Uitspraak
[APPELLANT sub 1],
[APPELLANT sub 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De beschikking, uitgesproken op 5 november 2020, had betrekking op de vaststelling van het vaderschap van een persoon, geboren in 1941 en overleden in 2015. De appellanten, beiden wonend in Curaçao, hebben in hoger beroep gesteld dat DNA-onderzoek noodzakelijk is om het vaderschap te bevestigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2021 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. De geïntimeerde, die in eerste aanleg verzoekster was, werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.M.L. Conquet.
Het Hof heeft de bestreden beschikking bevestigd en voegde hieraan toe dat de wens van de appellanten voor DNA-onderzoek niet voldoende onderbouwd was. De appellanten hebben niet aangetoond dat er DNA-materiaal beschikbaar is voor een zinvol onderzoek, aangezien de persoon in kwestie gecremeerd is. Het Hof oordeelde dat de reeds ingebrachte bewijsstukken niet in twijfel zijn getrokken en dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De beslissing werd op 27 juli 2021 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.