ECLI:NL:OGHACMB:2021:291

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
SXM2018H00220
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant 1] en de naamloze vennootschap ST. MAARTEN AGRICULTURAL ENTERPRISES N.V. (SMAE) tegen de naamloze vennootschap RAYSIL CONSTRUCTION COMPANY N.V. en [geïntimeerde 2]. De procedure betreft een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, specifiek gerelateerd aan een ontruiming van een perceel grond op Sint Maarten. De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant 1] huurde vanaf 1 februari 2000 een perceel grond, waar hij een onderneming exploiteerde. Op 30 juli 2010 werd het perceel ontruimd, wat leidde tot schade aan de eigendommen van [appellant 1] en SMAE. In eerste aanleg werden de vorderingen van [appellant 1] en SMAE afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep hebben zij hun vorderingen tegen [geïntimeerde 2] gehandhaafd, maar niet langer tegen Raysil.

Tijdens de comparitie van partijen op 28 januari 2021 is het Hof ingelicht over de stand van zaken. Het Hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van [appellant 1] en SMAE onvoldoende onderbouwd zijn. De stelling dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door het perceel te ontruimen, werd niet voldoende gestaafd met bewijs. Het Hof heeft ook het verjaringsverweer van [geïntimeerde 2] verworpen, omdat de e-mail van 30 juli 2015 als stuitingshandeling werd beschouwd. Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van [appellant 1] en SMAE niet toewijsbaar is en hen veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: SXM201700547 - SXM2018H00220
Uitspraak: 26 maart 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:

1.[APPELLANT 1],

wonende te Sint Maarten,
2. de naamloze vennootschap
ST. MAARTEN AGRICULTURAL ENTERPRISES N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
gemachtigde: E.I. Maduro,
tegen

1.de naamloze vennootschap

RAYSIL CONSTRUCTION COMPANY N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
2.
[GEINTIMEERDE 2],
wonende te Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem.
De partijen zullen hierna [appellant 1], SMAE, Raysil en [geïntimeerde 2] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 17 januari 2020 verwijst het Hof naar zijn tussenvonnis van die datum. Bij dat vonnis heeft het Hof een comparitie van partijen gelast.
1.2
Op 28 januari 2021 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden in het Court House te Sint Maarten. Ter comparitie zijn verschenen [appellant 1], Maduro, [geïntimeerde 2] en mr. Bloem. De gemachtigden hebben het woord gevoerd en, evenals [appellant 1] en [geïntimeerde 2], vragen van het Hof beantwoord.
1.3
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep gaat het Hof uit van de volgende feiten.
2.2 [
appellant 1] huurde vanaf 1 februari 2000 voor onbepaalde tijd van [naam 1] (hierna: [naam 1]) een perceel grond op Sint Maarten aan de [adres] (hierna: het perceel).
2.3
Op het perceel werd een onderneming geëxploiteerd, die aanvankelijk is begonnen door [appellant 1] als eenmanszaak en later is voortgezet door SMAE.
2.4
Op 30 juli 2010 is het perceel geruimd.
2.5 [
appellant 1] heeft op 30 juli 2010 bij de politie van Sint Maarten aangifte gedaan van vernieling.
2.6
De gemachtigde van [appellant 1] en SMAE heeft op 30 juli 2015, bij e-mail aan hun toenmalige raadsman, Raysil en [geïntimeerde 2] aansprakelijk gesteld voor ‘the total destruction and damages caused by them at client’s immovable goods on July 30, 2010 at the [adres]’. De raadsman heeft dat bericht op diezelfde dag nog doorgestuurd aan [geïntimeerde 2] met de mededeling” For your information and to take action”.
2.7
Bij vonnis van 20 maart 2012 heeft het Gerecht vonnis gewezen in een procedure tussen [appellant 1] en SMAE als eisers en [naam 2] als gedaagde. De vorderingen van [appellant 1] en SMAE strekten ertoe dat het Gerecht zou verklaren voor recht dat [naam 2] schadevergoedingsplichtig is en hem zou veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens. Het Gerecht heeft deze vorderingen afgewezen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant 1] en SMAE in de kosten van die procedure.

3.De beoordeling

3.1
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen van [appellant 1] en SMAE afgewezen met veroordeling van hen in de proceskosten, aan de zijde van Raysil en [geïntimeerde 2] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 2.500,- aan salaris gemachtigde.
3.2
Na de verandering van eis richten de vorderingen van [appellant 1] en SMAE zich nog uitsluitend tegen [geïntimeerde 2] en niet langer (mede) tegen Raysil.
Zij vorderen:
1. Voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld en dat [geïntimeerde 2] schadevergoedingsplichtig jegens appelanten is.
2. [geïntimeerde 2] te veroordelen om aan appellanten te (het Hof leest:) betalen het bedrag van US$ 122.974,-, thans vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2010 tot en met de dag der algehele voldoening en 15% buitengerechtelijke incassokosten;
3. [geïntimeerde 2] te veroordelen in de kosten van dit geding in beide instanties, de Griffierechten inbegrepen.”
3.3 [
appellant 1] en zijn gemachtigde hebben ter zitting desgevraagd niet weersproken dat de appelstukken zo moeten worden begrepen dat de vordering zich thans alleen nog tegen [geïntimeerde 2] richt en dat de vordering jegens Raysil niet wordt gehandhaafd. Bij gebreke van enige vordering jegens Raysil zijn [appellant 1] en SMAE niet-ontvankelijk in hun hoger beroep ten aanzien van Raysil.
3.4 [
geïntimeerde 2] heeft een verjaringsverweer gevoerd. Dat verweer komt erop neer dat de e-mail van 30 juli 2015 (r.ov. 2.6) de verjaring heeft gestuit voor ten hoogste zes maanden en dat door het verstrijken van die laatste termijn de vordering is verjaard. Dit verweer ontbeert een wettelijke basis en wordt daarom verworpen. In aanvulling hierop stelt het Hof voorop dat [appellant 1] ook in hoger beroep niet heeft betwist – er ook zelf zonder meer van uitgaat – dat voornoemd bericht is te beschouwen als een stuitingshandeling, meer in het bijzonder ook als een tot de schuldeiser gerichte schriftelijke mededeling. Gelet op het eensluidend standpunt van partijen zal ook het Hof aannemen dat dit bericht stuitende werking heeft gehad, waarbij mede een rol speelt dat vaststaat dat de raadsman van [geïntimeerde 2] dat bericht van 30 juli 2015 op diezelfde dag nog heeft doorgestuurd aan [geïntimeerde 2], zodat hij geacht kan worden kennis te hebben genomen van de inhoud van dat bericht (vgl. Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741). Door de stuiting bij e-mail van 30 juli 2015 is een nieuwe termijn van vijf jaar aangevangen. Het verzoekschrift in eerste aanleg, waarmee de onderhavige procedure is aangevangen, is ingediend voordat die nieuwe termijn van vijf jaar was verstreken. Het verjaringsverweer wordt daarom verworpen.
3.5
Aan hun vordering jegens [geïntimeerde 2] leggen [appellant 1] en SMAE ten grondslag dat [geïntimeerde 2] zonder verkregen toestemming of vergunning eigenmachtig [appellant 1] en SMAE heeft ontruimd door al hun roerende zaken te vernielen, af te breken, te verwijderen en/of te vervoeren en elders weg te gooien (inleidend verzoekschrift, randnummer 2).
3.6
Het is aan [appellant 1] en SMAE invulling te geven aan hun stelplicht. Voor hun stelling dat [geïntimeerde 2] eigenmachtig het perceel heeft ontruimd, hebben [appellant 1] en SMAE geen enkele feitelijke onderbouwing gegeven. Ook de schriftelijke verklaringen die [appellant 1] en SMAE in het geding hebben gebracht, bieden aan die stelling geen steun. Integendeel, volgens de verklaring van [naam 3] (prod. 6) was hij de “driver of the excavator”. In het licht van [geïntimeerde 2]’ betwisting van zijn aansprakelijkheid hebben [appellant 1] en SMAE hun in r.ov. 3.5 weergegeven stelling naar het oordeel van het Hof dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.7
Voor zover uit de stellingen van [appellant 1] en SMAE zou moeten worden begrepen dat zij hun vorderingen mede baseren op het (door [geïntimeerde 2] erkende) feit dat [geïntimeerde 2] van [naam 1] de opdracht heeft gekregen het perceel te ruimen en dat werk vervolgens zonder meer door Raysil heeft doen uitvoeren, ontbeert ook deze stelling deugdelijke onderbouwing. Zonder toelichting, die niet voldoende is gegeven, is dat feit op zichzelf immers onvoldoende om tot onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid aan de zijde van [geïntimeerde 2] te kunnen concluderen. Voor zover [appellant 1] ter motivering van zijn stelling betoogt dat [geïntimeerde 2] opdracht heeft gegeven het perceel te ontruimen terwijl hij wist dat daar nog bedrijfsinventaris van [appellant 1] aanwezig was, en heeft toegelaten dat die bij de ontruiming verloren zou gaan, geldt dat [geïntimeerde 2] dit heeft betwist. De overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen en andere stukken, in het bijzonder ook de verklaringen van partijen zelf, alsmede het verhandelde op de comparitie geven over deze toedracht onvoldoende uitsluitsel. En [appellant 1] heeft niet een voldoende gespecificeerd aanbod gedaan om op dit punt – de rol en de wetenschap van [geïntimeerde 2] – nader bewijs te leveren.
Van belang is ten slotte ook nog dat het Hof ter zitting heeft begrepen dat [geïntimeerde 2] heeft te gelden als bestuurder van Raysil en dat hij in die hoedanigheid de opdracht heeft gegeven. Een ernstig persoonlijk verwijt is dan een vereiste voor aansprakelijkheid.
3.8
Op grond van bovenstaande overwegingen is de vordering van [appellant 1] en SMAE jegens [geïntimeerde 2] niet toewijsbaar.
3.9 [
appellant 1] en SMAE zullen worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van Raysil en [geïntimeerde 2] en tot aan dit vonnis begroot op NAf 249,50 wegens betekeningskosten en – gezien de relatief beperkte gedingstukken – NAf. 6.000,- wegens salaris gemachtigde.

4.De beslissing

Het Hof:
verklaart [appellant 1] en SMAE niet-ontvankelijk in hun hoger beroep voor zover dit zich richt tegen het bestreden vonnis, wat betreft Raysil;
bevestigt dat vonnis voor het overige en wijst de vorderingen van [appellant 1] en SMAE jegens [geïntimeerde 2] voor zover die in appel zijn gewijzigd af;
veroordeelt [appellant 1] en SMAE in de kosten van dit geding in hoger beroep, gevallen aan de zijde van Raysil en [geïntimeerde 2] en tot aan dit vonnis begroot op NAf. 6.249,50;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, E.A. Saleh en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.