In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een ambtenaar bij de Veiligheidsdienst van Sint Maarten, tegen het ontslagbesluit van het Land Sint Maarten. [Appellant] was sinds 1995 werkzaam als hoofdagent en ontving op 24 april 2015 eervol ontslag vanwege het verliezen van de vereisten voor aanstelling. Hij heeft geen beroep aangetekend tegen dit besluit, maar heeft later een klacht ingediend bij de Ombudsman, die de klacht gegrond verklaarde. [Appellant] stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over zijn status binnen de nieuwe overheidstructuur en dat zijn ontslag onterecht was.
In eerste aanleg heeft het Gerecht in Sint Maarten de vorderingen van [appellant] afgewezen, met de overweging dat hij niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen omdat hij de administratieve rechtsgang niet had doorlopen. [Appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing, maar het Hof oordeelde dat hij de rechtmatigheid van zijn ontslag had kunnen aanvechten via de bezwaar- en beroepsprocedure bij de ambtenarenrechter. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht en oordeelde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat het Land onrechtmatig had gehandeld. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd, maar hij werd wel toegelaten om kosteloos te procederen vanwege bewijs van onvermogen.