicaties voor galwegletsel?
5. Heeft [Appellant] jegens [Geïntimeerde] post-operatief voldoende professioneel en geïnteresseerd gehandeld en was zijn handelen voldoende kundig en actief? En is [Appellant] voldoende zorgvuldig geweest in de nazorg?
6. Geven uw bevindingen voor het overige aanleiding tot opmerkingen?
3.1
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld eventuele bezwaren tegen de beoogde deskundige naar voren te brengen en zich uit te laten omtrent de aan de deskundige voor te leggen vragen. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de na te noemen rol voor akte uitlating door [Appellant], [Geïntimeerde] en de Inspectie.
3.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2021 voor uitlating door partijen als omschreven in r.ov. 3.10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, E.M. van der Bunt en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het