ECLI:NL:OGHACMB:2021:47

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
CIR2019H00150
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na ontbinding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, uitgesproken op 18 maart 2019. De vrouw, in eerste aanleg eiseres en thans appellante, heeft op 30 april 2019 een akte van appel ingediend. In haar memorie van grieven, ingekomen op 10 juni 2019, heeft zij grieven tegen het vonnis aangevoerd en verzocht het Hof het vonnis te vernietigen en het bedrag dat zij aan de man moet betalen vast te stellen op NAf 29.180,99, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties. De man heeft geen memorie van antwoord ingediend, maar heeft wel verzocht om kosteloos te mogen procederen.

Het Hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het Gerecht in eerste aanleg de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen heeft vastgesteld. De vrouw was veroordeeld om aan de man een bedrag van NAf 37.755,99 te betalen. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen in hoger beroep het eens zijn over de wijze van verdelen, waarderen en verrekenen van de huwelijksgoederengemeenschap. Het Hof heeft de waarde van het door FFP gefinancierde huurkoophuis van partijen vastgesteld op NAf 37.843,31, wat leidt tot een overbedeling van NAf 29.180,99.

Het Hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en het bedrag dat de vrouw aan de man moet betalen verlaagd tot NAf 29.180,99. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij de man kosteloos mag procederen. Het vonnis is uitgesproken op 9 februari 2021 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR2015000873 – CUR2019H00150
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
[Appellant],
wonende in Curaçao,
hierna: de vrouw,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.E. Palm Meyer,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
hierna: de man,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. O.A. Martina.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 30 april 2019 ingekomen akte van appel is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 maart 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 10 juni 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de vrouw grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en het door de vrouw aan de man te betalen bedrag zal bepalen op NAf 29.180,99, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Van de kant van de man is geen memorie van antwoord ingekomen. Wel heeft hij bij akte van 16 december 2019 laten aantekenen dat hij zijn zaak door een advocaat wil doen bepleiten en heeft hij het Hof verzocht hem toelating te verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft alleen de vrouw pleitnotities overgelegd.
1.5
Op de bij die pleitnotities gevoegde producties heeft de man bij akte uitlating gereageerd. In die akte heeft hij het Hof verzocht een taxateur te benoemen om de (nieuw)waarde van de inboedel vast te stellen.
1.6
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Bij het bestreden (eind)vonnis heeft het Gerecht de verdeling vastgesteld van de per 18 december 2012 ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen en daarbij de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om (wegens overbedeling) aan de man te betalen een bedrag van NAf 37.755,99, onder compensatie van de proceskosten.
2.2
Het Gerecht heeft bij die verdeling voor de waarde van het door FFP gefinancierde huurkoophuis van partijen aangehouden de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling, en het heeft in verband daarmee de betalingen die ieder van partijen na ontbinding van de gemeenschap aan FFP had gedaan verrekend.
2.3
Partijen onderschrijven ook in hoger beroep deze wijze van verdelen, waarderen en verrekenen en zij zijn het er (inmiddels) ook over eens dat een en ander ertoe dient te leiden dat, nu het door de vrouw aan FFP betaalde bedrag (anders dan het Gerecht deed) dient te worden gesteld op NAf 37.843,31, de overbedeling uitkomt op NAf 29.180,99. Het Hof zal partijen in hun eensluidende standpunt volgen.
2.4
Het bestreden vonnis zal daarom partieel worden vernietigd om het door de vrouw aan de man wegens overbedeling te betalen bedrag te verlagen tot NAf 29.180,99.
2.5
Voor een incidentele klacht en het door de man bij akte uitlating gedane verzoek om taxatie van de inboedel is in dit stadium van het hoger beroep geen plaats meer.
2.6
De proceskosten zullen ook in hoger beroep tussen de partijen, als gewezen echtelieden, worden gecompenseerd. De man zal, gelet op het door hem overgelegde bewijs van onvermogen van 28 oktober 2019, admissie worden verleend om deze instantie kosteloos te procederen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent de man toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover daarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van NAf 37.755,99 en wijzigt dat bedrag, opnieuw recht doende, in NAf 29.180,99;
bevestigt dat vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en
O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.