ECLI:NL:OGHACMB:2021:306

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
CUR2021H00132
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot restitutie van griffierechten in hoger beroep betreffende de toekenning van grond in langdurig onverdeeld gebleven gemeenschap Plantage Vetter

In deze zaak hebben de appellanten, bestaande uit een groep van 44 personen, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de toekenning van grond die behoort tot de langdurig onverdeeld gebleven gemeenschap Plantage Vetter, gelegen op Curaçao. De appellanten hebben een verzoek ingediend tot restitutie van het nabetaalde griffierecht van NAf 14.100,-, dat zij hebben betaald na de indiening van hun beroepschrift. Dit bedrag was aanzienlijk hoger dan het griffierecht dat oorspronkelijk in rekening was gebracht, namelijk NAf 900,-. De griffier heeft zich gerefereerd aan de beslissing van het Hof, dat op 6 april 2021 een tussenbeschikking heeft gegeven waarin het standpunt van de griffier werd bevestigd dat de appellanten het hogere griffierecht verschuldigd waren.

De appellanten hebben in hun verzet aangevoerd dat de gehele plantage aan hen moet worden toegedeeld, of aan de Stichting Plantage Vetter, en dat het griffierecht onterecht is vastgesteld. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de griffier terecht het hogere griffierecht heeft opgelegd, gezien de waarde van de plantage en de aard van het verzoek. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellanten een direct geldelijk belang hebben bij hun verzoek, dat kan worden gewaardeerd op NAf 4.144.452,-, en dat de griffier op basis van de wet het recht had om het griffierecht vast te stellen op NAf 15.000,-.

Uiteindelijk heeft het Hof het verzet ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de griffier om het hogere griffierecht te heffen werd bevestigd. Deze beschikking is uitgesproken op 24 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Zaaknummer: CUR2021H00132
Uitspraak: 24 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het verzet ex artikel 36 van de Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (verder LTBZ) van:
98. [APPELLANT 1], 99. DE STICHTING PLANTAGE VETTER,
100. [APPELLANT 3], 101. [APPELLANT 4], 102. [APPELLANT 5], 103. [APPELLANT 6], 104. [APPELLANT 7], 105. [APPELLANT 8], 106. [APPELLANT 9], 107. [APPELLANT 10], 108. APPELLANT 11], 109. [APPELLANT 12], 110. [APPELLANT 13], 111. [APPELLANT 14], 112. [APPELLANT 15], 113. [APPELLANT 16], 114. [APPELLANT 17], 115. [APPELLANT 18], 116. [APPELLANT 19 ], 117. [APPELLANT 20], 118. [APPELLANT 21], 119. [APPELLANT 22], 120. [APPELLANT 23], 121. [APPELLANT 24], 122. [APPELLANT 25], 123. [APPELLANT 26], 124. [APPELLANT 27], 125. [APPELLANT 28], 126. [APPELLANT 29], 127. [APPELLANT 30], 128. [APPELLANT 31], 129. [APPELLANT 32], 130. [APPELLANT 33], 131. [APPELLANT 34], 132. [APPELLANT 35], 133. [APPELLANT 36], 134. [APPELLANT 37], 135. [APPELLANT 38], 136. [APPELLANT 39], 137. [APPELLANT 40], 138. [APPELLANT 41], 139. [APPELLANT 42], 140. [APPELLANT 43], 141. [APPELLANT 44],
allen wonend te Curaçao,
hierna: [appellanten] c.s.,
gemachtigde: mr. A.K. Kleinmoedig,
tegen
DE GRIFFIERvan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
hierna: de griffier.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 23 juli 2020 bij het Hof ingekomen beroepschrift zijn [appellanten] c.s. in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 11 juni 2020 van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao betreffende de toekenning van de grond behorende tot de langdurig onverdeeld gebleven gemeenschap Plantage Vetter, te Curaçao, groot 207.226 m2, gelegen ten noorden van Abrahams, omschreven in meetbrief [briefnummer] van 2003 (Plantageregister [nummer]), ten name staand van [overledene] , geboren in 1807 en overleden in 1872.
1.2
Bij de indiening van het beroepschrift is een vastrecht van NAf 900,- geheven – het dubbele van hetgeen in eerste aanleg in rekening was gebracht – dat door [appellanten] c.s. is betaald.
1.3
Nadat de zaak op 9 maart 2021 mondeling is behandeld, heeft het Hof op 6 april 2021 een tussenbeschikking gegeven. Daarin heeft het Hof overwogen dat [appellanten] c.s. aanspraak maken op de gehele Plantage Vetter, zij een taxatierapport hebben overgelegd (prod. 33 beroepschrift) met als uitkomst dat de marktwaarde van de plantage NAf 4.144.452,- zou zijn, en dat de griffier zich op het standpunt stelt dat [appellanten] c.s. NAf 15.000,- aan griffierecht zijn verschuldigd en dus NAf 14.100,- dienen na te betalen.
1.4 [
appellanten] c.s. hebben het bedrag van NAf 14.100,- in twee termijnen, op 30 april 2021 en 3 mei 2021, voldaan.
1.5
Op 3 mei 2021 – dus tijdig – hebben [appellanten] c.s. een verzetschrift ex artikel 36 LTBZ ingediend met het verzoek aan het Hof om het griffierecht vast te stellen op NAf 900,- en de griffier te bevelen tot restitutie van het nabetaalde bedrag van
NAf 14.100,-.
1.6
De griffier heeft zich gerefereerd aan de beslissing van het Hof.
1.7
Beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1 [
appellanten] c.s. hebben verzocht dat de gehele plantage wordt toegedeeld of toegekend aan [appellant 1] (partij 98) of aan Stichting Plantage Vetter (partij 99).
2.2
Bij de beschikking van 11 juni 2020 waartegen [appellanten] c.s. in beroep zijn gekomen, heeft het Gerecht – voor zover van belang – met toepassing van artikel 3:200a lid 3 BW een aantal genummerde kavels van de plantage in eigendom toegedeeld aan de Stichting Plantage Vetter (partij 99) en de eigendom van de plantage voor het overige toegekend aan het Land. In appel verzoeken [appellanten] c.s., met bevestiging van de toedeling van de genummerde kavels, dat ook de overige gronden van de plantage worden toegedeeld of toegekend aan [appellant 1] (partij 98) of aan Stichting Plantage Vetter (partij 99).
2.3
Gezien deze verzochte verkrijging van de gehele plantage in eigendom, hebben [appellanten] c.s. een direct geldelijk belang bij hun verzoek dat kan worden gewaardeerd op NAf 4.144.452,-, de waarde van de plantage volgens het door [appellanten] c.s. overgelegde taxatierapport. Dat het in plaats van dat bedrag wegens de illegale bebouwing om een aangeboden kooprijs van slechts NAf 1.200.000,- zou gaan, maakt voor de hoogte van de naheffing niet uit. Bij beide bedragen wordt ingevolge artikel 20 lid 2 sub f LTBZ jo. artikel 20 lid 7 LTBZ een griffierecht geheven van NAf 15.000,- in hoger beroep (2 x NAf 7.500,-). Het standpunt van de griffier is dus juist.
2.4
De stelling dat de Stichting Plantage Vetter als doel heeft om de plantage te ontwikkelen ten behoeve van de deelgenoten en gebruikers, kan [appellanten] c.s. niet baten. Wat de stichting na de beoogde verwerving met de plantage doet, staat los van de waardering van het geldelijk belang van het voorliggende verzoek.
2.5
Het beroep op artikel 127 Procesreglement 2018 gaat evenmin op. Op deze plaats wordt er op gewezen dat – in afwijking van de hoofdregel – niet van elk van de verzoekers/belanghebbenden/appellanten (nabetaling van) griffierecht is geheven maar één (na)heffing is opgelegd aan partijen 98 tot en met 141 als groep. Deze groep onderscheidt zich nu juist van de andere groepen verzoekers c.q. belanghebbenden doordat zij stellen deelgenoten in de nalatenschap van [overledene] te zijn en op die grond toedeling van de eigendom van de gehele plantage verzoeken. Van de in artikel 127 Procesreglement 2018 bedoelde uitzondering wanneer meerdere verzoekers hetzelfde verzoeken op dezelfde grondslag is daarom geen sprake. Enerzijds omdat binnen de groep van partijen 98 tot en met 141 de uitzondering al is toegepast, anderzijds omdat deze groep zich qua verzoek en grondslag onderscheidt van de andere groepen verzoekers/belanghebbenden/appellanten. Om diezelfde reden faalt het beroep op “equality of arms”.
2.6
De slotsom luidt dat het verzet ongegrond is.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, Th.G. Lautenbach en
O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.