Uitspraak
Datum uitspraak: 1 februari 2021
alle gevestigd in Curaçao,
CUR201702272, in de gedingen tussen:
Regelgevingskader
Beoordeling van de hoger beroepen
.In dit verband wijst het Hof er nog op dat bij beschikking van 8 januari 2015 de - toenmalige - Provisions on the Disclosure of Pricing Information on Consumer Credit in de ontheffing van Caribbean Cash N.V. zijn geïncorporeerd.
Beoordeling van de beroepen van rechtswege
Standpunt appellanten
Het vaststellen van een maximum prijs voor kredietverlening met het oog op de bescherming van consumenten is volgens appellanten een maatregel die alleen door de wetgever kan worden vastgesteld. Daarbij wijzen zij op de gevolgen die de maatregel heeft voor hun bedrijfsvoering en op de beperking van de contractsvrijheid die daarvan het gevolg is. Doordat met de maatregel feitelijk microkredietverstrekkers van de markt worden verwijderd, betreft dit een afweging die alleen door de wetgever kan worden gemaakt.
Appellanten betogen in dit verband verder dat consumentenbescherming niet als taak aan CBCS is toebedeeld. Uit het Bank-statuut en de toelichting daarop volgt volgens hen dat de toezichthoudende taak van CBCS beperkt is tot het financieel verkeer en financiële stabiliteit. Daaruit volgt dat op grond van de LTBK vast te stellen voorschriften en beperkingen daartoe beperkt zijn. In dat verband wijzen appellanten erop dat in Hoofdstuk V van de LTBK (“De reikwijdte van het toezicht”) uitsluitend monetair toezicht en bedrijfseconomisch toezicht worden genoemd, waarbij het monetaire toezicht gericht is op het handhaven van de waarde van de geldeenheid en het bedrijfseconomische toezicht op de liquiditeit en de solvabiliteit. Consumentenbescherming is een vorm van gedragstoezicht en is hier geen onderdeel van. Appellanten merken in dat verband nog op dat ook in Nederland het gedragstoezicht niet is neergelegd bij de centrale bank (maar bij de Autoriteit Financiële Markten).
Dat de bevoegdheid om een maximum APR vast te stellen kan worden afgeleid uit de taak van CBCS om een gezond en integer financieel systeem te bevorderen, is volgens appellanten eveneens onjuist.
Bespreking
.
Vaststelling van een maximum APR; percentage; invoeringstermijn
Ter onderbouwing bestrijden appellanten in de eerste plaats dat exorbitante rentepercentages en kosten bij consumenten in rekening worden gebracht. CBCS heeft dat niet met niet aangetoond.
Appellanten voeren verder aan dat niet duidelijk is op welke wijze het percentage van 27% tot stand is gekomen. CBCS heeft ter onderbouwing daarvan slechts in algemene zin verwezen naar Europese regelgeving en naar de situatie in Nederland en op de BES-eilanden. Volgens appellanten heeft CBCS daarmee nagelaten om de specifieke omstandigheden in Curaçao bij de besluitvorming te betrekken. CBCS heeft volgens appellanten ook ten onrechte voor alle kredietverstrekkers hetzelfde percentage vastgesteld, zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van de verschillende ondernemingen.
Voorts voeren appellanten aan dat CBCS geen enkel onderzoek heeft verricht naar de vraag welke invloed een maximum APR van 27% zal hebben op de continuïteit van hun bedrijven en de werkgelegenheid die zij verschaffen. Uit het voor hen opgestelde rapport van BDO, het recentere rapport van Endymion en het rapport “Prijsanalyse van Payday leningen” van cfg van 31 augustus 2020 blijkt volgens appellanten wat hun bedrijfskosten zijn en dat de continuïteit van hun bedrijven direct in gevaar komt bij de invoering van dit rentepercentage.
Verder is volgens appellanten van overleg met de sector nimmer sprake is geweest.
Ten tweede betogen appellanten dat CBCS niet heeft onderzocht of de invoering van een maximum APR daadwerkelijk zal leiden tot extra bescherming van kwetsbare consumenten. In dat kader hebben zij in de procedure bij het Hof het “Bevindingenrapport: Shon Fia klantonderzoek” van Grant Thornton van 18 augustus 2020 overgelegd. Uit dit onderzoek kan volgens appellanten worden afgeleid dat de consumenten aan wie zij kredieten verlenen, niet bij banken terecht kunnen voor een kortdurende lening. Deze consumenten zullen daardoor in het illegale circuit terecht komen, waarin zij geen enkele bescherming hebben. CBCS gaat hier volledig aan voorbij. CBCS heeft ten onrechte een vergelijking gemaakt met de situatie in Nederland, terwijl de situatie in Curaçao niet geheel vergelijkbaar is, onder meer omdat aanbieders van microkredieten volgens appellanten in Curaçao van oudsher een maatschappelijk nuttige functie vervullen.
Appellanten betogen ten derde dat CBCS een (veel) te korte invoeringstermijn heeft vastgesteld en verzoeken het Hof om, indien het Hof appellanten in hun inhoudelijke standpunten niet of niet volledig zou volgen, in elk geval een langere invoeringstermijn te bepalen.
Over het effect van het voorschrift op microkredietverstrekkers heeft CBCS in de beschikkingen van 17 juni 2020 te kennen gegeven dat zij er zich rekenschap van heeft gegeven dat dit voor appellanten mogelijk “een uitdaging” zal zijn voor hun bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dit doet er volgens CBCS echter niet aan af dat consumenten beschermd moeten worden tegen hoge kosten bij het afsluiten van een krediet. In verweer bij het Hof heeft CBCS hieraan toegevoegd dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat geen enkel bedrijfsmodel binnen de verleende ontheffingen meer mogelijk zal zijn. Uit de door appellanten overgelegde rapporten volgt volgens CBCS dat met het huidige bedrijfsmodel van appellanten een hoger rendement nodig is om de operationele kosten te dekken. Dat aanpassingen in de bedrijfsvoering noodzakelijk zullen zijn, is volgens CBCS ook niet in geschil. Niet gebleken is echter dat dergelijke aanpassingen onmogelijk zijn. Verder wijst CBCS erop dat inmiddels nieuwe ontheffingen aan nieuwe ondernemers zijn verleend waarin een APR van 27% is opgenomen. Daaruit blijkt volgens CBCS dat een rendabele bedrijfsvoering wel degelijk mogelijk is.
Over de belangen van de consumenten is in de beschikkingen van 17 juni 2020 uiteengezet dat het argument dat kwetsbare consumenten niet terecht zullen kunnen bij een reguliere bank, niet maakt dat te hoge rentes in rekening zouden mogen worden gebracht. CBCS ziet het als haar verantwoordelijkheid om consumenten daartegen te beschermen. Dat dit mogelijk betekent dat (sommige) microkredietverstrekkers geen kortlopende leningen voor relatief lage bedragen meer kunnen aanbieden, is dan onvermijdelijk. In verweer bij het Hof heeft CBCS in dit verband nog opgemerkt dat tegen illegale praktijken moet worden opgetreden door de daartoe bevoegde overheidsinstanties.
f150,-. Tegelijkertijd is het zo dat van het totaal verstrekte bedrag aan microkredieten 81% gaat naar consumptieve kredieten en 19% naar kredieten voor “basic needs”. Dit betekent dat het over de hele linie invoeren van een APR van 27% ertoe kan leiden dat op korte termijn het verstrekken van kredieten voor “basic needs” ernstig wordt bemoeilijkt en dat niet langer door microkredietverstrekkers kan worden voorzien in deze maatschappelijke behoefte. In de externe presentatie erkent CBCS zelf ook dat microkredietverstrekkers een belangrijke maatschappelijke rol spelen, mits zij niet de consumenten uitbuiten.
bevestigtde aangevallen uitspraak;
verklaartde beroepen van rechtswege tegen de beschikkingen van 17 juni 2020
gegrond;
vernietigtde beschikkingen van 17 juni 2020 voor zover daarbij
bepaaltdat de beschikkingen van 17 juni 2020 als volgt worden gewijzigd:
bepaaltdat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de beschikkingen van 17 juni 2020;
veroordeeltCBCS tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep van rechtswege opgekomen proceskosten:
- aan Joyfields International B.V. en Continual B.V tot een bedrag van NA
f1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander,
- aan Caribbean Cash Services N.V. tot een bedrag van NA
f1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
voorzitter
a. Het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de geldeenheid van de Landen.
b. Het bevorderen van de gezondheid van het financiële systeem van de Landen.
c. Het bevorderen van een veilig en efficiënt betalingsverkeer in de Landen.
(…)
2. De Bank oefent volgens bij eenvormige landsverordening te stellen regels toezicht uit op:
a. het bank- en kredietwezen;
b. (…)
(…)
c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering en de administratieve organisatie van de kredietinstelling, daaronder begrepen de financiële administratie en de interne controle;
(…)
2. Onder algemeen verbindende voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan regels ter zake van:
(…)
f. zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten of consumenten, zoals het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of consumenten.
(…)
5. De Bank kan bepalen dat de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in het eerste (…) lid, ook van toepassing zijn op degenen met een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 45, vierde respectievelijk vijfde lid.
(…)
4. De Bank kan van het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, al dan niet op verzoek ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
(...)