ECLI:NL:OGHACMB:2021:49

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR2018H00157
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van huurkoopovereenkomst in geschil met betrekking tot gebruiksovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant die oorspronkelijk eiser was in een verzetprocedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Bloem, heeft een geschil met de geïntimeerde, die oorspronkelijk gedaagde was en nu wordt vertegenwoordigd door mr. S.C. Larmonie. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een huurkoopovereenkomst of een gebruiksovereenkomst om niet. Het Hof verwijst naar een eerder vonnis van 28 mei 2019 waarin de geïntimeerde een bewijsopdracht kreeg. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord en zijn er schriftelijke verklaringen overgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, hoewel opmerkelijk, niet inconsistent zijn en dat de geïntimeerde zijn verweer afdoende heeft bewezen. De appellant heeft zijn eerdere standpunten ontkend, maar het Hof oordeelt dat de getuigenverklaringen en de omstandigheden van de zaak niet in zijn voordeel spreken. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 9 februari 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201701149 CUR2018H00157
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiser/geopposeerde in verzet,
thans appellant,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem,
tegen
[GEȈINTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde/opposant in verzet,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie.
De partijen worden hierna [Appellant] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn vonnis van 28 mei 2019, waarbij het [Geïntimeerde] een bewijsopdracht heeft gegeven en de zaak heeft verwezen naar de rol voor gelijktijdige akte uitlating voortprocederen en opgave van verhinderdata.
1.2 [
Geïntimeerde] heeft op 14 juli 2020 vier getuigen, onder wie hijzelf, laten horen.
1.3
Op 14 september 2020 heeft [Appellant] in contra-enquête twee getuigen onder wie hijzelf voorgebracht.
1.4
Op 15 december 2020 hebben partijen ieder een conclusie na enquête ingediend.
1.5
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Met het nadere bewijs - de namens hem gehoorde getuigen alsmede de overgelegde schriftelijke verklaringen - heeft [Geïntimeerde] zijn verweer afdoende bewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2
De (partij)getuige [Geïntimeerde], zijn moeder en [Naam 1], huisvriendin van de ouders van [Geïntimeerde] en tevens een zuster van degene van wie [Appellant] in 2002 de (huur)grond en de opstallen heeft overgenomen, verklaren allen in enig detail en uit eigen waarneming over een (huur)koopovereenkomst waarbij de vader van [Geïntimeerde] de grond van [Appellant] heeft “gekocht” voor een prijs van NAf 300.000,-. De getuigen [Naam 2] (werknemer van [Geïntimeerde]; gehoord) en [Naam 3] (voormalig buurvrouw; schriftelijk) kennen die overeenkomst alleen van horen zeggen. Al deze getuigen, alsmede J. en V. [naam Geïntimeerde] die schriftelijk hebben verklaard, spraken over maandelijkse betalingen die [Appellant] aan [Geïntimeerde] kwam brengen. Die verklaringen vertonen enerzijds geen opvallende innerlijke of onderlinge inconsistenties en ze zijn anderzijds ook weer niet zo verdacht eensluidend dat van het door [Appellant] geopperde opzetje moet worden uitgegaan. De verklaring die [Geïntimeerde] geeft voor het ontbreken van ieder schriftelijk bewijs van zowel de overeenkomst als de betalingen is weliswaar opmerkelijk, maar ook niet onmogelijk, en zij wordt ondersteund door de verklaringen van meerdere getuigen. Voor het Hof weegt echter het zwaarst dat mr. Larmonie, in de gedingstukken en ter comparitie, zeer stellig heeft verklaard dat [Appellant] de betalingen, in het bijzijn van onder anderen zijn ([Appellant]s) echtgenote, heeft erkend, en dat mr. Larmonie zeer stellig bij die verklaring is gebleven, ook nadat mr. Bloem hem had gewezen op de mogelijkheid dat [Appellant] - als gevolg van medicatie en geestelijke beperkingen - de hem voorgelegde vragen en beweringen niet goed had begrepen. Dat laatste, indien juist, had de echtgenote van [Appellant] kunnen bevestigen, maar geconstateerd moet worden dat [Appellant] ervan heeft afgezien haar te doen horen, dit terwijl mr. Bloem ter comparitie nog had opgemerkt dat deze echtgenote voor [Appellant] zou kunnen getuigen en mr. Larmonie bij pleidooi had gesteld dat mevrouw [naam Appellant] eerlijkheidshalve zou moet beamen dat haar man de betalingen heeft bevestigd. Dat [Appellant] zijn in deze procedure ingenomen standpunt onder ede op grosso modo consistente wijze heeft herhaald is, met de weinig specifieke en ter zake dienende verklaring van [Naam 4], tegenover dit alles onvoldoende. De overgelegde facturen en de gegevens inzake de Aqualectra-aansluiting geven geen duidelijke aanwijzing voor het gelijk van deze of gene partij.
2.3
Het vorenstaande brengt mee dat niet kan worden uitgegaan van de door [Appellante gestelde tijdelijke gebruiksovereenkomst en dat [Appellant] evenmin kan worden gevolgd in zijn stelling dat [Geïntimeerde] het terrein moet teruggeven omdat hij het zonder titel gebruikt en stelselmatig weigert voor dat gebruik te betalen.
2.4
Hoewel [Appellant] niet (subsidiair) aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden omdat [Geïntimeerde] deze al geruime tijd niet meer nakomt en [Geïntimeerde], anderzijds, geen vordering in reconventie tot nakoming van deze overeenkomst heeft ingesteld overweegt het Hof (in aansluiting bij rov. 2.7 van het laatste tussenvonnis) nog het volgende.
2.5
Gelet op de opstelling van [Appellant], die de overeenkomst en de eerdere betalingen is gaan ontkennen, valt te begrijpen dat [Geïntimeerde] de betalingen tijdelijk heeft gestaakt totdat er in rechte duidelijkheid zou zijn ontstaan over zijn positie. In elk geval rechtvaardigt deze betalingstop niet dat hij het terrein (zonder enige restitutie) zou moeten ontruimen zoals [Appellant] in deze procedure vordert. Dat laat echter onverlet dat [Geïntimeerde] nu wel weer voor het gebruik van de grond moet gaan betalen, ook over de afgelopen jaren, en
wel in beginsel overeenkomstig de door [Geïntimeerde] gestelde en bewezen geachte overeenkomst. De klacht van [Geïntimeerde] dat de prijs te hoog is snijdt geen hout nu zijn vader die prijs kennelijk, ondanks de aarzelingen van [Geïntimeerde] en [Naam 1], uitdrukkelijk heeft aanvaard. Dat de grond deels erfpachtgrond was (vgl. ook de door [Appellant] bij pleidooi overgelegde huurovereenkomst van 22 maart 2012) en deels gehuurde domeingrond, heeft [Appellant], zo verklaarde [Geïntimeerde] bij het getuigenverhoor zelf, bij de koop medegedeeld en de precieze omvang van het huurperceel had [Geïntimeerde] eenvoudig bij de overheid of via voormelde [Naam 1] kunnen achterhalen. Voor een beroep op dwaling of wanprestatie heeft [Geïntimeerde] vooralsnog te weinig naar voren gebracht. Evenmin kan [Geïntimeerde] aan [Appellant] tegenwerpen dat deze niet heeft toegestaan dat de grond alvast op naam van [Geïntimeerde] werd gesteld, zoals hij in 2015 heeft geprobeerd. De strekking van de door [Geïntimeerde] zelf als huurkoop gekwalificeerde overeenkomst was immers dat een dergelijke overdracht pas aan de orde was wanneer de volledige “koopsom” was betaald.
2.6
De oplossing van het geschil zal daarom in beginsel langs de lijnen van de door [Geïntimeerde] zelf gestelde overeenkomst dienen plaats te vinden, met verdiscontering van door [Appellant] ontvangen betalingen, tenzij partijen een andere regeling weten te treffen.
2.7
Over de schadevergoedingsvordering was al in negatieve zin beslist in het laatste tussenvonnis (rov. 2.6) en de door [Geïntimeerde] in appel gevraagde verklaring voor recht is gelet op artikel 280 lid 1 Rv niet toewijsbaar.
2.8
De slotsom is dan dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd, met de veroordeling van [Appellant] in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [Appellant] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] begroot op NAf 231,64 aan betekeningskosten en NAf 6.000,- voor salaris van de gemachtigde (het maximale aantal van drie punten x tarief 5);
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.