Uitspraak
1.[APPELLANT 1],
1.de naamloze vennootschap
[GEINTIMEERDE 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant 1] en de naamloze vennootschap ST. MAARTEN AGRICULTURAL ENTERPRISES N.V. (SMAE) tegen de naamloze vennootschap RAYSIL CONSTRUCTION COMPANY N.V. en [geïntimeerde 2]. De procedure betreft een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, specifiek gerelateerd aan een ontruiming van een perceel grond op Sint Maarten. De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant 1] huurde vanaf 1 februari 2000 een perceel grond, waar hij een onderneming exploiteerde. Op 30 juli 2010 werd het perceel ontruimd, wat leidde tot schade aan de eigendommen van [appellant 1] en SMAE. In eerste aanleg werden de vorderingen van [appellant 1] en SMAE afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep hebben zij hun vorderingen tegen [geïntimeerde 2] gehandhaafd, maar niet langer tegen Raysil.
Tijdens de comparitie van partijen op 28 januari 2021 is het Hof ingelicht over de stand van zaken. Het Hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van [appellant 1] en SMAE onvoldoende onderbouwd zijn. De stelling dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door het perceel te ontruimen, werd niet voldoende gestaafd met bewijs. Het Hof heeft ook het verjaringsverweer van [geïntimeerde 2] verworpen, omdat de e-mail van 30 juli 2015 als stuitingshandeling werd beschouwd. Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van [appellant 1] en SMAE niet toewijsbaar is en hen veroordeeld in de proceskosten van het geding.