ECLI:NL:OGHACMB:2021:257

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00399
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beschikking inzake vaderschap en DNA-onderzoek

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De beschikking, uitgesproken op 5 november 2020, had betrekking op de vaststelling van het vaderschap van een persoon, geboren in 1941 en overleden in 2015. De appellanten, beiden wonend in Curaçao, hebben in hoger beroep gesteld dat DNA-onderzoek noodzakelijk is om het vaderschap te bevestigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2021 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. De geïntimeerde, die in eerste aanleg verzoekster was, werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.M.L. Conquet.

Het Hof heeft de bestreden beschikking bevestigd en voegde hieraan toe dat de wens van de appellanten voor DNA-onderzoek niet voldoende onderbouwd was. De appellanten hebben niet aangetoond dat er DNA-materiaal beschikbaar is voor een zinvol onderzoek, aangezien de persoon in kwestie gecremeerd is. Het Hof oordeelde dat de reeds ingebrachte bewijsstukken niet in twijfel zijn getrokken en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De beslissing werd op 27 juli 2021 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2021 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 27 juli 2021
ZAAKNR: CUR201602218 – CUR2020H00399
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
1.
[APPELLANT sub 1],
2.
[APPELLANT sub 2],
beiden wonend in Curaçao,
in eerste aanleg belanghebbenden, thans appellanten,
procederend in persoon,
-tegen-
[GEINTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 5 november 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
Appellanten zijn tijdig in hoger beroep gekomen van die beschikking door indiening op 11 december 2020 van een beroepschrift.
1.3
Op 29 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Kas di Korte. Aldaar zijn verschenen: appellant sub 2 en geïntimeerde, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, geïntimeerde aan de hand van een overgelegd verweerschrift, met een productie, en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De beoordeling

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht op verzoek van geïntimeerde het vaderschap van [naam], geboren op [geboortedatum] 1941 te Curaçao en overleden op 20 december 2015, over geïntimeerde vastgesteld, en vastgesteld dat zij de achternaam [naam] zal dragen.
3.2.
Daartegen richt zich het hoger beroep.
3.3
Het Hof verenigt zich met de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne, en voegt daaraan het volgende toe. De enkele wens van appellanten en hun mening dat DNA-onderzoek nodig is brengt niet mee dat aan die wens tegemoet moet worden gekomen. Appellanten hebben geen aandacht besteed aan de vraag naar de mogelijkheid van DNA-onderzoek, in de omstandigheid dat – zo werd ter zitting duidelijk – wijlen [naam] gecremeerd is. Zij hebben - zo bleek ook op de zitting - zich er niet van verzekerd dat er DNA-materiaal beschikbaar is voor een zinvol onderzoek en daarmee is hun verzoek onvoldoende voorbereid en onderbouwd. Bovendien hebben zij ook in hoger beroep niets naar voren gebracht dat grond geeft om het reeds bijgebrachte bewijs, zoals blijkend uit de ingebrachte en in de bestreden beschikking genoemde verklaringen e.d., in twijfel te trekken.
3.4
Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd.
3.5
Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 27 juli 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.