ECLI:NL:OGHACMB:2021:285

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
SXM2018H00221
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling erfgrens en eventuele schadevergoeding in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gebracht, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de bepaling van een erfgrens en mogelijke schadevergoeding. De zaak is gestart door de appellant, wonende in Sint Maarten, die in eerste aanleg eiser was. De appellant procedeert in persoon tegen de gezamenlijke erfgenamen van de overledene, die in eerste aanleg gedaagden waren. De gemachtigde van de geïntimeerden is [naam 1]. De partijen worden in de procedure aangeduid als [appellant] en de [geïntimeerden].

Het Hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 26 juni 2020, waarin een comparitie van partijen ter plaatse is gelast. Deze comparitie vond plaats op 28 januari 2021, waarbij de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, samen met andere betrokkenen. Na de comparitie hebben beide partijen akten genomen en gereageerd op elkaars standpunten. Het Hof heeft vervolgens vonnis bepaald op 27 juli 2021.

In de beoordeling van de zaak heeft het Hof geconstateerd dat de appellant zijn eis heeft vermeerderd, wat door de [geïntimeerden] niet is betwist. Het Hof zal ook beslissen over dit deel van de eis, dat betrekking heeft op de afbraak en herbouw van een muur op de juiste plek van de erfgrens. De [geïntimeerden] hebben betoogd dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de verkeerde personen heeft gedagvaard. Het Hof heeft echter vastgesteld dat de eigendom van bepaalde percelen niet van belang is voor de ontvankelijkheid van de appellant.

Het Hof heeft besloten dat een landmeter moet worden ingeschakeld om de precieze ligging van de erfgrens te beoordelen. De zaak is verwezen naar de rol voor akte en antwoordakte, waarbij de appellant en de [geïntimeerden] verdere toelichtingen moeten geven over hun standpunten. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 27 juli 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201700774 – SXM2018H00221
Uitspraak: 27 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van
[OVERLEDENE],
[GEINTIMEERDE 1],
[GEINTIMEERDE 2],
met gekozen woonplaats in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: [naam 1].
De partijen worden hierna [appellant] en ([geïntimeerden]) Laveist genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 26 juni 2020 waarbij een comparitie van partijen ter plaatse heeft gelast.
1.2
De comparitie ter plaatse heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Daarbij waren aanwezig [appellant] en de gemachtigde [naam 1], later (op het perceel naast dat van [appellant]) in het gezelschap van de heren [naam 2] en [naam 3].
1.3
Partijen hebben ieder nog een akte genomen waarna zij bij antwoordaktes hebben gereageerd.
1.4
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij zijn eerste akte na de comparitie heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. Tegen die eiswijziging bestaan uit hoofde van een goede procesorde geen bezwaren en de [geïntimeerden] hebben die ook niet gemaakt. Het Hof zal daarom mede beslissen op dit deel van de eis, dat strekt tot (een veroordeling van de [geïntimeerden] aan de) afbraak en herbouw (naar het Hof vermoedt: op kosten van de [geïntimeerden]) van de muur op de juiste plek van de grens nadat de illegale bijbouw zal zijn afgebroken, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2
In hun akten na de comparitie hebben de [geïntimeerden] onder meer betoogd dat, zo begrijpt het Hof, [appellant] alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij de verkeerde personen heeft gedagvaard. De erven van [overledene] hebben, aldus de [geïntimeerden], geen enkele bemoeienis met de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [ foute kadastrale aanduiding] (waarmee naar het Hof veronderstelt het perceel [kadastrale aanduiding 2] wordt bedoeld). Het eerstgenoemde perceel [kadastrale aanduiding 1] behoort, zo stellen de [geïntimeerden] onder verwijzing naar twee recente vonnissen van het Hof, aan [naam 4] en het andere ([kadastrale aanduiding 2]) zou volgens de [geïntimeerden] al in 1939 aan [naam 4] zijn toebedeeld bij de verdeling van de nalatenschap van [overledene].
2.3
Het perceel [kadastrale aanduiding 1] ([adres]) heeft echter in het geheel niets met de burenkwestie in deze procedure te maken. Het grenst niet aan de percelen waarvan [appellant], naar niet wordt betwist, rechthebbende is en zelfs niet aan de aangelegen percelen, daarvan is het immers door een onverharde weg ([adres 2]) gescheiden. De eigendom van dit perceel is dus voor de ontvankelijkheid van [appellant] of de toewijsbaarheid van de vorderingen niet van belang. In zoverre gaat het nieuwe verweer dus niet op.
2.4
Het perceel [kadastrale aanduiding 3] lijkt evenmin deel van het geschil te zijn. Onduidelijk is waarom de [geïntimeerden] stellen dat op de comparitie alleen de situatie ter hoogte van dat perceel is bekeken. De indruk bestaat juist dat [appellant] met de bebouwing op dat voorste, aan de [adres] gelegen perceel geen problemen heeft maar dat het hem gaat op de bouwsels die zich - verder naar achteren - bevinden op het huidige perceel [kadastrale aanduiding 4] en het tussen dat perceel en [kadastrale aanduiding 3] gelegen restant van het perceel [kadastrale aanduiding 5]. Mogelijk is ook het perceel dat thans het (meetbrief)nummer [nummer] draagt nog relevant, in die zin dat daar bouwsels gedeeltelijk over de erfgrens staan en die [appellant] hinderen, bij het herbouwen van een muur langs die grens en/of op andere wijze zoals door lekkage of verboden uitzicht op zijn terrein.
2.5 [
appellant] zal worden gevraagd om zich hierover bij akte uit te laten en daarbij ook toe te lichten waarom het volgens hem in deze procedure alleen om de erfgenamen van [overledene] gaat. Voorts wordt hem verzocht de strekking van zijn vermeerderde eis te verduidelijken (zie rov. 2.1) en om aan te geven wat de huidige en de beoogde status is van de strook die op de als productie 4 bij inleidend verzoekschrift is te zien “tussen” de percelen [kadastrale aanduiding 6] en [kadastrale aanduiding 7] enerzijds en de meergenoemde buurpercelen vanaf [kadastrale aanduiding 2] anderzijds, dit zowel wat betreft de eigendom als het gebruik.
2.6
In reactie hierop dienen de [geïntimeerden] zo concreet mogelijk uit te leggen wie (of wiens erfgenamen) eigenaar zijn van de percelen die volgens [appellant] onderwerp zijn van zijn vermeerderde vordering.
2.7
Of op deze percelen over de erfgrens is gebouwd kan het Hof zelf niet
beoordelen. Daarvoor zal een landmeter moeten worden ingeschakeld, waartoe het Hof zal overgaan zodra de bovenstaande kwesties voldoende zijn opgehelderd.
2.8
Wel lijkt - ongeacht de precieze ligging van de erfgrens - duidelijk te zijn dat zich in de gewraakte uitbouw binnen de in artikel 5:50 BW genoemde afstand van twee meter van de grenslijn open ramen bevinden die – over de grensmuur – uitzicht geven op het buurperceel. Dat zich in de nabije toekomst een van de andere in lid 2 genoemde uitzonderingen zal voordoen is niet aannemelijk.
2.9
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte en antwoordakte.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2021 voor akte aan de kant van [appellant], waarna de [geïntimeerden] een antwoordakte zullen kunnen nemen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, E.A. Saleh en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 27 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.