ECLI:NL:OGHACMB:2022:264

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AUA2022H00145
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad in hoger beroep inzake ontruiming van gehuurd pand

In deze zaak gaat het om een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O.E. Kostrzewski, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij werd bevolen om een gehuurd huis te ontruimen. De appellant betwist de rechtmatigheid van de ontruiming en verzoekt het Hof om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen totdat er een uitspraak in het hoger beroep is gedaan. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mrs. J.A. Saade en J.L. Peterson, hebben verweer gevoerd en stellen dat de vordering van de appellant moet worden afgewezen.

Het Hof overweegt dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij behoud van de status quo zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij ontruiming. Het Hof verwijst naar de wettelijke bepalingen en eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad, en concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat er geen andere woonruimte beschikbaar is of dat er geen alternatieve oplossingen voor de ontruiming kunnen worden getroffen. Het Hof wijst de vordering van de appellant af en veroordeelt hem in de kosten van het incident.

De beslissing van het Hof is genomen op 29 juni 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk kan worden geïnd, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: “
[appellant]”,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
verzoeker tot schorsing
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski
tegen
[Geïntimeerde 1],
[Geïntimeerde 2],
beiden wonende in de [woonplaats],,
hierna te noemen: “
[geïntimeerden](in mannelijk enkelvoud)”,
oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden,
verweerders tegen de vordering tot schorsing,
gemachtigden: mrs. J.A. Saade en J.L. Peterson.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van 30 mei 2022 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 mei 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij op 15 juni 2022 ingekomen verzoekschrift met producties heeft [appellant] het Hof verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis van 18 mei 2022 te schorsen en geschorst te houden totdat het Hof in appel uitspraak doet.
1.3.
Bij per e-mail ingediend verweerschrift van 23 juni 2022 heeft [geïntimeerden] geconcludeerd dat de vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van [appellant] – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten,.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van onder meer een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt wat de Hoge Raad bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
2.2. [
[Geïntimeerden] is eigenaar van een huis met appartement aan de [adres 1], bestemd voor vakantie en verhuur. [Appellant] heeft dat huis eind 2021 gehuurd en is er met medeneming van eigen huisraad ingetrokken.
2.3.
In het door [appellant] in appel bestreden en volgens hem thans te schorsen vonnis heeft het Gerecht, in kort geding, [appellant] bevolen om binnen vier weken na betekening van het vonnis het huis gelegen te [adres 1] met alle personen en alle aan hem toebehorende goederen te ontruimen. Het Gerecht overwoog daartoe voorshands van oordeel te zijn dat sprake is van een huurovereenkomst inzake woonruimte waarvoor op grond van artikel 7:232 BW de wettelijke huurbescherming niet geldt omdat partijen een gebruik van naar zijn aard beperkte duur, in casu twee maanden, voor ogen heeft gestaan. De huurovereenkomst is daarom van rechtswege geëindigd per 1 januari 2022. De redelijkheid en billijkheid leidt volgens het Gerecht niet tot een ander oordeel omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen in vergaande onderhandeling waren over het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, die niet naar zijn aard van korte duur was, of over zo’n overeenkomst al concrete afspraken hadden gemaakt. Voornoemd ontruimingsbevel en de ten laste van [appellant] uitgesproken kostenveroordeling heeft het Gerecht uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4. [
[Appellant] meent dat zijn belang bij behoud van de status quo zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerden] bij ontruiming voordat op het hoger beroep zal zijn beslist. Het Hof deelt die mening niet. [Geïntimeerden] heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat hij eind 2021 heeft bewilligd in het verzoek van de ex-echtgenote van [appellant], via haar bedrijf de vaste propertymanager van [geïntimeerden], om [appellant] voor korte tijd - een of twee maanden, in afwachting van het vrijkomen van het door [appellant] beoogde huis - tegen betaling gebruik te laten maken van [adres 1], en dat [appellant] vervolgens heeft besloten dat hij maar in dat huis zou blijven wonen en druk is gaan uitoefenen om de huur op zijn condities te verlengen. Dit betoog vindt steun in de overgelegde gedingstukken en het ligt ook onmiskenbaar ten grondslag aan het in dit incident te respecteren oordeel van het Gerecht dat [appellant] op korte termijn dient te ontruimen. Uit de reacties van of namens [geïntimeerden], in het bijzonder ook de brief van 10 februari 2022, diende [appellant] in ieder geval te begrijpen dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij het huis zou moeten verlaten. Hij heeft in dit incident niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere woonruimte te vinden was (en is), en evenmin dat er geen voorziening zou kunnen worden getroffen om het huis buiten zijn aanwezigheid op een verantwoorde manier te ontruimen. Uit de overgelegde stukken blijkt overigens ook niet dat [appellant] zozeer is overvallen door de medische behandelingen die hij moet ondergaan dat anticipatie op een mogelijke ontruiming niet van hem kon worden gevergd. Los van de concrete plannen die [geïntimeerden] al dan niet heeft met zijn huis, en de bereidheid van [appellant] om huur te betalen, heeft [geïntimeerden] er belang bij om weer vrijelijk over zijn eigendom te kunnen beschikken. Dat belang legt meer gewicht in de schaal dan het belang van [appellant] om het huis in afwachting van de beslissing in appel te kunnen blijven gebruiken. Zou die beslissing toch anders uitvallen, dan zijn de eventuele schadelijke gevolgen van een premature (of onzorgvuldige) ontruiming financieel te compenseren.
2.5.
De vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
BESLISSING
Het Hof, recht doende in het incident:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, S. Verheijen en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 29 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.