ECLI:NL:OGHACMB:2021:298

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00229
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling omgangsregelingen en vakantie bij co-ouderschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en de moeder van drie kinderen, geboren in Spanje en Nederland. De vader, oorspronkelijk verweerder, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling en om een regeling voor vakanties met de kinderen. De moeder, oorspronkelijk verzoekster, heeft zich verzet tegen de uitbreiding van de omgang en stelde dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep. Het Hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen. Het Hof oordeelde dat de vader ontvankelijk is in zijn beroep, omdat er wel degelijk een nieuwe beslissing is genomen in de bestreden beschikking. Het Hof heeft vastgesteld dat beide ouders het welzijn van de kinderen vooropstellen, maar dat zij verschillende opvattingen hebben over de omgang. De vader heeft een voorstel gedaan voor een vakantieregeling, maar de moeder heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Het Hof heeft besloten dat de omgangsregeling voorlopig volgens een eerder vastgesteld schema moet plaatsvinden, met uitzondering van vakanties waarvoor afwijkende afspraken zijn gemaakt. Tevens is bepaald dat de oudste kinderen in de gelegenheid worden gesteld om hun mening kenbaar te maken. De beschikking van het Gerecht in eerste aanleg is vernietigd en de zaak is verwezen voor een evaluatiezitting.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: CUR201700189 en CUR2020H00229
Uitspraak: 24 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.
Partijen zijn de ouders van:
[kind 1],geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], Spanje;
[kind 2],geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], Spanje;
[kind 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats], Nederland, hierna te noemen: de kinderen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 februari 2020 met zaaknummer CUR201700189. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Bij akte van appel en beroepschrift van 23 maart 2020 heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en het Hof verzocht om, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader toe te kennen met veroordeling van de moeder in de proceskosten in beide instanties.
1.3.
Bij e-mail van 20 augustus 2020 heeft de gemachtigde van de vader een productie ingediend.
1.4.
Op 25 augustus 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd onder overlegging van een pleitnota (de vader) en een verweerschrift (de moeder).
1.5.
Ter zitting is afgesproken om een onafhankelijk (Nederlandse) deskundige te zoeken teneinde een rapportage op te stellen inzake de door appellant gewenste uitbreiding van de omgangsregeling.
1.6.
Ter zitting van 15 januari 2021 zijn de verrichtingen van het Hof in dat kader besproken. Van de zijde van de moeder is ter zitting voorgesteld om in plaats van een onderzoek door het Omgangshuis te starten met de door haar ingebrachte omgangsregeling. De vader is daarmee akkoord gegaan.
1.7.
Ter zitting van 18 mei 2021 is het verloop van deze omgangsregeling geëvalueerd. Beide partijen en hun gemachtigden waren daarbij aanwezig en hebben het woord gevoerd.
1.8.
Op 1 juni 2021 hebben partijen, conform de afspraak ter zitting van 18 mei 2021, een akte uitlating inzake de voortzetting van de procedure genomen.
1.9.
Op 18 juni 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Beide partijen waren aanwezig alsook de gemachtigde van de moeder. De gemachtigde van de vader was verhinderd. Afgesproken is dat partijen een akte zouden nemen om schriftelijk te reageren op het ter zitting besprokene.
1.10.
Op 25 juni 2021 heeft de gemachtigde van de vader een akte uitlating genomen.
1.11.
Van de zijde van de moeder is, ondanks meerdere rappels, geen akte ingediend.
1.12.
Bij e-mail van 27 juli 2021 is aan partijen bericht dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 24 augustus 2021 voor beschikking. Vermeld is daarbij: “Het Hof gaat er, nu mr. Kostrzewski ook na herhaalde reminders geen akte heeft genomen, vanuit dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorstellen van de [appellant] (inclusief een buitenlandse vakantie) en dat daar in de tussentijd ook naar kan worden gehandeld”.
1.13.
Bij e-mail van 29 juli 2021 heeft de gemachtigde van de vader gereageerd op laatstgenoemde e-mail.

2.De beoordeling

2.1.
Primair heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroepschrift omdat de beschikking van 11 februari 2020 “in feite ‘geen recht van bestaan heeft’ en dat er kunstmatig een appelmogelijkheid is gecreëerd waar die er niet had mogen zijn”. Ook is volgens de moeder, gelet op de inhoud van de beschikking, geen nieuwe beslissing genomen waartegen beroep openstaat.
2.2.
Het Hof volgt de moeder niet in dit betoog. Bij de beschikking van 19 januari 2018 is een voorzichtig en geleidelijk begin van omgang ingezet, welke bescheiden omgangsregeling door het Hof is bevestigd bij beschikking van 20 maart 2018 onder instandhouding van de door het Gerecht bepaalde evaluatie van de omgangsregeling ter zitting van 29 juni 2018. Op de zitting van 29 juni 2018 zijn partijen overeengekomen om de omgang verder uit te breiden onder de bepaling dat de omgang na vier maanden zou worden geëvalueerd. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden op 2 november 2018. Een tweede evaluatie heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2019. De vader heeft daarbij toen verzocht om een uitbreiding van de omgang zoals tijdens de eerste evaluatie is besproken. Uit de aantekeningen van de griffier van 23 augustus 2019 kan worden opgemaakt dat de datum van 4 oktober 2019 is aangezegd voor beschikking. Uit de door de gemachtigde van de vader overgelegde correspondentie met de griffie kan worden afgeleid dat dit ook zo is begrepen door deze gemachtigde. Het Gerecht heeft vervolgens de bestreden beschikking gewezen inzake het verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling.
2.3.
Gelet op de reeds bij beschikking van 19 januari 2018 bepaalde eerste evaluatie en de meerdere evaluaties die daarop zijn gevolgd alsmede gelet op het feit dat de omgangsregeling geleidelijk is opgebouwd en uitgebreid en de vader steeds heeft gezegd een verdere uitbreiding van de omgang te willen om uiteindelijk uit te komen op co-ouderschap, kan het verzoek om uitbreiding zoals gedaan ter zitting van 23 augustus 2019 de moeder niet hebben overvallen. De moeder heeft ter zitting ook geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek, sterker nog de moeder was blijkens het proces-verbaal van de zitting bereid om de omgang ietsje uit te breiden. Onder die omstandigheden kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat eerst een schriftelijk verzoek ex artikel 1:377e BW had moeten worden gedaan alvorens het Gerecht had kunnen beslissen. Voor een niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan dan ook geen sprake zijn.
2.4.
Dat in de bestreden beschikking is verstaan dat partijen in goed onderling overleg tot een uitbreiding (zonder overnachting) van de omgangsregeling van 19 januari 2018 moeten komen, kan niet zo worden uitgelegd dat geen (inhoudelijk) nieuwe beslissing is genomen. Feit is dat bij de bestreden beschikking de verzochte uitbreiding van de omgangsregeling niet is toegewezen. Tegen deze afwijzing staat hoger beroep open. De vader kan dan ook worden ontvangen in zijn beroepschrift.
2.5.
In de onderhavige zaak staat vast dat partijen beiden het welzijn van de kinderen nastreven maar dat ieder de vraag wat het beste is, althans welke omgang het beste is, voor de kinderen anders beantwoordt. De vader wil zijn kinderen graag meer zien en verzoekt om uitbreiding van de omgang. De moeder heeft zich daar lang tegen verzet. Gedurende het hoger beroep heeft de moeder evenwel voor de periode januari tot en met juni 2021 een (uitgebreidere) omgangsregeling voorgesteld waarmee de vader akkoord is gegaan. Het schema van deze omgangsregeling is gehecht aan het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2021.
2.6.
Volgens de vader is de omgang in die periode over het algemeen goed verlopen. De juffen van school hebben desgevraagd aangegeven dat zij geen problemen bij de kinderen hebben geconstateerd, aldus de vader. De vader stelt voor om volgens het aan het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2021 gehechte schema verder te gaan met de omgang, zoals nu ook al gebeurt. Volgens de moeder is de wijze waarop invulling aan de omgangsregeling wordt gegeven door de vader zorgwekkend. Ook is volgens haar is het gedrag van de kinderen in de afgelopen periode achteruitgegaan en bellen de kinderen haar vaak op als ze bij de vader zijn. De omgangsregeling kan wel worden voortgezet, zo betoogt de moeder in haar akte van 1 juni 2021, mits de vader ondersteuning en begeleiding bij de omgang met de kinderen krijgt, althans mits er over vier maanden wordt geëvalueerd of nog ondersteuning nodig is, aldus de moeder.
2.7.
Ter evaluatiezitting van 18 mei 2021 bleek verder dat de omgang tijdens de zomervakantie van 2021 een punt van discussie is. Partijen hebben afgesproken dat de kinderen vanaf 24 juli 2021 tien dagen bij de vader zijn. De moeder meent dat er momenteel onvoldoende band tussen de vader en de kinderen bestaat om dan al met de kinderen op vakantie naar het buitenland te gaan. Volgens haar storten de kinderen in als ze horen dat ze nu samen met hun vader op vakantie naar het buitenland moeten. De kinderen willen dit niet, aldus de moeder.
2.8.
De vader betwist het vorenstaande en stelt dat de band met de kinderen juist in vakanties verder kan worden opgebouwd door samen nieuwe herinneringen te creëren. De vader verzoekt het Hof om, ter voorkoming van discussies in de toekomst, een vakantieregeling vast te stellen waarbij de grote vakanties ( Kerst-, Paas- en Zomervakantie) op basis van 65% van de tijd bij de moeder en 35% van de tijd bij de vader worden verdeeld en de andere vakanties op basis van het schema van de omgangsregeling. Dit voorstel is volgens de vader ook aan de moeder gedaan. De moeder stelt zich op het standpunt dat nu geen formeel verzoek is gedaan door de vader tot uitbreiding van de omgang met vakanties, er geen grondslag voor het Hof is om te beslissen over een vakantieregeling. Als het Hof meent dat wel over de vakanties kan worden besloten, verzoekt de moeder te bepalen dat de vakantie op Curaçao moet worden doorgebracht.
2.9.
Weliswaar maakt de moeder de kanttekening dat (in elk geval) op termijn moet worden geëvalueerd of de vader ondersteuning nodig heeft, maar in de kern zijn partijen het erover eens dat de omgangsregeling zoals bepaald in het aan het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2021 gehechte schema kan worden voortgezet. Beiden handelen daar, zo begrijpt het Hof, momenteel ook naar. Gelet daarop ziet het Hof aanleiding te bepalen dat de omgang vooralsnog, tot de hierna te bepalen evaluatiezitting, volgens dat schema dient plaats te vinden zulks met uitzondering van (vakantie)periodes waarvoor partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt. Nu de stelling dat de kinderen niet naar het buitenland op vakantie willen met hun vader niet is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken van overwegende bezwaren daartegen, ziet het Hof geen aanleiding om te bepalen dat de vader de vakantie met de kinderen op het eiland dient door te brengen.
2.10.
De vader en de moeder hebben van elkaar afwijkende stellingen over de beleving van de kinderen aangaande de omgang. Gelet op artikel 809 lid 1 Rv, mede in aanmerking nemend artikel 1:377a lid 3 sub c BW, zal worden bepaald dat de twee oudste kinderen, die beiden 12 jaar of ouder zijn, op een nader te bepalen tijdstip in de gelegenheid worden gesteld om hun mening kenbaar te maken. Mocht het jongste kind ook zijn mening kenbaar willen maken, dan zal daartoe eveneens gelegenheid worden geboden.
2.11.
De vader en de moeder hebben beiden verklaard bereid te zijn om naar de opvoedpraktijk c.q. [naam] te gaan om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren in het belang van de kinderen. Het Hof acht dit een stap in de goede richting. De gemachtigde van de vrouw heeft ter zitting aangegeven dit op te zullen pakken. Voor zover dit nog is gebeurd zal worden bepaald dat partijen uiterlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking zich dienen aan te melden bij de opvoedpraktijk c.q. [naam].
2.12.
Om het verloop van de omgang goed te kunnen evalueren en om te komen tot een definitieve omgangsregeling ziet het Hof aanleiding een (laatste) evaluatiezitting te plannen. Omdat de begeleiding door de opvoedpraktijk enige tijd zal vergen alvorens deze zijn vruchten kan afwerpen, ziet het Hof aanleiding om een evaluatiezitting niet eerder te bepalen dan op
14 december 2021 om 9.45 uur. De vraag of de vader nog begeleiding nodig heeft kan alsdan eveneens worden meegenomen.
2.13.
Het vorenstaande betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd en dat voor de periode tot de definitieve omgangsregeling zal worden beslist als hierna omschreven.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de omgang van de vader met de kinderen tot de definitieve beslissing over de omgang zal plaatsvinden volgens het aan proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2021 gehechte schema, met uitzondering van (vakantie)periodes waarvoor partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt;
- bepaalt dat de oudste twee kinderen zullen worden gehoord door het Hof op een nader te bepalen tijdstip;
- bepaalt, voor zover nog niet gebeurd, dat partijen zich uiterlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking dienen aan te melden bij de opvoedpraktijk c.q. [naam] voor de begeleiding zoals in rov. 2.11. omschreven;
- verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verwijst de zaak naar de zitting van
14 december 2021 om 9.45 uurvoor een evaluatiezitting;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.