ECLI:NL:OGHACMB:2021:331

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA2021H00149
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident bij executie van een bestreden vonnis in civiele zaak

In deze zaak heeft [Appellant], wonende in Aruba, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, gewezen op 15 juli 2021. Het betreft een schorsingsincident waarbij [Appellant] verzoekt om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat in de hoger beroepsprocedure is beslist. Het bestreden vonnis verplichtte [Appellant] om bouwwerkzaamheden aan zijn appartement ongedaan te maken, op straffe van dwangsommen.

[Appellant] stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, omdat de uitvoering van het vonnis zou leiden tot aanzienlijke kapitaalsvernietiging. Oceania, de coöperatieve vereniging van eigenaren, verzet zich tegen de schorsing en stelt dat het verzoek van [Appellant] moet worden afgewezen. Het Hof overweegt dat de belangen van Oceania bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder wegen dan die van [Appellant].

Het Hof verwijst naar de jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeert dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Het verzoek tot schorsing wordt afgewezen en [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het schorsingsincident. De uitspraak is gedaan door de rechters E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en Th.G. Lautenbach op 10 september 2021.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: [Appellant],
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
verzoeker tot schorsing,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz,
tegen
de coöperatieve vereniging
COOPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAARS VAN OCEANIA RESORT RESIDENCES,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: Oceania,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
verweerster tot schorsing,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en M.R.M. Reinkemeyer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van 21 juli 2021 ter griffie is [Appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen op 15 juli 2021 gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij op 28 juli 2021 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft [Appellant] een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat in de procedure in hoger beroep zal zijn beslist.
1.3.
Bij per e-mail (door het Hof toegestaan) ingediend verweerschrift d.d.
9 augustus 2021, heeft Oceania verweer gevoerd en geconcludeerd dat het Hof het verzoek van [Appellant] zal afwijzen, met zijn veroordeling in de kosten, voor zover bij de wet toegelaten uitvoerbaar bij voorraad.
1.4.
Op 19 augustus 2021 hebben partijen per e-mail pleitnotities, met producties, ingediend, waarvan de producties van [Appellant] op voorhand waren toegestuurd aan Oceania.
1.5.
Op 27 augustus 2021 heeft [Appellant] bij akte uitlating producties gereageerd op de (niet op voorhand toegestuurde) productie bij de pleitnotities van Oceania.
1.6.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [Appellant] is eigenaar van twee units gelegen in appartementencomplexen Oceania Resort Residences I respectievelijk Oceania Resort Residences II. Oceania is bij notariële akte van splitsing aangesteld als overkoepelende vereniging van eigenaars van de twee genoemde appartementencomplexen. [Appellant] is lid van de vereniging van eigenaars van Oceania Resort Residences I respectievelijk Oceania Resort Residences II. Over diverse bouwwerkzaamheden die [Appellant] aan het dakterras en balkon van Oceania unit 331 heeft laten uitvoeren, in het bijzonder over de vraag of hij daarvoor toestemming had van Oceania en van het Bestuur, is tussen partijen een conflict ontstaan.
2.3.
Bij het bestreden vonnis is – samengevat – [Appellant] op vordering van Oceania veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de verrichte bouwwerkzaamheden ongedaan te maken en de betreffende unit in de oude toestand terug te brengen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.4.
Aan zijn verzoek heeft [Appellant] ten grondslag gelegd dat 1) een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen en 2) het bestreden vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische en feitelijke misslag.
2.5.
Het betoog dat het belang van [Appellant] bij behoud van de status quo zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Oceania bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, heeft hij onderbouwd met de stelling dat bij uitvoering van het bestreden vonnis – mocht [Appellant] in hoger beroep alsnog in het gelijk worden gesteld – van een aanzienlijke kapitaalsvernietiging sprake zal zijn.
2.6.
De voorzienbare kapitaalsvernietiging bij executie van het bestreden vonnis en een andere uitkomst van het hoger beroep, waarvan beide partijen uitgaan en die aannemelijk valt te achten, kan bij een (rechterlijke) belangenafweging geen gewicht in de schaal leggen. Het Hof veronderstelt hierbij bekend dat indien bij onherroepelijk Hofvonnis mocht worden vastgesteld dat [Appellant] de bouwwerkzaamheden niet ongedaan hoefde te maken, dit meebrengt dat Oceania is gehouden de door [Appellant] geleden schade ten gevolge van de onrechtmatig gebleken executie van het betreden vonnis, te vergoeden. De afweging al dan niet tot executie over te gaan is aan Oceania en voor rechterlijke tussenkomst is op dit punt geen plaats. Dat verhaal van de kosten van een achteraf gebleken onrechtmatige executie een langdurig en kostbaar proces is maakt niet dat de belangenafweging in het voordeel van [Appellant] dient uit te vallen. Dit geldt ook voor de stelling van [Appellant] dat er door het Gerecht draconisch hoge dwangsommen zijn opgelegd. [Appellant] miskent hiermee dat de dwangsom juist is opgelegd om de veroordeelde aan te sporen het veroordelend vonnis na te komen. Het Gerecht heeft kennelijk geoordeeld dat een hoge dwangsom nodig was om [Appellant] een voldoende prikkel te geven om aan het vonnis te voldoen.
2.7.
Andere omstandigheden die meebrengen dat een belangenafweging in het voordeel van [Appellant] dient uit te vallen, zijn gesteld noch gebleken.
2.8.
Het betoog dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk berust op een kennelijke juridische en feitelijke misslag heeft [Appellant] onderbouwd met zijn betoog dat de kans van slagen in hoger beroep voldoende aannemelijk is en dat sprake is van een verkeerde feitelijke en/of juridische misslag De enkele verwijzing naar de bij het verzoekschrift gevoegde memorie van grieven in de hoger beroepszaak kan niet leiden tot bestudering daarvan in het kader van mogelijke misslagen in het bestreden vonnis. Dit zou neerkomen op een verkapt appel, waarvoor dit schorsingsincident niet is bedoeld (zie rov. 2.1. sub b).
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat niet van omstandigheden is gebleken die meebrengen dat het belang van [Appellant] bij behoud van de status quo zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Oceania bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Evenmin is gebleken dat het bestreden vonnis berust op een kennelijke misslag.
2.10.
De conclusie luidt dat het verzoek zal worden afgewezen en dat [Appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten zal worden veroordeeld
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- wijst het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging af;
- veroordeelt [Appellant] in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van Oceania gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 10 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.