ECLI:NL:OGHACMB:2022:256

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
CUR2020H00417
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verpanding van een gouden ring en de terugvordering daarvan

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap COMERCIALIZADORA KRISS & LAU N.V., gevestigd in Curaçao, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een geschil over de verpanding van een gouden ring ter waarde van NAf 1.600,-. De geïntimeerde, die in eerste aanleg eiseres was, heeft gesteld dat zij de ring als onderpand heeft gegeven aan Kriss&Lau en deze niet is teruggekregen na het voldoen aan haar betalingsverplichtingen. Kriss&Lau heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de ring niet als onderpand is gegeven, verwijzend naar eerdere contracten waarin de ring niet werd vermeld.

De procedure begon met de indiening van een akte door Kriss&Lau op 23 december 2020, gevolgd door een memorie van grieven op 2 februari 2021. De geïntimeerde heeft op 5 april 2021 een memorie van antwoord ingediend, waarin zij de grieven bestreed en het Hof verzocht het bestreden vonnis te bevestigen. Tijdens de rolzitting op 24 augustus 2021 hebben beide partijen schriftelijke pleitnota’s overgelegd.

Het Hof heeft geoordeeld dat Kriss&Lau ontvankelijk is in haar hoger beroep. De grieven van Kriss&Lau zijn in de beoordeling meegenomen, waarbij het Hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het Hof heeft geconcludeerd dat de vordering van de geïntimeerde moet worden afgewezen, en heeft het bestreden vonnis vernietigd. De geïntimeerde is veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2022.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2022
UITSPRAAK: 26 april 2022
ZAAKNRS: CUR202002452 – CUR2020H00417
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
COMERCIALIZADORA KRISS & LAU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz,
- tegen -
[Geintimeerde],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. Koendjbiharie.
Partijen worden hierna (ook) Kriss&Lau en [geïntimeerde] genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het vonnis van 30 november 2020.
1.2
Kriss&Lau is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 23 december 2020 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 2 februari 2021 ingediende memorie van grieven heeft zij twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.3
Bij memorie van antwoord, ingediend 5 april 2021, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Kriss&Lau in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op de (digitale) rolzitting van 24 augustus 2021 hebben partijen schriftelijke pleitnota’s overgelegd.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

Kriss&Lau heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1 [
Geïntimeerde] heeft – samengevat – gevorderd om Kriss&Lau te veroordelen om aan haar NAf 1.600,- te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. [Geïntimeerde] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij een gouden ring ter waarde van NAf 1.600,- in onderpand heeft gegeven aan Kriss&Lau en dat zij deze ring, na het voldoen aan haar betalingsverplichtingen, niet terug heeft gekregen.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering toegewezen. Het Gerecht heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd (rov. 2.2. t/m 2.4. van het bestreden vonnis):
“2.2. Kriss & Lau heeft betwist dat de desbetreffende ring aan haar in onderpand is gegeven. Ter zake heeft zij verwezen naar twee contracten van respectievelijk 23 september 2017 en 29 september 2019[het Hof leest: 2017]
, die op 6 april 2019 allebei zijn ondergebracht in een nieuw contract. In de desbetreffende contracten staat de ring niet als onderpand vermeld.
2.3.
Ter zitting heeft [geïntimeerde] haar standpunt nader toegelicht en daarbij het door Kriss & Lau gevoerde verweer weersproken. Zo heeft [geïntimeerde ]gesteld dat de ring reeds op 17 juni 2015 in onderpand is gegeven. Ter onderbouwing heeft zij een contract overgelegd van die datum. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij na afloop van dat contract de ring bij Kriss & Lau heeft achtergelaten als onderpand voor andere leningen. Op 4 december 2019 heeft [geïntimeerde] de laatste lening volledig betaald en sieraden teruggekregen, maar de gouden ring heeft zij niet, ook niet na aanmaningen daartoe, teruggekregen, aldus [geïntimeerde].
2.4.
Kriss & Lau, die niet ter zitting is verschenen, heeft voormeld betoog van [geïntimeerde] niet betwist. Het Gerecht zal daarom uitgaan van de juistheid daarvan. (…)”.
4.3
Gezien het over en weer door partijen gestelde en de door hen in het geding gebrachte stukken, kan als vaststaand worden aangenomen dat de leningen van 23 september 2017 en 29 september 2017 door [geïntimeerde] zijn afbetaald, dat de daarvoor in pand gegeven sieraden zijn geretourneerd aan [geïntimeerde] en dat de litigieuze gouden ring daar niet bij was. Het contract van 6 april 2019, waarin de contracten van 23 september 2017 en 29 september 2017 zijn ondergebracht, dat in het inleidend verzoekschrift nog als grondslag voor de vordering van [geïntimeerde] werd aangevoerd, speelt dus thans geen rol meer in het geschil tussen partijen.
4.4
Na nader onderzoek van Kriss&Lau, naar eigen zeggen, heeft zij in hoger beroep een contract van 4 augustus 2016 overgelegd waarbij volgens Kriss&Lau [geïntimeerde] een nieuwe lening is aangegaan en de litigieuze gouden ring (opnieuw) in pand is gegeven (prod. 4 MvG). Omdat op die lening gedurende de hele looptijd niets is afgelost, heeft [geïntimeerde] haar rechten op de ring verloren en is deze omgesmolten, aldus Kriss&Lau in hoger beroep.
4.5
In dat contract van 4 augustus 2016 wordt het onderpand omschreven als
“LOTE 18 K 4 RENCHI DEDE (1 RENCHI DEDE FALTA PIEDRA) PESO 8.3 GRS APROX 0.8 GRS PESO TOTAL 9.1 GRS”. Dat is op een verwaarloosbaar verschil na dezelfde omschrijving als in het in eerste aanleg overgelegde contract van 17 juni 2015, waarbij volgens [geïntimeerde] de ring in onderpand is gegeven, te weten:
“LOTE 18 K 4 RENCHI DEDE (1 RENCHI DEDE FALTA 1 PIEDRA DI 18K PESO 8.5 GR APROX 0.8 GR PESO TOTAL 9.3 GR”(prod. 1 Toelichting ter CvP). Deze omschrijvingen sluiten aan bij de bij inleidend verzoekschrift ingebrachte taxatie met foto van de litigieuze gouden ring. Aan het ter comparitie van partijen door [geïntimeerde] ingebrachte contract van 17 juni 2015 is verder een pagina gehecht waaruit zou kunnen volgen dat na aflossing van de desbetreffende lening de litigieuze ring op 5 januari 2016 aan [geïntimeerde] is geretourneerd. Immers is op die laatste pagina te lezen
“Pago Recibí 9-dec-2015”en
“A mi,[geïntimeerde]
ku ID [id nummer] te deklara ku mi a resibi mi prenda nan konforme lokwal ta skirbi riba e kontrakt aki”alsmede
“entregado 5-1-16”(vertaling Hof: Betaling ontvangen 9-dec-2015; Ik, [geïntimeerde] met ID [id nummer] verklaar dat ik mijn sieraden zoals in dit contract beschreven heb ontvangen; afgeleverd 5-1-16).
4.6
Bij deze stand van zaken, lag het op de weg van [geïntimeerde] om haar vordering – die ter comparitie in eerste aanleg is gegrond op het contract van 17 juni 2015 – nader te onderbouwen door haar stellingen nader te motiveren en/of met bewijs te staven. Bij memorie van antwoord noch bij pleidooi heeft [geïntimeerde] dit afdoende gedaan. Slechts heeft zij gesteld dat ook de lening behorend bij het contract van 4 augustus 2016 is afgelost, echter zonder dit te onderbouwen. Evenmin heeft [geïntimeerde] van die gestelde aflossing bewijs aangeboden. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing, treft het verweer van Kriss&Lau doel en heeft [geïntimeerde] haar vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen onvoldoende (nader) onderbouwd. Daarmee slaagt de tweede grief en behoeven de grieven voor het overige geen bespreking meer.
4.7
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. [Geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep worden verwezen.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van Kriss&Lau, tot op heden begroot op:
in eerste aanleg: NAf 250,- aan gemachtigdensalaris;
in hoger beroep: NAf 392,26 aan betekeningskosten en NAf 750,- aan gemachtigdensalaris (3 x tarief 2).
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Bij verhindering van de voorzitter is dit vonnis door de oudste rechter ondertekend.